Bijlage 1 : Reactie van Nederland op het "Groenboek inzake energieefficiëntie"
van de Europese Commissie


1

Reactie van Nederland op het "Groenboek inzake energieefficiëntie"
van de Europese Commissie, gedateerd 22 juni 2005,

COM (2005) 265


De Nederlandse regering verwelkomt het Groenboek inzake Energie-efficiëntie; het komt
op het juiste moment om de discussie binnen de Europese Unie te stimuleren.
Er zijn verschillende goede redenen om energie-efficiëntie in het beleid prioritaire
aandacht te geven. Het feit dat een enorm potentieel aan economisch rendabele
investeringen in energiebesparing niet wordt opgepakt, kan niet worden geaccepteerd. De
grote en, gezien het voorgaande punt, relatief goedkope bijdrage die energiebesparing
levert aan de terugdringing van CO2-emissies is een ander valide argument. En tenslotte
is er de bijdrage aan de voorzieningszekerheid, indien we het verbruik van fossiele
brandstoffen weten terug te dringen.

De EU-lidstaten en de Europese Commissie hebben al vele jaren beleidsaandacht
geschonken aan energiebesparing. Vele verschillende instrumenten zijn toegepast.
Sommige met succes, andere niet. Stimuleren van energiebesparing blijkt soms een
weerbarstige materie. Het gaat veelal om lange trajecten van apparaat-normeringen en
van gedragsveranderingen, in bedrijven, in huishoudens, in transport. En ook al gaat het
zoals gesteld om economisch rendabele investeringen in besparing, deze zijn vaak voor
individuele bedrijven en huishoudens van een relatief kleine omvang, zeker in Nederland
waar al veel van het zogenoemde laaghangend fruit is geplukt. Opgeteld op nationale en
EU-schaal is er echter nog zeer veel te winnen.

Het ambitieniveau in het Groenboek is dan ook terecht hoog. Verhoogde samenwerking
tussen de lidstaten en het zoeken naar een betere balans tussen taken op nationaal niveau
en op communautair niveau kan naar de mening van de Nederlandse regering een sleutel
zijn voor een beter resultaat in onze inspanningen voor meer energiebesparing.
Naar de mening van de Nederlandse regering zou een impuls in dit debat ook gevormd
kunnen worden door het ontwikkelen van een visie op langere termijn. In Nederland
hebben we met het oog op de lange termijn de transitie-aanpak ontwikkeld. Wat voor
energie-voorziening willen we in 2050 hebben?

De Commissie besteedt in het Groenboek relatief weinig aandacht aan de invloed van
gedragsfactoren op de energie-efficiëntie van de maatschappij: allerlei elektrische
apparaten hebben posities in huishoudens verworven; het comfortniveau van de
huishoudens neemt toe maar daarmee ook het elektriciteitsverbruik. Denk ook aan de
doorgaande upgrading van auto's qua zwaarte en vermogen. Consumentengedrag bij
aankoop en gebruik van auto's kent vele affectieve motivatoren waardoor netto geen
energiebesparing resteert van bijvoorbeeld een brandstofverschuiving.
2

Beïnvloeding van consumentengedrag is zeer lastig gebleken. Publiekscampagnes hebben
een beperkt en tijdelijk effect. Locale campagnes lijken een hogere slaagkans te hebben.
Verdere analyse is hier zeer nodig.

De Europese Commissie stelt in het Groenboek dat een 20% kosten-effectieve reductie in
energieverbruik mogelijk is. Dit cijfer komt ons erg hoog voor en zal zeker niet voor
iedere lidstaat gelden. De onderbouwing van dit cijfer verdient nadere studie. In ieder
geval is het nodig dat we in de EU inzake cijfers over energiebesparing één taal gaan
spreken. Meetmethoden en aggregatiemodellen verschillen nu te veel. Er is hiertoe een
project nodig gelijk aan de inspanning die jaren geleden is geleverd om in de EU de
nationale werkloosheidscijfers te kunnen vergelijken.
De Commissie heeft in het Groenboek een aantal specifieke vragen gesteld.
SenterNovem, Agentschap van het Ministerie van Economische Zaken dat zich onder
andere op energiebesparing richt, heeft in een document haar reactie op een aantal vragen
gegeven. Zij schetst hierin ook opties die nog in een discussiestadium zijn en misschien
het beleidsstadium alhier niet zullen bereiken. In het kader van een Groenboek-reactie is
het echter opportuun om de Commissie ook in kennis te stellen van de ideeën van dit
Agentschap. Genoemd document gaat derhalve als Annex hierbij.
Hieronder volgt de reactie van de Nederlandse regering op de door de Commissie
gestelde vragen.

nr Vraag in Groenboek Reactie Nederland

1 Hoe zou de Gemeenschap, in het

bijzonder de Commissie, de Europese

investeringen in energieefficiëntietechnologie

meer kunnen

stimuleren? Hoe zouden de voor de

ondersteuning van het onderzoek op dit

gebied gebruikte middelen doeltreffender

kunnen worden ingezet?

Belangrijke instrumenten voor de Commissie zijn het R&D
Kaderprogramma en het Competitiveness and Innovation

Programme (CIP). De lidstaten moeten zekerstellen dat in
het 7e KP voldoende middelen aan energie-efficientie

worden toebedeeld. Dit geldt ook voor het CIP, waarin
voldoende aandacht moet zijn voor de niet-technologische
component van energie-efficiëntie.

Verwelkomd wordt het feit dat dat in het voorstel van KP 7
ook industriële energie-efficiëntie aandacht krijgt.

Een belangrijke stimulans zal daarnaast kunnen uitgaan
van een duidelijk fiscaal instrumentarium, zoals wij in NL
de Energie Investerings Aftrek kennen, een

belastingaftrekmogelijkheid bij investeringen in

omschreven energiebesparings-maatregelen (positieve

prikkel). Daarnaast hebben we de energiebelastingen en de
accijnzen (m.b.t. brandstoffen voor voertuigen) als

negatieve prikkel.

3

2 De emissiehandel is een belangrijk

marktgeoriënteerd instrument dat moet

helpen de doelstellingen van Kyoto en

die ten aanzien van de

klimaatverandering te bereiken. Kan met

het beleid op dit stuk ook de energieefficiëntie

worden gepromoot? Zo ja,

hoe?

Verondersteld wordt dat de vraag zich richt op energiegerelateerde
CO2-emissies.

In het huidige EU-ETS systeem is flexibiliteit voor de
deelnemende bedrijven een basisprincipe. Dat betekent dat
keuze mogelijk is tussen b.v. emissiereductie door

brandstofswitch of door energie-efficiëntie. Wellicht dat in
een volgende fase door stapsgewijs omlaagbrengen van de
plafonds voor energie-gerelateerde CO2-emissies een

impuls voor energie-efficientie zal plaatsvinden. Daarnaast
kan in de verdeling van dat plafond, op basis van

benchmarking van industriële sectoren, een extra

allowance gegeven worden aan sectoren die vooroplopen
in energie-efficiëntie. Dit hebben wij in NL al ingevoerd.
- Overigens is NL van mening dat post-2012 een Europese
allocatie van CO2-emissierechten dient te worden

ingevoerd -.

Tenslotte kan in andere systemen, naast het ETS, met name
in de handel in Assigned Amounts Units het efficiënt

omgaan met energie als harde voorwaarde inzake

"greening" van de overgedragen gelden worden

gestimuleerd.

3 Welk verband moet er worden gelegd,

gelet op de Lissabon-strategie die de

Europese economie een nieuw elan moet

geven, tussen economisch

concurrentievermogen en de verhoogde

nadruk op energie-efficiëntie? Zou het in

deze context nuttig zijn als elke lidstaat

jaarlijks een energie-efficiëntieplan zou

moeten opstellen en deze plannen

vervolgens in communautair verband zou

moeten benchmarken teneinde een

continue verspreiding van de beste

praktijk te garanderen? Zou een

dergelijke aanpak ook internationaal

kunnen worden toegepast? Zo ja, hoe?

Genoemde relatie is eerder kwalitatief te duiden dan

kwantitatief, maar is daarom niet minder belangrijk. De
invloed op de voorzienings-zekerheid is daarbij leidend.
Investeringen in energie-efficiëntie leiden op

bedrijfsniveau niet perse tot vergroting van het

concurrentie-vermogen; ze moeten immers concurreren

met andere investeringen en bij individuele

bedrijfseconomische afwegingen zal daarbij een optimum
gevonden worden.

Op breder, grensoverschrijdend, niveau, kan de aandacht
voor energie-efficiëntie wel aan het Europees concurrentievermogen
bijdragen, indien dit leidt tot elektrische

apparaten, energieverbruiks- technologie en

transportmiddelen die vooruitlopen op komende normen en
op de mondiale vraag.

Nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie kunnen
wel degelijk een functie vervullen. Het dwingt lidstaten om
gestructureerd beleidsaandacht aan dit onderwerp te

schenken. En het geeft een noodzakelijk instrument voor
de benchmarking van de inspanningen van de Lidstaten.
Een jaarlijks plan is hiertoe echter niet zinvol. Een 3-jaars
cyclus is wel haalbaar en zinvol. Het is daarbij essentieel
4

dat ook de Commissie met het oog op de eigen

inspanningen een dergelijk plan opstelt gezien de grote
invloed van het EU-beleid.

4 Het fiscaal beleid is een belangrijk

instrument om gedragsveranderingen te

bewerkstelligen en de toepassing van

nieuwe, zuiniger met energie

omspringende producten te stimuleren.

Moeten fiscale maatregelen een grotere

rol gaan spelen in het Europese energieefficiëntiebeleid?
Zo ja, welke

maatregelen zouden het best kunnen

worden genomen om dit doel te

bereiken? Hoe zouden zij kunnen worden

ingevoerd zonder de totale belastingdruk

te laten stijgen? Hoe kan ervoor worden

gezorgd dat de vervuiler ook werkelijk

betaalt?

De in Nederland relatief hoge energiebelasting op

elektriciteit en gas, en de accijnzen op olieprodukten
beïnvloeden het energiegebruik. Andere

fiscale instrumenten hebben (gedrags)effecten op aanschaf
van of investeringen in energie-efficiënte apparaten. In
Nederland hebben we positieve ervaringen met

investeringsaftrek en met belasting op aanschaf/gebruik
van auto's. Op dit laatste gebied zijn extra maatregelen
genomen. De regeling CO2-differentiatie van de

aankoopbelasting (BPM) geeft bij zuinige auto's een

vermindering van de BPM van ¤ 1000 en ¤ 500 en legt aan
verspillers (high powered/SUV) extra belasting op, tot ¤
540. Het NL energie-labellingsysteem voor auto's, met
gewogen scores, is daarvoor de basis.

Nederland is, onder voorbehoud van parlementaire

goedkeuring, voornemens om per 1 juli 2006 een regeling
in te voeren ter differentiatie van de aankoopbelasting op
personenauto's naar energieverbruik, gebaseerd op

genoemd labelling-systeem.

Uitwisseling van ervaringen tussen nationale systemen is
zeer zinvol; een communautaire aanpak in de zin van

afstemming tussen de systemen of zelfs een streven naar
eenvormigheid lijkt niet zinvol.

5 Is het mogelijk regels inzake staatssteun

te ontwikkelen die een gunstig effect op

het milieu hebben, in het bijzonder door

milieu-innovatie en

productiviteitsverhoging te stimuleren?

In welke vorm zouden deze voorschriften

moeten worden gegoten?

In het milieusteunkader zou een aparte innovatie-paragraaf
opgenomen moeten worden, zodat ook innovatieve

projecten ondersteund kunnen worden. Deze vallen nu

buiten dit steunkader. De regels voor demonstratieprojecten
dienen te worden verruimd (nu is er een

maximum van 40% van de méérkosten).

Aandachtspunt is ook de zgn. ketenefficiency. Die kan in
hoge mate bijdragen aan energie-efficiency en

rechtvaardigt een aparte bepaling in het milieusteunkader.
Daarnaast geeft genoemd kader nu alleen aan hoe om te
gaan met investeringssteun en exploitatie-steun, wij pleiten
ervoor om ook expliciete en duidelijke regels op te nemen
rondom andere ondersteuningsvormen. Hierbij denken we
met name aan risicokapitaal en garanties. Vooral voor high
risk - high reward projecten geldt dat zij nu onder het kader
vrijwel niet voor steun in aanmerking komen. Alternatieve
stimulerings-methoden kunnen er voor zorgen dat ook deze
5

projecten ondersteund kunnen worden, zonder dat dit hoeft
te leiden tot overstimulering en/of inefficiënte inzet van
overheidsmiddelen.

6 Van de overheden wordt dikwijls

verwacht dat zij het goede voorbeeld

geven. Zou de wetgeving de overheden

daarom specifieke verplichtingen moeten

opleggen, bijvoorbeeld door voor

overheidsgebouwen de maatregelen die

op Gemeenschaps- of nationaal niveau

worden aanbevolen, verplicht te stellen?

Zouden de overheden bij

overheidsopdrachten rekening kunnen of

moeten houden met energie-efficiëntie?

Zou dit nuttig zijn om levensvatbare

markten voor bepaalde producten en

nieuwe technologieën te creëren? Hoe

zou hieraan in de praktijk zo gestalte

kunnen worden gegeven dat de

ontwikkeling van nieuwe technologieën

wordt gestimuleerd en de industrie wordt

aangespoord onderzoek te doen naar

nieuwe energie-efficiënte producten en

procédés? Hoe zouden de overheden

hiermee geld kunnen uitsparen? Zie voor

vervoermiddelen vraag 20.

Aanvullende wetgeving is lastig gezien de bredere

achtergrond van de EU-Aanbestedingsrichtlijnen. Binnen
de bestaande regels is echter veel mogelijk. Niet alleen op
het gebied van het autopark van de overheid, maar ook
door bij inkoop/aanbesteding in te zetten op de striktste
labelniveaus van computers en andere relevante

apparatuur.

Een ander zeer belangrijk gebied is het gebouwenbezit van
de overheid. Overheidsgebouwen zijn vaak voor lange tijd
in handen van één eigenaar, wat de mogelijkheid geeft om
met langere terugverdientijden bij investeringen te werken;
bovendien is het een eigenaar zonder winstoogmerk. De
overheid kan zo als "first mover"optreden. Daarnaast is het
overheidsgebouwenbezit een goede doorsnede van het

kantoren-vastgoed. Daardoor kan het dienen als test- en
evaluatiefaciliteit voor nieuwe energie-besparende

maatregelen.

In NL heeft de Rijksgebouwendienst een voortrekkersrol
gespeeld door eind 90'er jaren maatregelen te

implementeren met een terugverdientijd tot 15 jaar, leidend
tot circa 11% energiebesparing. Hierdoor zijn maatregelen
gestimuleerd die daarna ook in de private sector zijn
overgenomen. Basis hiervoor was een overeenkomst tussen
deze Dienst en de overheid.

De Commissie zou een rol kunnen spelen in het

ontwikkelen van bepaalde guidelines en aanbevelingen.
Ook op locaal niveau zijn er in Nl voorbeelden. Een aantal
locale overheden, verenigd in het Klimaatverbond hebben
een overeenkomst gesloten om de energieprestatie van

gebouwen te verbeteren; de nationale overheid

ondersteunde dit door in te springen op het knelpunt van te
weinig expertise-capaciteit.

De implementatie van het bovenstaande kan gestimuleerd
worden door benchmarking.

7 De middelen die in het verleden in

energie-efficiëntie zijn gestoken, zijn

doeltreffend gebruikt. Hoe kan ervoor

worden gezorgd dat dit in de toekomst

zo blijft of zelfs nog verbetert? Welke

Energiebesparingsbeleid is een proces van "trial and error".
Er zijn succesverhalen, maar ook minder gelukkige

pogingen te melden.

Grootschalige R&D stimulering leent zich het best voor de
6

maatregelen moeten hiervoor worden

vastgesteld op:

- internationaal niveau,

- EU-niveau,

- nationaal niveau,

- regionaal en lokaal

niveau?

EU-schaal, of breder. Normering en labelling van

voertuigen en apparaten kan feitelijk alleen op EU-niveau
plaatsvinden en verdient een krachtige impuls.

Convenanten zijn een nuttige eerste stap maar uiteindelijk
onvoldoende. Maatregelen met een aspect van financiële
stimulering of afremming (subsidies en belastingen)

kunnen beter op nationaal niveau worden genomen.

Ervaring heeft geleerd dat daarbij een zeer zorgvuldige
vormgeving nodig is, transparante procedures, en

consistentie, teneinde in energie-efficiëntie langduriger
effecten te realiseren.

Bij energiebesparing doet zich het typische fenomeen voor
dat vele investeringen aantoonbaar rendabel zijn, met reële
terugverdientijden van 2-8 jaar. Wellicht dat de oplossing
dus eerder in financieringsmechanismen dan in subsidiefondsen
gezocht moet worden.

8 De energie-efficiëntie van gebouwen is

een gebied waarop belangrijke

besparingen mogelijk zijn. Welke

praktische maatregelen zouden op EU-,

nationaal, regionaal of lokaal niveau

kunnen worden getroffen om te

garanderen dat de huidige

communautaire richtlijn inzake de

energieprestaties van gebouwen in de

praktijk een succes wordt? Moet de

Gemeenschap verder gaan dan de huidige

richtlijn, door bijvoorbeeld het

toepassingsgebied ervan uit te breiden tot

kleinere gebouwen? Zo ja, hoe zou voor

een goed evenwicht kunnen worden

gezorgd tussen de behoefte aan

energiebesparing en de wens om nieuwe

administratieve verplichtingen tot een

minimum te beperken?

Het aanpassen van de werkingssfeer van de EPBD naar

gebouwden kleiner dan 1000m2 is een maatregel die in de
toekomst overwogen kan worden. Momenteel zijn lidstaten
nog bezig met implementatie van de huidige richtlijn. Een
aanpassing/ herziening van de huidige richtlijn op korte
termijn ligt daarom niet voor de hand. Voor de periode na
2009 kan bovengenoemde aanscherping overwogen

worden.De verwachting is niettemin dat hier ook vragen
zullen opspelen ten aanzien van de administratieve lasten
die hiermee gemoeid zullen zijn. Een aanpassing van de
1000m2 eis is voor NL echter minder een probleem

aangezien voor renovaties NL al een ondergrens heeft van
50m2.

9 Het is niet gemakkelijk om de energieefficiëntie

van gehuurde accomodatie te

verhogen omdat de eigenaar van een

gebouw doorgaans niet de

energierekening betaalt en dus geen

financieel belang heeft bij investeringen

in energiebesparingsmaatregelen zoals

isolatie of dubbel glas. Hoe kan hier het

best iets aan worden gedaan?

Het probleem van de 'split incentives' is ook in NL

bekend. Momenteel wordt in NL onderzocht hoe de relatie
tussen de energetische kwaliteit van huurwoningen in

verband kan worden gebracht met de huursomberekening.
Het principe van het concept (mee te nemen in de

modernisering van het Woningwaarderingsstelsel) is dat
een verhuurder een hogere huur zou moeten kunnen vragen
voor een relatief energiezuinige woning omdat de huurder
relatief lage energielasten heeft.

7

De NL regering overweegt invoering van een systeem van
energiebesparingscertificaten (witte certificaten), waarbij
door marktpartijen ook certificaten kunnen worden

gegenereerd door b.v. isolatie van huurwoningen.

10 Hoe kan het effect van wettelijke

voorschriften voor de prestaties van

huishoudelijke verbruikstoestellen

worden verhoogd? Wat is de beste

manier om de productie en consumptie

van deze producten te stimuleren?

Zouden bijvoorbeeld de huidige

etiketteringsvoorschriften moeten

worden verbeterd? Hoe zou de EU het

onderzoek naar en de daarop volgende

productie van de nieuwe generatie van

energie-efficiënte producten snel op

gang kunnen brengen? Welke andere

maatregelen zouden kunnen worden

genomen op:

- internationaal niveau,

- EU-niveau,

- nationaal niveau,

- regionaal en lokaal

niveau?

Met name hier ligt een rol voor de Europese Commissie, in
overleg met de lidstaten.

In NL is de invoering van labelling van huishoudelijke
apparaten een succes gebleken. Ondersteuning daarbij met
andere middelen zoals voorlichtingscampagnes, steun aan
de detailhandel en een beperkte subsidie hebben tot een
snelle marktverschuiving geleid.

Het voorschrijven van labelling dient dus gepaard te gaan
met ondersteunende acties tbv daadwerkelijke

implementatie, anders gebeurt er niets. De EC dient daar
op toe te zien en daarover te rapporteren.

Een meer structurele aanpak van het onderwerp labelling is
zeer gewenst, met bijvoorbeeld een meerjarenprogramma
voor labellingsactiviteiten. Zo dient het A-label voor
bestaande apparatuur regelmatig te worden aangescherpt
aan de hand van ontwikkelingen van de meest

energiezuinige apparaten, zodat het huidige voor de

consument verwarrende fenomeen van "A++"-apparaten

wordt vermeden. Uiteindelijk is een systeem gewenst

waarbij het label zich automatisch aan de prestaties van het
beste apparaat op de markt aanpast, zodat een

vanzelfsprekende innovatie-impuls ontstaat. Snelle

normstelling is nodig voor apparatuur waarvoor nu nog
geen normen bestaan, met name televisies.

Via minimumnormen kunnen bovendien de meest

energieverbruikende apparaten van de markt worden

geweerd. Ook voor standby-verbruik dienen snel normen te
worden ontwikkeld; labelling is hier minder geschikt. De
Ecodesign-richtlijn is hierop meer toegesneden. Hieruit zal
al een impuls tot R&D kunnen ontstaan. Het Intelligent
Energy Europe programma dient hier verdere impulsen aan
geven.

Verder kan de Commissie de samenwerking tussen

Lidstaten op het gebied van handhaving bevorderen in de
vorm van het elkaar informeren over

handhavingsactiviteiten en resultaten.

11 Het is een grote uitdaging ervoor te

zorgen dat de voertuigindustrie nog

Voortschrijdende normstelling op EU-niveau is gewenst,
waar mogelijk, anders afspraken via aanscherping ACEA.-
8

energie-efficiëntere voertuigen gaat

produceren. Hoe kan dit het best worden

bereikt? Welke maatregelen zouden

kunnen worden genomen om ervoor te

zorgen dat de energie-efficiëntie van

voertuigen blijft verbeteren en op welk

niveau moet dit gebeuren? Moeten

dergelijke maatregelen een vrijwillig of

een bindend karakter krijgen?

convenant.

Het ACEA-convenantdoel van 140 gr CO2/km is

verscherpt voor de verdere toekomst tot 120 gr CO2/km.
De auto-industrie heeft aangegeven er moeite mee te

hebben om dat scherpere doel te bereiken. Het doel moet
daarbij primair zijn, het middel wordt aan de markt

overgelaten (efficiëntere motoren, waaronder toepassing
hybride technieken en ontwikkeling brandstofcellen,

toepassing boordcomputers, cruise control en evt.

schakelindicatoren etc). Wanneer het convenant

onvoldoende resultaat geeft, dan is (wettelijke)

normstelling op EU-niveau per 2010 op zijn plaats. Ook
dienen normen voor 2020 ontwikkeld te worden.

Niet alleen personenauto's maar ook bestelwagens dienen
uitdrukkelijk onderwerp van dit beleid te zijn.

Extra marktgedreven impuls is mogelijk door de keus van
de consument te beïnvloeden door belastingdifferentiatie
naar energieverbruik van de auto. (zie vraag 4)

12 In sommige lidstaten hebben succesvolle

voorlichtingscampagnes inzake energieefficiëntie

plaatsgevonden. Wat kan en

moet er nog meer worden gedaan op dit

gebied op:

- internationaal niveau,

- EU-niveau,

- nationaal niveau,

- regionaal en lokaal niveau?

Op dit gebied heeft NL inmiddels de nodige ervaring

opgedaan. Naar onze mening zijn voorlichtingscampagnes
inzake energiebesparing vooral effectief in samenhang met
de inzet van wettelijke of financiële maatregelen. Het is
een illusie te denken dat dit soort campagnes als losse actie
tot gedragsverandering zullen leiden. In ieder geval is hier
geen plaats voor acties op communautair niveau. Een

nationale aanpak ligt meer voor de hand, i.v.m. culturele
verschillen en herkenbaarheid van de afzender voor de
burger.

In veel gevallen zijn campagnes op regionaal en locaal
niveau het meest effectief; daar is het beste

aangrijpingspunt voor demonstratieprojecten en acties die
de betrokkenheid van de consument/ burger zeer direct
vereisen. Een scherpe focus op doel en doelgroep is

vereist. Een appèl op emotionele betrokkenheid van de
consument blijkt dan beter te scoren dan rationele en
feitelijke voorlichting.

Op het grensvlak van voorlichting en educatie liggen

speciale programma's voor kinderen, bv via de televisie. In
NL is dit recent gestart, in navolging van Noorwegen.
Zoeken naar succesverhalen in dit soort campagnes is

nodig.

13 Wat kan er worden gedaan om de Inzake elektriciteitstransmissie en -distributie zijn
9

elektriciteitstransmissie en -distributie

efficiënter te maken? Hoe kunnen

dergelijke initiatieven in de praktijk

worden toegepast? Hoe kan bij de

opwekking van elektriciteit efficiënter

met brandstof worden omgesprongen?

Hoe kunnen gedistribueerde opwekking

en warmtekrachtkoppeling verder worden

gestimuleerd?

initiatieven ontplooid om uiteindelijk te komen tot een EUsupergrid
met één europese TSO. Hiertoe dienen nog vele

stappen genomen te worden. Het wegnemen van

knelpunten (in interconnecties, dwarsregeltransformatoren
e.d.) in het Europese High Voltage-netwerk is nodig. Een
aantal landen werkt hiertoe al samen in regionale studies
en acties. Ondersteuning door de Europese Commissie

hierin was in 2005 gestart maar lijkt op een zijspoor
gekomen.

De liberalisering van de energiemarkt en de toegenomen
concurrentie zal leiden tot een sterke impuls voor

elektriciteitsproducenten om de eigen produktie zo

efficient mogelijk te laten verlopen.

Bedacht moet worden dat het hier zeer langjarige

investeringen betreft, waarin marktpartijen de beslissingen
nemen.

Een stabiel investeringsklimaat is noodzakelijk. Mede
daarom dient tijdig een besluit genomen te worden over de
wijze van continuering van de Europese CO2-

emissiehandel.

NL is al jaren actief en succesvol in het stimuleren van
warmtekrachtkoppeling. Het stimuleren van innovatie

daarin heeft nu prioriteit. De overheid kan hierbij een rol
nemen via subsidies.

14 Het stimuleren van elektriciteits- en

gasleveranciers om een energiedienst

(d.w.z. een overeenkomst om een huis

tot een bepaalde temperatuur te

verwarmen en lichtdiensten te

verstrekken) te leveren in plaats van een

bepaalde hoeveelheid energie, is een

goede manier om de energie-efficiëntie

te bevorderen. De energieleverancier

heeft er dan namelijk een financieel

belang bij dat het eigendom energieefficiënt

is en dat de nodige

investeringen daarvoor worden gedaan.

Anders hebben de elektriciteits- en

gasbedrijven er juist financieel belang

bij dat dergelijke investeringen niet

plaatsvinden, aangezien zij dan meer

Zie 15

10

energie kunnen verkopen. Hoe kunnen

dergelijke afspraken worden bevorderd?

Is een code of convenant nodig en

toereikend?

15 In een aantal lidstaten zijn of worden

"witcertificaten" (voor energieefficiëntie)

ingevoerd. Moet dit ook op

Gemeenschapsniveau gebeuren? Is dit

noodzakelijk, gelet op het

koolstofemissiehandelsmechanisme? Zo

ja, hoe kan dit gebeuren met zo min

mogelijk bureaucratische rompslomp?

Hoe kunnen deze certificaten aan het

koolstofemissiehandelsmechanisme

worden gekoppeld?

Om de beleidseffectiviteit te vergroten, de

verantwoordelijkheid van de energiebedrijven te

versterken, alsmede het aanbod van energie-diensten te
stimuleren, wordt ook in NL onderzocht of een

energiebesparingsverplichting bij de energiebedrijven kan
worden neergelegd. Een systeem van

energiebesparingscertificaten wordt daartoe aan een

haalbaarheidsstudie onderworpen.

Een opschaling tot gemeenschapsniveau staat ons daarbij
nog niet voor ogen. De insteek van een witte certificatensysteem
is een andere dan een CO2-ETS. Aangezien in de

gebouwde omgeving geen concurrentie tussen lidstaten

plaatsvindt, is één Europees systeem niet nodig.

16 Een van de grootste uitdagingen op dit

terrein is het stimuleren van de industrie

om profijt te trekken van nieuwe

technologieën en apparatuur die

rendabele energiebesparingen opleveren.

Wat kan er, afgezien van de

emissiehandel, nog meer worden gedaan?

Hoe doeltreffend zijn de tot dusver

getroffen maatregelen, zoals convenanten

en andere niet-bindende maatregelen van

de industrie en de

voorlichtingscampagnes geweest?

Voor de grote industrie is het ETS nu leidend; er dienen in
beginsel geen andere nieuwe dwingende instrumenten

overheen gelegd te worden. Wel kan energie-efficiëntie in
bedrijven via de weg van innovatie gestimuleerd worden.
Voor de niet-ETS industrie heeft NL goede ervaringen met
vrijwillige afspraken. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend.
Er worden duidelijke doelen en middelen afgesproken en
benchmarking ondersteunt het proces. Mits goed geregeld
zijn deze vrijwillige, of beter genoemd "onderhandelde",
afspraken naar onze mening en ervaring een uitstekend
alternatief voor overheidsregels.

17 Een nieuw evenwicht tussen de diverse

vervoerswijzen - een belangrijk element

van de strategie die de Commissie in

2001 in haar witboek over het Europees

vervoersbeleid tot 2010 heeft ontvouwd -

staat nog steeds hoog op de lijst van

prioriteiten. Wat kan er nog meer worden

gedaan om het marktaandeel van het

vervoer over het spoor, over zee en via de

binnenwateren te vergroten?

Nederland voert geen specifiek beleid om het marktaandeel
van transport via rail en water te bevorderen.

De afweging tussen verschillende effecten van de

verschillende transportmodaliteiten, bv op milieugebied,
leidt niet tot een duidelijke te onderbouwen keuze

hiertussen. Verschil in milieuprestatie is sterker afhankelijk
van bezettingsgraad en beladingsgraad dan van

vervoerswijze. Het wegvervoer wordt door innovatie al erg
snel schoner en zuiniger; het spoor werkt met technieken
uit begin vorige eeuw, binnenvaart idem. Het wegvervoer
begint dus nu de andere vervoerwijzen in te halen.

18 Om de energie-efficiëntie te verbeteren

dienen bepaalde infrastructuurprojecten

Uitbreiding van de Transeuropese netwerken is geen

instrument voor energiebesparing, en moet volgens

11

van het trans-Europese vervoersnet te

worden voltooid. Hoe kunnen de voor

deze infrastructuurprojecten

noodzakelijke investeringen worden

gefinancierd?

Nederland in een ander verband worden bekeken.

19 Welke maatregelen die in de

vervoerssector kunnen worden genomen,

bieden de meeste perspectieven? Moet

prioriteit worden gegeven aan

technologische innovaties (banden,

motoren, ...), in het bijzonder door

middel van samen met de industrie

ontwikkelde normen, of juist aan

wettelijke maatregelen zoals een

grenswaarde voor het brandstofverbruik

van auto's?

Zie ook reactie op vraag 11.

In de aanpak dient gestuurd te worden op doelen, dus op
brandstofverbruik en CO2-emissies. Hierin dient een

voortschrijdend element te zitten.

Speciale eisen/stimulering van banden die beter zijn voor
het energieverbruik is wellicht een apart geval.

Daarnaast is er in NL goede ervaring opgedaan met het
beïnvloeden van energiezuinig rijgedrag (Het Nieuwe

Rijden of eco-driving), te beginnen via de opleiding voor
het rijbewijs. Dit is een langdurig proces, maar heeft in NL
onmiskenbaar tot resultaten geleid. De nieuwe rijstijl wordt
in radio- en tv-spots bekend gemaakt bij het grote publiek.
Doel voor 2010 is een CO2-reductie binnen NL van 1,5

Mton.

Andere maatregel is snelheidsbeperking (steden/stedelijk
gebied/hoofdwegen) + trajectcontroles (handhaving).

Elektrisch aangedreven auto's worden in NL fiscaal

gestimuleerd. Daarnaast is er een CO2-differentiatie in de
aankoopbelasting (BPM) zie vraag 4.

Onderzocht wordt nu of differentiatie van

parkeerbelastingen mogelijk kan worden gemaakt in de

Gemeentewet (bijvoorbeeld gratis parkeren voor schone
auto's).

Een geheel andere invalshoek is om de transportbehoefte
op zich te verminderen. In NL is bij het ministerie van
Verkeer en Waterstaat een project gaande waarbij in

overleg met het bedrijfsleven gestreefd wordt naar

zodanige aanpassingen in het produktieproces dat er

minder transportvolume nodig is. Compact ontwerpen en
verpakken, clusteren van leverancier en afnemer,

producten indikken, indrogen of digitaal verzenden,

ladingen combineren, zijn allemaal voorbeelden hoe dat
kan.

Op EU-niveau wordt dit ook nagestereefd in de voorstellen
in het programma Marco Polo II.

Het Aktieplan Groenboek Energie-efficiëntie zou hier

minstens aandacht aan moeten besteden.

12

20 Moeten de overheden (de staat,

overheidsdiensten, regionale en lokale

overheden) bij de vernieuwing van hun

voertuigenpark worden verplicht een

bepaald percentage energie-efficiënte

voertuigen aan te schaffen? Zo ja, hoe

kan dit op technologieneutrale wijze

worden aangepakt (d.w.z. zonder dat

hierdoor één bepaalde technologie op de

markt wordt bevoordeeld)?

Duurzaam inkopen is een belangrijk middel om

energiezuinige en anderszins milieuvriendelijke voertuigen
te bevorderen, hoewel meer effect wordt verwacht van

Europese CO2-normering voor personenauto's. Nederland
heeft richtlijnen op milieugebied voor aankoop van

dienstauto's van de rijksoverheid. Voor energiegebruik zijn
deze gekoppeld aan de energielabels; tevens is afgesproken
dat een deel van de aankoop met hybride voertuigen wordt
ingevuld. De Rijksoverheid maakt afspraken met de andere
overheden om dit voorbeeld te volgen.

Een EU-verplicht percentage voor de aankoop van energieefficiënte
auto's lijkt niet redelijk: EU- normstelling voor

brandstofverbruik/CO2-emissies voor auto's is in ieder
geval nodig .

21 In Europa is men begonnen vergoedingen

te vragen voor het gebruik van de

infrastructuur, met name de wegen. In

2003 werd een eerste voorstel gedaan om

een dergelijke heffing voor het

beroepsgoederenvervoer te verhogen. In

sommige steden is inmiddels een

fileheffing ingevoerd. Welke stappen op

het gebied van de infrastructuurheffingen

moeten volgen? In hoeverre moeten

"externe kosten", zoals die van de

vervuiling, filevorming en ongevallen,

rechtstreeks worden doorberekend aan

degenen die hiervoor verantwoordelijk

zijn?

Nederland heeft plannen voor invoering van beprijzing van
het wegverkeer op lokale congestie-knelpunten. Het doel is
verbetering van de bereikbaarheid; er zou tevens wellicht
een beperkte vermindering van energieverbruik kunnen

optreden. Uiteindelijk zou een naar plaats en

energieverbruik of milieugerelateerde kilometerheffing in
meerdere opzichten gunstige effecten kunnen hebben.

Voor het vrachtvervoer is de gewijzigde

Eurovignetrichtlijn een goede basis. Externe kosten dienen
te worden doorbelast.

22 In bepaalde lidstaten zijn door energieefficiëntiebedrijven
gerunde

financieringsregelingen voor lokale of

regionale projecten ter verbetering van de

energie-efficiëntie erg succesvol

gebleken. Moeten dergelijke regelingen

worden uitgebreid? Zo ja, hoe?

Typisch een voorbeeld van noodzaak tot uitwisseling best
practices. Opzet financieringsregelingen kan neveneffect
zijn van ander beleid, met name invoeren van witte

certificaten. Financiering op zich niet te veel vanuit
overheid dirigeren, dit lijkt namelijk niet het primaire
probleem voor energie-efficiëntie-verbetering in NL.

Menskracht-capaciteit en specifieke expertise is namelijk
wel vaak een knelpunt. Er zijn succesverhalen met

projecten waarbij expertise bij locale en regionale

overheden wordt gesubsidieerd om aan klimaatbeleid en
energiebesparing uitvoering te geven.

23 Moet de energie-efficiëntieproblematiek

meer gewicht worden gegeven in de

Energie efficiëntie dient inderdaad een duidelijke plaats te
krijgen in de betrekkingen met derde landen, in het

13

betrekkingen van de Unie met derde

landen, en dan vooral haar buurlanden?

Zo ja, hoe? Hoe kan de energieefficiëntie

een spilfunctie krijgen bij de

integratie van regionale markten? Is het

noodzakelijk de internationale financiële

instellingen te stimuleren meer aandacht

te schenken aan

vraagbeheersingsaspecten wanneer zij

technische en financiële bijstand verlenen

aan derde landen? Zo ja, wat zijn de

meest doeltreffende

investeringsmechanismen?

bijzonder met snelgroeiende economiën. In de EUdialogen
met China, India en Rusland is of wordt hierop al

ingespeeld.

Vele landen in de wereld kijken met grote belangstelling
naar de ontwikkelingen en aanpak in de EU vwb energieefficiëntie.
Recente signalen wijzen er echter op dat de EU

hierin zijn voorsprong verleist. Het Groenboek dient tot
vernelde en vernieuwde acties aan te zetten, teneinde ook
andere landen te stimuleren.

Verdere mogelijkheden zijn de klimaat-onderhandelingen,
technologie-overdracht en capacity building in andere
landen.

De EU moet ook invloed uitoefenen op de financiële

instituties om hun activiteiten meer te richten op energieefficiëntie;
zij dienen een duidelijke taakopvatting te

hebben om de wereld-standaarden op dit gebied te

verhogen.

Markt-gebaseerde instrumenten zoals JI, CDM en

emissiehandel kunnen eveneens een impuls geven..

24 Hoe kan de vooruitgang op het gebied

van energie-efficiëntietechnologieën en

-procédés in Europa ook in de

ontwikkelingslanden doeltreffend worden

toegepast?

zie vraag 23

25 Moet de Unie binnen de

Wereldhandelsorganisatie onderhandelen

over tarifaire en andere voordelen voor

energie-efficiënte producten en andere

leden van de Wereldhandelsorganisatie

aanmoedigen dit ook te doen?

Dit lijkt ons niet realistisch. Afbakening en

uitvoeringskosten lijken ons prohibitief. Principieel ligt
hierbij de vraag voor of dit leidt tot maatregelen met
protectionistische trekjes. Het gaat uiteindelijk om

daadwerkelijk energieverbruik en daar hebben we al

sturingsinstrumenten als belastingen, labelling en normen
voor.