Manifest duurzame ontwikkeling

Op 5 november jl. heeft het Partijcongres het manifest 'Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan' aangenomen.

In de bijlage kunt u de definitieve versie van het maniefest downloaden. U kunt hier de aangenomen resoluties downloaden. (zie onderaan)

download download (zie onderaan)

Resoluties

Tijdens het partijcongres van 5 november 2005 werden op het terrein van duurzame ontwikkeling een drietal resoluties aangenomen.

Resolutie Duurzaamheidsmanifest, ingediend door het Dagelijks Bestuur

Het CDA Partijcongres op zaterdag 5 november 2005 in vergadering bijeen in Utrecht:

Overwegende dat:

* Rentmeesterschap een van de vier uitgangspunten is van het CDA; * Rentmeesterschap van de christen-democratie vraagt de huidige overexploitatie van natuur en leefmilieu tegen te gaan c.q. te voorkomen, ook met het oog op na ons komende generaties; * Klimaatverandering en slechtere luchtkwaliteit de urgentie van de problematiek bewijzen, en vragen om ingrijpende maatregelen * Integraal beleid op meerdere beleidsterreinen noodzakelijk is om tot duurzame ontwikkeling te komen.

Constaterende:

* dat CDA-leden tijdens de Fonteinavonden najaar 2003 energie, milieu en rentmeesterschap op de eerste plaats op de politieke agenda van het CDA hebben gezet; * CDA-leden tijdens deze Fonteinavonden tevens hebben aangegeven dit thema te willen verbreden tot duurzame ontwikkeling * dat er door CDA-leden vervolgens intensief is gediscussieerd over de discussienotitie Investeren in duurzame ontwikkeling; * dat de uitkomsten van deze discussie zijn betrokken bij de opstelling van het manifest Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan; * dat ook de standpunten van maatschappelijke organisaties, werkzaam op het terrein van duurzame ontwikkeling, zijn betrokken bij de opstelling van het manifest Om een gezondhebben deelgenomen aan dit debat); * dat CDA-Afdelingen, groepen leden en gelieerde organisaties intensief hebben gediscussieerd over de beleidsaanbevelingen in dit manifest; * dat ook maatschappelijke organisaties hebben gereageerd op de beleidsaanbevelingen in het manifest. en deze aanbevelingen waar mogelijk zijn overgenomen.

Spreekt uit

Dat het manifest "Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan" een belangrijke bouwsteen vormt voor het verkiezingsprogramma 2007-2011 en draagt de Programcommissie op de inhoud van dit manifest optimaal te verwerken in het verkiezingsprogramma.

Resolutie gebruik aardgas als transportbrandstof

Ingediend namens de CDA-afdeling Zoetermeer, mede-ondersteund door de Provinciale Afdeling Zuid-Holland

Het CDA -Congres, in vergadering te Utrecht bijeen op 5 november 2005,

Constaterende dat: . De thema's 'Milieu' en 'Rentmeesterschap' prominente waarden zijn in het CDA-program van uitgangspunten . Burgers, bedrijfsleven en overheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het milieu dragen. . Het thema lokale luchtkwaliteit in korte tijd is uitgegroeid tot een urgent milieuprobleem . Op het gebied van de luchtkwaliteit verdere inspanningen noodzakelijk zijn om tijdig de Europese normen te kunnen realiseren. . De matige kwaliteit van de Nederlandse lucht voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door het wegverkeer. . Dat vooral het gebruik van diesel als transportbrandstof leidt tot een aanzienlijke uitstoot van schadelijke emissies zoals NOx en van fijnstof. . Er schonere alternatieven zijn.

Overwegende dat: . Naast LPG ook aardgas als transportbrandstof een alternatief kan zijn voor diesel en benzine, met verhoudingsgewijs gunstige milieu-eigenschappen, . Schonere alternatieven dan aardgas voorlopig nog schaars inzetbaar zijn, . Aardgas is in Nederland via een fijnmazig net in ruime mate beschikbaar is, . Internationaal al veel ervaring is opgedaan met het gebruik van aardgas als transportbrandstof, . Implementatie van aardgas als transportbrandstof relatief beperkte investeringen vergt, . Aardgas een functie zou kunnen vervullen als transitiebrandstof naar nog schonere brandstoffen, . Vanuit het bedrijfsleven serieuze belangstelling bestaat voor het gebruik van aardgas als transportbrandstof . In Nederland al meerdere lokale initiatieven bestaan waarbij aardgas als transportbrandstof wordt gebruikt, . Overheid en bedrijfsleven in deze initiatieven veelal gezamenlijk participeren,

Spreekt als zijn mening uit dat: . Het stimuleren van aardgas als transportbrandstof past binnen de CDA-visie op duurzame ontwikkeling; . De tijd rijp is voor bredere navolging van lokale initiatieven met aardgas als transitie-transportbrandstof; . Lokale, regionale en nationale overheden, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, een actieve rol behoren te spelen om bredere toepassing van aardgas als transportbrandstof mogelijk te maken. Resolutie van Harry Wesselink te Nijmegen inzake rentmeesterschap, investeren in duurzame ontwikkeling en het MINISTERSCHAP van MILIEUBELEID

Het CDA-partijcongres op 5 november 2005 bijeen te Utrecht.

A. Constateert dat:
1. We in Nederland sinds jaar en dag een minister hadden voor het milieubeleid.
2. In het kabinet Balkenende-II er slechts een staatssecretaris is voor het milieubeleid.
3. Een ministerschap in de Nederlandse staatsrechtelijke hiërarchie van een zwaarder gewicht is dan een staatssecretariaat.
4. Een minister voor het milieubeleid wekelijks in de vergaderingen van de ministerraad de vinger aan de pols kan houden betreffende het (inter)nationale, integrale milieu-beleid
5. Dit belangrijk is, aangezien het milieubeleid op de beleidsterreinen van diverse ministers vorm en inhoud dient te krijgen. (Bijvoorbeeld: de E.U.-normen voor schone lucht blokkeren naar het oordeel van de Raad van State momenteel veel nieuwe bouwprojecten en de aanleg van nieuwe infrastructuur.)

B. Overweegt dat:
1. Rentmeesterschap één van de basisuitgangspunten van het CDA is.
2. Het CDA-partijbestuur in het najaar van 2003 acht zogenoemde Fonteinavonden organiseerde waarop de partijgenoten konden aangeven welke beleidsterreinen naar hun oordeel in de toekomst politieke prioriteit verdienen.
3. Tijdens deze ledenraadplegingen bleek dat de partijleden het onderwerp rentmeesterschap, investeren in duurzame ontwikkeling, energie en milieu op de eerste plaats op de politieke agenda van het CDA zetten.
4. Het partijbestuur als een vervolg op deze Fonteinavonden de discussienotitie "Investeren in duurzame ontwikkeling" uitbracht.
5. De resultaten van alle bovenstaande discussies verwerkt worden in een manifest dat belangrijke bouwstenen bevat voor het verkiezingsprogramma 2007-2011.

C. Spreekt uit dat:
1. Gezien alle bovengenoemde feiten en overwegingen in het manifest wordt opgenomen dat er bij de eerstvolgende kabinetsformatie weer een minister van milieubeleid zal zijn met royale bevoegdheden.
2. Gezien het eminente belang dat het CDA hecht aan rentmeesterschap en het investeren in duurzame ontwikkeling deze minister van milieubeleid bij voorkeur van CDA-huize zal zijn.

Roept alle CDA'ers die daar tijdens de eerstvolgende kabinetsformatie invloed op (kunnen) uitoefenen op om uitvoering te geven aan deze resolutie.

Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan

Investeren in duurzame ontwikkeling

Manifest

Vastgesteld op het CDA-Congres van 5 november 2005

Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Samenstelling commissie duurzame ontwikkeling 5

Inleiding 6

Hoofdstuk 1 Duurzame energie 12

Hoofdstuk 2 Duurzame mobiliteit 15

Hoofdstuk 3 Duurzame woon- en leefomgeving 20

Hoofdstuk 4 Duurzame internationale samenwerking 26

Woordenlijst 30

Voorwoord

Den Haag, november 2005

Geacht lid, geachte mevrouw/heer

Voor u ligt het manifest Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan, investeren in duurzame ontwikkeling.

Het manifest is een rechtstreeks resultaat van de Fonteinavonden, die in 2003 en 2004 verspreid over het land hebben plaatsgevonden. Tijdens de eerste reeks Fonteinavonden gaven de CDA-leden te kennen dat duurzame ontwikkeling op de eerste plaats van de politieke agenda van het CDA moest komen te staan. Het partijbestuur stelde vervolgens een commissie in onder leiding van partijvoorzitter Van Bijsterveldt. Deze commissie is vervolgens met de discussienotitie Investeren in duurzame ontwikkeling, tijdens zes Fonteinavonden verspreid over het land, in debat gegaan met vele CDA-leden. Ook zijn gesprekken gevoerd met tientallen maatschappelijke organisaties, variërend van Natuur en Milieu tot Transport en Logistiek Nederland, van Natuurmonumenten tot de NOVIB, met kerken en religieuze organisaties. De resultaten van de Fonteinavonden, de gesprekken met maatschappelijke organisaties en kerken en de schriftelijke reacties per brief of via Internet zijn gebruikt door de Commissie-Rietkerk, die eind 2004 door het partijbestuur is ingesteld. Deze breed samengestelde commissie heeft dit manifest opgesteld.

Waarom dit manifest? Duurzaamheid gaat ons allen aan, en vraagt steeds meer om aandacht en inzet. Mensen kunnen zich immers alleen echt welbevinden in een veilige, gezonde en leefbare omgeving.

Duurzame ontwikkeling zegt niet alleen iets over hier en nu, maar ook over het in takt laten van mogelijkheden voor toekomstige generaties om straks ook een goed bestaan te hebben en over mensen verder weg in de wereld die evenals wij recht hebben op welvaart en welzijn. Nationaal en internationaal vragen de klimaatverandering en luchtkwaliteit om effectieve maatregelen. De urgentie hiervan wordt door iedereen onderschreven. Dáárom dit manifest dat zo past bij onze christen-democratische uitgangpunten. Meer dan ooit is een beleid nodig dat duurzame ontwikkeling tot uitgangspunt neemt. Dit vraagt om bewuste, en hier en daar scherpere keuzes van de overheid, maar we doen ook een appèl op mensen en bedrijven om hun bijdrage te leveren. Dat is de ambitie die wij hebben. Tegelijk kunnen wij vaststellen dat er al het nodige is bereikt.Met name water en bodem zijn schoner geworden. Duurzame ontwikkeling stelt ons ook voor nieuwe uitdagingen en geeft nieuwe kansen. Innovatie en duurzaamheid zijn wat het CDA betreft dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ambitie vraagt ook om actie. Het CDA wil handelingsperspectief bieden. Niet met allerlei nieuwe regels, maar met effectieve inzet, normering en stimulansen. Daar wil dit manifest toe aanzetten. Duurzame ontwikkeling raakt aan een groot aantal beleidsterreinen, variërend van energiebeleid tot ruimtelijk ordeningsbeleid, van mobiliteitsbeleid tot internationale samenwerking.

Ter wille van de overzichtelijkheid is gekozen voor vier deelterreinen:
1. duurzame energie,
2. duurzame mobiliteit,
3. duurzame woon- en leefomgeving,
4. duurzame internationale samenwerking. Deze indeling sluit aan op de indeling, die ook tijdens de Fonteinavonden is gehanteerd.

Na discussie in de partij en na discussie met maatschappelijke organisaties heeft het CDA-Congres van 5 november 2005 dit manifest vastgesteld en uitgesproken dat het een belangrijke bouwsteen vormt voor het nieuwe verkiezingsprogramma 2007-2011.

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, Partijvoorzitter Theo Rietkerk, Voorzitter commissie duurzame ontwikkeling

Samenstelling commissie Duurzame ontwikkeling

De commissie Duurzame ontwikkeling staat onder leiding van Theo Rietkerk (in het dagelijks leven gedeputeerde Ruimte en Milieu in de provincie Overijssel en oud-Tweede Kamerlid). Van deze commissie maken verder deel uit: Arjan Brak; Piet Bukman; Gert van Dijk; Jothijs van Gaalen; Ineke Giezeman; Frank van den Heuvel; Renee Jansen; Sander Lensink;Willemien van Montfrans; Ellen van Moorsel; Klaas Johan Osinga; Loek Schueler; Pieter Tulner; Pier Vellinga; Peter van Wijmen; Rein Willems en Corien Wortmann-Kool Adviserende leden: Marja van Bijsterveldt (partijvoorzitter) en Ab Klink (directeur Wetenschappelijk Instituut) Secretariaat en eindredactie:Willemien Hasselaar en Marcel Meijer Redactie manifest: Guusje Dolsma

Inleiding

Urgentie

We putten de aarde uit

De aarde en de natuur zijn ons gegeven; we mogen er gebruik van maken om te leven en van te genieten.Maar we zullen hen ook weer over moeten dragen aan volgende generaties, zodat zij er ook weer van en in kunnen leven.

Wij dreigen echter de aarde uit te putten. In rap tempo maken we beschikbare fossiele brandstoffen op. De uitstoot van met name CO2 leidt tot klimaatverandering, tot opwarming van de aarde en bijvoorbeeld smeltende gletsjers. Dat heeft blijvende gevolgen voor mensen en natuur. Vervuiling van lucht en water tasten de gezondheid van mensen aan. In Nederland sterven er jaarlijks duizenden mensen eerder door luchtvervuiling.Wereldwijd sterven er jaarlijks drie miljoen mensen aan vervuild drinkwater. Soorten planten en dieren verdwijnen door vervuiling of ontbossing. De aantasting van natuur en milieu is nu op onderdelen al onomkeerbaar. We worden in eigen land direct geconfronteerd met de consequenties. Zo wordt de gezondheid van veel Nederlanders bedreigd door de slechte luchtkwaliteit of door stoffen waaraan zij zijn blootgesteld. Ook kunnen wegen en woningen niet worden aangelegd, verbreed of gebouwd, vanwege de normen voor luchtkwaliteit. Onze huidige stijl van consumptie, productie en mobiliteit heeft grote gevolgen voor de natuur en onze leefomgeving. We kunnen niet veel langer meer wachten met ingrijpende maatregelen te nemen. Extra inzet nationaal en internationaal is nodig.

Mondiale problematiek

Nieuw opkomende economieën zoals China en India zullen extra milieubelasting veroorzaken en het tempo van vervuiling versnellen. Onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen maakt ons kwetsbaar voor instabiliteit in die delen van de wereld waar deze brandstoffen vandaan komen. De voorraden olie, aardgas en ook kolen zijn bovendien eindig.Weliswaar kunnen we vermoedelijk nog vele tientallen jaren vooruit, toch moeten we ons hierop bezinnen. Bovendien blijkt onze economie meer en meer kwetsbaar te zijn voor schommelingen van olieprijzen. In Nederland zien we dat een groot deel van onze luchtvervuiling van over de grens komt. Ook de kwaliteit van ons water wordt beïnvloed. Ontwikkelingslanden hebben hier in grote mate mee te maken: droogte, overstromingen, onveilig water en gebrekkige sanitair. Er bestaat een directe relatie tussen het armoedevraagstuk en duurzaamheid. Stijgende energieprijzen raken met name de armste landen. Zij kunnen die prijzen moeilijk betalen, er is weinig ruimte meer voor sparen, voor kapitaalopbouw en dus voor investeringen. Milieuproblemen zijn dus mondiale problemen.

Sociale dimensie

Veel mensen maken zich zorgen. In Nederland zijn miljoenen mensen lid van natuur- en milieu-organisaties.Maar mensen vragen zich tegelijkertijd af wat hun persoonlijke gedrag nog uitmaakt voor de mondiale milieuproblematiek. Alleen door ons gemeenschappelijk in te spannen, is er een verschil te maken. De overheid kan hier een belangrijke rol bij spelen.Moreel gedrag van de enkeling leidt overigens zeker wel tot resultaat. De boer en zijn gezin, die in ontwikkelingslanden hun producten tegen een rechtvaardige prijs kunnen verkopen, kunnen daardoor wel menswaardig leven. Zij hoeven ook geen roofbouw te plegen op de natuur.

Duurzame ontwikkeling reikt verder dan het milieu.Milieu is verweven met al ons doen en laten en gaat over alle grenzen heen. De kunst is dan om milieubelangen zoveel mogelijk te verbinden met andere gerechtvaardigde belangen, zoals economische ontwikkeling, armoedebestrijding, veiligheid en gezondheid.

Resultaten

Er is overigens al het nodige bereikt. Goed beleid en samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven bijvoorbeeld blijken resultaat te hebben.We produceren in Nederland flink wat milieuvriendelijker dan enige jaren geleden: we slagen er gaandeweg in om een ontkoppeling tot stand te brengen tussen economische groei en milieudruk. Er zijn ook voorbeelden van goede internationale samenwerking. Met de Kyoto-afspraken zijn zeker vorderingen gemaakt, maar nog lang niet genoeg. De CO2-emissiehandel leidt tot energiebesparing en innovatie in het bedrijfsleven.

Innovatie bevorderen: het economisch belang van duurzaamheid

Economische ontwikkeling is nodig, ook om onze leefomgeving schoner en veiliger te maken. Meer en meer blijkt ook dat het ontwikkelen van alternatieven voor vervuilend consumeren en produceren niet alleen maar geld kost. Schoner produceren en innoveren passen uitstekend in de agenda van een kenniseconomie. Een land dat het aandurft als eerste ambitieus te zijn in duurzame ontwikkeling, heeft een enorme voorsprong op andere landen (first movers advantage). De innovatie, kennis- en productontwikkeling en exportpositie zullen verbeteren. Het land daarentegen dat achterblijft, loopt wellicht een langdurige achterstand op en zal slechts afnemer van elders ontworpen producten zijn. Milieu kan en moet veel meer verbonden worden met innovatie. De agrosector, maar ook de afvalverwerking zijn daarvan goede voorbeelden. Duurzaamheid is een kansrijke economische 'sector' Afspraken op wereldschaal zullen minder noodzakelijk zijn als duurzaamheid zèlf een groeimarkt blijkt te (kunnen) zijn. Anderzijds zijn die afspraken gemakkelijker te maken, zodra de gerechtvaardigde belangen van economie en ecologie meer parallel beginnen te lopen. Ook op die manier is een bijdrage te leveren om de mondiale impasse rond milieu en economische groei te doorbreken.

Ambitie

Rentmeesterschap

Christen-democratisch gezien heeft elke persoon de opdracht zich te bekommeren om de naaste, om komende generaties en om de schepping.Wij bezitten de aarde niet.Wij mogen en moeten haar goed beheren en bewerken. Dat is belangrijk om ruimte te geven aan planten, dieren en mensen. Het is ook belangrijk om het goede dat de aarde biedt, te behouden voor de mensen die na ons komen. Dat noemen wij rentmeesterschap. De natuur heeft een eigen, intrinsieke waarde. Goed rentmeesterschap voorkomt de huidige tendens van overexploitatie van de natuur en ons leefmilieu. Zeker onherstelbare schade aan de schepping moet verhinderd worden.

Rol van de overheid, en het subsidiariteitsbeginsel

De overheid moet zien te waarborgen dat de natuur op een verantwoorde manier wordt beheerd. Grenswaarden mogen wij niet overschrijden, omdat er anders wel degelijk onherstelbare schade optreedt. Duidelijkheid over die grenswaarden leidt bovendien tot een snellere innovatie op het gebied van duurzame ontwikkeling.

Hoe de overheid haar rol waarmaakt, is niet onbelangrijk. Voor het CDA is daarbij het subsidiariteitsbeginsel richtinggevend. Het CDA vindt dat de overheid dìe instrumenten moet kiezen die burgers en maatschappelijke verbanden aansporen om zoveel mogelijk zèlf duurzaamheid in afwegingen te betrekken.Morele afwegingen zijn immers geen exclusief politieke aangelegenheid. Zij moeten dat ook nooit worden. Dat zal alleen maar leiden tot onthechting en afwenteling. Alleen door consumenten, producenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het milieubeleid en aan te spreken op hun verantwoordelijkheid is er een breed draagvlak voor duurzaamheid te creëren.

De overheid moet dus geen verantwoordelijkheden bij burgers en bedrijven gaan weghalen. Zij heeft wel een andere taak: namelijk burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor het milieu. Dat doet zij door te normeren. Bij die normering moet zij die methoden kiezen die zoveel mogelijk een appèl doen op de verantwoordelijkheid van particuliere personen en instanties. Duurzaamheid kan niet zonder de verinnerlijking, zonder een collectief geweten. Dat vraagt om normen die duidelijk zijn, die elkaar niet overlappen en tegenspreken. De overheid moet daarom krachtig (blijven) inzetten op deregulering, ontbureaucratisering en verminderen van administratieve lastendruk.

De aantasting van natuur en leefmilieu vindt op vele terreinen plaats: lokaal, nationaal, Europees en mondiaal. Het subsidiariteitsbeginsel betekent ook dat problemen moeten worden opgelost op het schaalniveau waarop zij zich voordoen. Lokale problemen vragen om lokale oplossingen, regionale problemen om regionaal initiatief, terwijl het oplossen van mondiale problemen om coördinatie, afspraken en toezicht op wereldschaal vraagt.We kunnen in Nederland niet de wereldproblemen oplossen; andersom kunnen de Nederlandse problemen het beste door de nationale overheid worden aangepakt.

Acties

Om zonder al te veel economische en maatschappelijke ongelukken uit de buurt van de grenswaarden te blijven, blijkt het van buitengewoon belang tijdig alternatieven (bijvoorbeeld in de vorm van schone energiebronnen) te ontwikkelen en toe te passen.Wie wacht tot de grenzen in zicht zijn, handelt onverantwoord. Uitdaging is om ervoor te zorgen dat rendabele en reële alternatieven voor milieuvervuilende productie, consumptie en mobiliteit op tijd worden ontwikkeld. Aanpak aan de bron is daarvoor de beste manier. Door de kosten van milieuvriendelijke productie, consumptie en mobiliteit te verlagen en die van milieuschadelijke te verhogen, worden bedrijven en consumenten gestimuleerd om naar alternatieven op zoek te gaan, om hun creativiteit aan te boren, om nieuwe minder vervuilende producten en om nieuwe -meer duurzame- markten aan te boren. Dit prijsbeleid werkt het beste in combinatie met wettelijke horizonbepalingen: vanaf moment X is het dan niet meer toegestaan om producten op de markt te brengen die het milieu te zwaar belasten. Bedrijven en consumenten weten dan waar zij naar toe moeten werken. Dat kan een krachtige impuls aan duurzaamheid geven. Zelfregulering kan daarbij een goed middel zijn om de grenswaarden te halen.

Fiscale maatregelen kunnen in de aanloopfase en in het toegroeien naar duurzame productie en consumptie dus behulpzaam zijn. Nederland doet daar al veel aan. Het hoort tot de categorie Europese landen met het hoogste percentage groene belastingen. Zo'n 14% van de totale belastingontvangsten is zogenaamd 'groen'. Ook subsidies kunnen een rol spelen bij het creëren van een level playing field tussen milieuvriendelijke en milieuvervuilende producten. Heffingen en subsidies kunnen zo vervuilend gedrag tegengaan. Maar het verzwaren van heffingen zonder dat er reële alternatieven zijn, maakt burgers en bedrijven moedeloos en bezorgt het milieu een slechte naam. Heffingen zijn dan niet gedragsregulerend en dus worden zij opgevat als pure lastenverzwaringen. Daarom is het van groot belang te werken aan alternatieven die schoon en duurzaam zijn. Dan krijgen heffingen en subsidies zin en dan is het mogelijk om via duidelijke normen te gaan werken aan een markt voor duurzame producten. Transities zijn vaak lang lopende veranderingsprocessen in de richting van een economie die duurzaam is. De aanpak moet gericht zijn op lange termijnveranderingen, waarin de concrete acties van vandaag gekoppeld zijn aan de resultaten die morgen noodzakelijk zijn. In dit manifest worden de volgende transities verder uitgewerkt: . transitie naar duurzame energie . transitie naar duurzame mobiliteit . transitie naar een duurzame woon- en leefomgeving (pagina ) . transitie naar duurzame internationale samenwerking (pagina ) Hoofdstuk 1 Duurzame energie

Energie is van essentieel belang voor onze samenleving. Om schadelijke klimaatveranderingen te vermijden, zijn richtinggevende en vertrouwenwekkende stappen nodig. Ook om andere redenen is het nodig om te werken aan schone energiebronnen. Met groeiers als China en India, zullen wij steeds harder moeten concurreren om aan betaalbare energie te komen. Dit klemt te meer omdat de komende vijftig jaar het gas van Slochteren op zal raken. Alternatieven zijn dringend gewenst. De gevolgen van het energiegebruik voor klimaat, mens en milieu maken veranderingen urgent: . de samenleving heeft een steeds grotere behoefte aan energie; . de energievoorziening moet betaalbaar en de levering moet stabiel zijn; . het huidige energiegebruik is grotendeels gebaseerd op fossiele brandstoffen die veel ecologische schade aanrichten; . de balans tussen economie, ecologie en solidariteit wordt verstoord door de huidige wijze van energiewinning.

Vanuit haar uitgangspunten van gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap en gespreide verantwoordelijkheid streeft de christen-democratie naar een duurzame energiehuishouding. Dit is een energiehuishouding waarbij de gebruikte energiebronnen nu en in de toekomst voldoende beschikbaar zijn, de effecten van het energiegebruik blijvend onschadelijk zijn voor de natuur en de mens, de levering betrouwbaar en veilig is, en een ieder toegang heeft tot energie tegen een redelijke prijs.

Duurzame energiebronnen vormen dus het lange-termijnperspectief waarop we stevig moeten inzetten. Het ontwikkelen van duurzame energiebronnen draagt bij aan de voorzieningszekerheid en kan de energie-afhankelijkheid van ons land verminderen.


1. Energie is van essentieel belang voor onze samenleving. Om de economie en de ecologie zo goed mogelijk te dienen,moeten we onze energiehuishouding veranderen.
1.1 Een volledige omschakeling naar duurzame bronnen zal enkele decennia in beslag nemen. Het is evenwel zaak om nu al te beginnen met deze omschakeling (de zogenaamde energietransitie).
1.2 Op de korte en middellange termijn dient een duurzamere energiehuishouding bereikt te worden door energiebesparing, een schoner gebruik van fossiele bronnen en de inzet van klimaatneutrale bronnen.


2. Het CDA wil van overheidswege een markt voor meer duurzame energie en duurzame producten realiseren door innovaties te stimuleren en hun verspreiding te versnellen.Het CDA wil Europa binnen 20 jaar voor 25% op duurzame alternatieven en schone fossiele grondstoffen over laten stappen.
2.1 Het CDA wil van overheidswege een markt voor meer duurzame energie en duurzame producten realiseren door innovaties te stimuleren en hun verspreiding te versnellen. Dit laatste kan door de duurzame producten qua prijs aantrekkelijker te maken ten opzichte van vervuilende producten. Na verloop van tijd- als het product bekend en verspreid raakt- gaat een duidelijke normstelling in. Ruim van tevoren moet duidelijk zijn dat na een bepaalde, helder gecommuniceerde periode voor de vervuilende producten geen plek meer is.
2.2 Gedragsbeïnvloedende instrumenten als heffingen krijgen een groter draagvlak als de hieruit voortvloeiende gelden geoormerkt worden ten gunste van het stimuleren van duurzame energievoorzieningen. Instrumenten stimuleren bij voorkeur zelfregulering, waardoor de overheid niet zelf hoeft te werken aan optimale oplossingen voor de milieuproblematiek. De creativiteit die in de samenleving aanwezig is, wordt zo het beste gestimuleerd. 2.3 De BTW op spaarlampen, milieuvriendelijke brandstoffen en groene energie moet worden verlaagd van 19% naar 6% (BTW laagtarief).


3. Het CDA maakt zich sterk om over te stappen naar a) schonere toepassingen van fossiele energiebronnen, b) klimaatneutrale bronnen (bijvoorbeeld CO2- opslag) en uiteindelijk naar c) duurzame energie (zonne-energie, windenergie etc.).
3.1 Zuinig omgaan met energie biedt nog veel mogelijkheden. Energiebesparing is een kosteneffectieve manier om de risico's van het huidige energiegebruik te verminderen. Het CDA wil vanaf 2010, of zoveel eerder als mogelijk een energiebesparing van 2% per jaar in Nederland realiseren. Bij de energievoorziening voor nieuwe woningen en bedrijfspanden moet worden gezocht naar efficiëntere verwarmingsmethoden zoals aardwarmte, restwarmte uit de industrie, zonne-energie en warmte-koude-opslag. De energieprestatie-norm (EPN) valt verder te vereenvoudigen en aan te scherpen. 3.2 Het stimuleren van aardgas en biobrandstoffen bij verkeer en vervoer kan per direct gestart worden. Aardgas is als transitiebrandstof te gebruiken. Naar verwachting zullen rond 2015 de eerste commercieel aantrekkelijke zero-emission voertuigen van de band rollen. Tegen 2015 dient daarom in Nederland waterstof getankt te kunnen worden. De infrastructuur voor aardgas zal ons tegen die tijd uitstekend van pas komen. Door nu in gas te investeren, zal de overgang naar zero-emission gemakkelijker kunnen verlopen. In het verkeer en vervoer moeten stedelijk openbaar vervoer en stadsdistributies overschakelen op aardgas als transportbrandstof. De extra gasvoorzieningen die hiervoor aangelegd worden, moeten geschikt zijn voor toekomstig gebruik van waterstof. 3.3. Energie-opwekking, bijvoorbeeld via gemoderniseerde kolencentrales, zal meer en meer gepaard moeten gaan met het afvangen en opslaan van CO2. Binnen de context van Europa, het blijvend ontwikkelen van innovatieve afvalverwerking en het veilig opslaan van afval, blijft kernenergie gedurende de transitie naar duurzame energie één van de opties om op een klimaatneutrale manier de CO 2 uitstoot van de elektriciteitsproductie te verminderen. Vanzelfsprekend worden ook hoge eisen gesteld aan de productie: veilig en met de modernste technieken. 3.4 Duurzame energie zal gaandeweg een groeimarkt zijn. Een markt die kansen biedt aan de Nederlandse economie. Onderzoek en Ontwikkeling (R&D) van duurzame energie moet daarom gericht worden gestimuleerd, bijvoorbeeld op het terrein van de energie-opslag. Het onderzoek naar en de toepassing van alternatieve en duurzame energiebronnen dient geïntensiveerd te worden. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor wetenschap, bedrijfsleven en overheid. 3.5 Het is van groot belang dat de overheid exploitanten van windenergie meerjarige zekerheid biedt over stimuleringsmaatregelen, waarbij open einde constructies moeten worden voorkomen 3.6 Het bedrijfsleven zal onder het nieuwe systeem van de emissiehandel de kosten minimaliseren; dat zal innovatie bevorderen. Nederland moet zich daarom sterk blijven maken voor het Kyoto-verdrag en voor een goed vervolg daarop. 3.7 Nederland heeft belangrijke pluspunten die het kan benutten voor de beoogde energietransitie. Die pluspunten hebben te maken met de goede mogelijkheden om CO2 op te slaan, met de kennisintensieve landbouw, met kennisinstituten die op het gebied van duurzame ontwikkeling tot de wereldtop behoren en met de huidige voorzieningen voor relatief schoon aardgas. Opslag van aardgas in lege gasvelden biedt ons land bovendien de mogelijkheid om een knooppunt voor voorzieningszekerheid in West-Europa te worden. Werkgelegenheid kan groeien in de offshore-industrie (CO2-opslag en windenergie op zee), in de biomassa-sector (landbouw, afvalverwerkers en distributie) en bij de PV-industrie (ten behoeve van zonnecellen).


4. Het CDA ziet een leidende rol voor de overheid.
4.1 Internationale verdragen en richtlijnen van de Europese Unie, sturen het Nederlandse klimaatbeleid. Het CDA wil streefwaarden, opgenomen in EUrichtlijnen op het gebied van energiegebruik (duurzame elektriciteit, biobrandstoffen) zo snel mogelijk in Nederlandse wetgeving vertalen. 4. 2 Het CDA wil dat de Nederlandse overheid primair verantwoordelijk blijft voor de energievoorzieningszekerheid, zodat de overheid de volledige controle over gaswinning uit onze eigen voorraden kan behouden. Om te zorgen dat aardgas ook beschikbaar is als transitiebrandstof tussen 2030 en het jaar 2055 dient er nu een productieplanning gemaakt te worden met de aardgasvoorraden in de Nederlandse bodem waarmee deze doelstelling gehaald kan worden. 4.3 Alom moet de samenleving doordrongen zijn van de sense of urgency om de energievoorziening te verduurzamen. De politiek kan bijdragen aan het besef van urgentie, waardoor vele veranderingsprocessen soepeler verlopen. 4.4 Besef van urgentie vergroot de effectiviteit van convenanten met het bedrijfsleven, waardoor meer regelgeving niet nodig is. 4.5 De overheid moet samenwerking tussen wetenschap, overheid, politiek, burgers bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties stimuleren ten gunste van de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening. 4.6 Gedragsverandering bij consumenten vergt voorlichting via bijvoorbeeld een keurmerk en meer aandacht voor ecologie in het onderwijs..


5. Het CDA wil bijdragen aan een rechtvaardiger verdeling van energie voor alle wereldburgers. Extra investeringen in duurzame energie ten behoeve van ontwikkelingslanden zijn dringend noodzakelijk.
5.1 Uitbreiding van de handel in CO2-rechten is noodzakelijk. Voorwaarde is wel dat deze handel de ontwikkeling van arme landen niet hindert. 5.2 Ook na 2012 -het jaar dat het Kyotoprotocol afloopt- moeten internationale afspraken over milieumaatregelen tussen arme- en rijke landen worden gemaakt. Bovendien is internationale druk nodig om ervoor te zorgen dat de landen, die het protocol niet hebben ondertekend, zich alsnog aansluiten bij de internationale milieuafspraken


6. Vanwege het grote belang dat het CDA hecht aan rentmeesterschap en duurzame ontwikkeling, dient er van af 2007 een minister voor Milieubeleid te komen met coördinerende bevoegdheden op het terrein van duurzame ontwikkeling. Hoofdstuk 2 Duurzame mobiliteit

Mobiliteit is niet meer weg te denken in onze samenleving. Zonder mobiliteit verschraalt het sociale leven, is er geen economische groei en stagneert de samenleving. De groei van mobiliteit is enorm. Met grote inspanningen is die groei, van met name het autoverkeer, enigszins af te vlakken, maar te vermijden is zij niet of nauwelijks. Er zal enerzijds in openbaar vervoer moeten worden geïnvesteerd terwijl dat ons anderzijds niet zal ontslaan van de plicht en de noodzaak om in schoon rijden te investeren. Het CDA wil inzetten op betere bereikbaarheid én duurzaamheid van mobiliteit, vanuit de overtuiging dat deze twee samen moeten zullen gaan.

De bereikbaarheidsproblematiek van Nederland is groot. Zij vertaalt zich in een toenemend aantal files en vertragingen. Dat kost onze samenleving niet alleen veel geld; het belemmert ook het sociale en economische verkeer tussen mensen en leidt paradoxaal genoeg tot meer milieuvervuiling. De betrouwbaarheid van het openbaar vervoer moet daarom verhoogd worden. Het CDA wil bovendien starten met de aanleg van een beperkt aantal ontbrekende schakels in ons wegennet en overigens met de verbreding van wegen (of de uitbreiding via hoge snelheidswegen, mits die ruimtelijk goed zijn in te passen). Op regionaal niveau en rond grote steden moet er ruimte komen voor eigen oplossingen en creativiteit bij het opvangen van de (extra) mobiliteit, via bijvoorbeeld transferia, railverbindingen, goede aansluitingen tussen wegverkeer en openbaar vervoer etc.

Om onze leefomgeving ook voor de toekomst gezond te houden, is het nodig stiller, schoner en zuiniger te gaan rijden. Het CDA wil met grote prioriteit schoner verkeer en vervoer bevorderen. Het openbaar vervoer is daarbij van wezenlijk belang. Door de automobiliteit anders te beprijzen is het mogelijk om enerzijds schoon rijden te belonen en anderzijds meer te investeren in de verbreding van wegen. Nieuwe doorsnijdingen in het landschap wil het CDA in principe niet voor zijn rekening nemen. Er kan begonnen worden met een bestemmingsheffing op knelpunten: heffingen die ten goede komen aan het oplossen van die knelpunten. De macro-lasten van mobiliteit hoeven en moeten bij dat alles niet toenemen.

Het CDA vindt dat het milieuvraagstuk bij de bron moet worden aangepakt. De uitstoot van CO2 en fijn stof is een groot punt van zorg. Het CDA richt zich op het creëren van milieuvriendelijke alternatieven in de sfeer van brandstoffen, energiedragers en motoren. Het CDA wil ook Europees inzetten op schoner en zuiniger vervoer, onder meer door strenge normen aan voertuigen waar mogelijk versneld in te voeren. Het CDA is voor een heffing op luchtkilometers in Europees verband.Maar de verwijzing naar Europa moet niet leiden tot gebrek aan ambitie in Nederland. Het is bepaald niet erg om voorop te lopen. Nederland heeft niet de schaal van Californië en kan geen markten afdwingen, maar het kan via belonen, beprijzen en normstelling de ontwikkeling naar duurzaamheid wel een extra duw in de rug geven.


1.Het CDA beschouwt mobiliteit als een basisvoorwaarde voor onze samenleving en onze economie. Om onze leefomgeving ook voor de toekomst gezond te houden moet het wel stiller, schoner en zuiniger.
1.1. Mobiliteit is belangrijk voor mensen om deel te nemen aan onze samenleving, in alle fasen van het leven. Mobiliteit is niet minder belangrijk voor onze welvaart en werkgelegenheid ; dat geldt juist ook voor een handelsland als Nederland.
1.2 Mobiliteit en duurzaamheid moeten veel meer samengaan. Duurzame mobiliteit richt zich op het voorkomen en bestrijden van de negatieve effecten van mobiliteit. Speerpunten daarin zijn stil, schoon en zuinig vervoer; veilig vervoer; en het beperken van het ruimtebeslag van transport.
1.3 Het CDA wil een maximale inzet op innovaties rond motoren, brandstoffen, verkeersgeleiding, aansluiting wegverkeer en openbaar vervoer etc. om bereikbaarheidsproblemen goed op te lossen en onze leefomgeving ook voor de toekomst gezond te houden.


2. Het CDA wil beter openbaar vervoer
2.1 Het CDA wil de betrouwbaarheid van het spoor (kernnet) bevorderen. Daarom moeten de investeringsachterstand en onderhoudsachterstand in het spoor worden weggewerkt. Tevens wil het de veiligheid in het openbaar vervoer en de stations vergroten.
2.2 Er zijn verschillende vormen van stadsgewestelijk vervoer. Stadsgewestelijk vervoer moet snel zijn en frequent rijden. Het stimuleren van openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer blijft van essentieel belang.
2.3 Het CDA wil prioriteit geven aan snelle verbindingen tussen steden c.q. stedelijke agglomeraties, met name in de Randstad en Brabantstad, en een snelle verbinding naar het Noorden.. 2.4 Regionaal vervoer moet maatwerk en betrouwbaarheid bieden, met specifieke aandacht voor de bereikbaarheid van het platteland 2.5 Gemeenten en regio's moeten geprikkeld c.q. beloond worden om de kwaliteit en efficiency van de veelheid aan vormen van vervoer zoals ziekenvervoer, leerlingenvervoer, gehandicaptenvervoer te verbeteren en integratie te bevorderen.


3. Het CDA wil meer integratie van het verkeer- en vervoerbeleid in het ruimtelijke ordeningsbeleid en meer ruimte voor maatwerk op regionaal niveau. 3.1 Het rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en hoofdrailnet. De regionale overheden zijn verantwoordelijk voor bereikbaarheid en openbaar vervoer in de stedelijke regio's en op het platteland. 3.2 Het CDA wil meer ruimte voor praktische en vraaggestuurde oplossingen. Een rijksstimuleringsregeling voor regionale innovaties moet regio's beter in staat stellen van deur-tot-deur-oplossingen te realiseren. Dynamisch verkeersmanagement en een van deur-tot-deur-benadering bieden nog veel kansen om de bereikbaarheid te verbeteren. 3.3 Het CDA vindt dat belangrijke voorzieningen in dorpen en steden met een centrumfunctie bereikbaar moeten zijn per openbaar vervoer; juist voor de mensen die daar afhankelijk van zijn. 3.4 Gebruik van ICT-oplossingen in het verkeersmanagement (dynamisch verkeersmanagement) moet ingezet worden om de betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van de af te leggen route te vergroten en de beste keuze te maken (keuze voor auto of openbaar vervoer, of een combinatie ervan)

3.5 Maak meer ruimte voor creatieve oplossingen op regionaal niveau: 3.5.1 Betrek alle vervoersmodaliteiten bij het oplossen van knelpunten; 3.5.2 Zorg voor intensiever inschakelen van het bedrijfsleven, bijvoorbeeld door afspraken te maken met afzonderlijke bedrijven; 3.5.3 Stimuleer het gebruik van de fiets voor de korte afstanden en bij het voor- en natransport naar het openbaar vervoer, onder meer door het meer fietsvriendelijk inrichten van wegen, het realiseren van voldoende fietsenstallingen en het bevorderen van het fietsgebruik van en naar school door kinderen en opvoeders; 3.5.4 Stimuleer telewerken; 3.5.5 Maak slimmer gebruik van privaat risicokapitaal, bijvoorbeeld door het mogelijk maken van PPS (publiek-private-samenwerkings) -constructies waarbij het ontwerp, de bouw, financiering en onderhoud van een (snel)weg als één pakket in de markt worden gezet; 3.5.6 Integreer plannen voor wegenaanleg met planologische- en natuurontwikkeling in een bepaald gebied;


4. Het CDA wil de autobereikbaarheid verbeteren, waarbij 'de gebruiker betaalt'. 4.1 Het CDA geeft prioriteit aan wegverbreding. Slechts rond een beperkt aantal ontbrekende schakels kunnen nieuwe doorsnijdingen van het landschap nog aan de orde zijn. 4.2 Het CDA vindt dat er gewerkt moet worden aan een andere vorm van beprijzing van autoverkeer: 4.2.1 BPM (aanschafbelasting), motorrijtuigenbelasting en Eurovignet worden uiteindelijk geheel of gedeeltelijk vervangen door een systeem van betalen per kilometer. 4.2.2 Er is meer transparantie nodig voor wat betreft de bestemming van de kilometerprijzen. Een bedrijfsmatige aanpak van wegbeheer en wegenaanleg is te realiseren door verzelfstandiging en fondsvorming. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat opbrengsten ook werkelijk en efficiënt aan infrastructuur en bereikbaarheid worden besteed. Een NV Mobiliteitsfonds kan daarbij behulpzaam zijn.. 4.2.3 Eventuele meeropbrengsten vanwege heffingen rond knelpunten komen beschikbaar voor extra investeringen in bereikbaarheid, infrastructuur en openbaar vervoer. 4.2.4 Het beprijzingssysteem wordt alleen ingevoerd als dat doelmatig kan en er geen buitensporige inningskosten zijn. 4.3 Het CDA vindt dat als een andere vorm van beprijzing ingevoerd wordt deze ook is in te zetten als methode voor verkeersmanagement, om verkeersstromen te sturen (variabel naar tijd, plaats en milieudruk). Dit betekent dat in de spits en op wegen met veel verkeersdrukte soms meer betaald zal worden dan buiten de spits en op rustige wegen. 4.4 Het CDA is voor uitbreiding van 80-kilometer zones op trajecten, namelijk op die plekken waar het noodzakelijk is voor wezenlijke verbetering van de luchtkwaliteit en/of voor een goede doorstroming.


5. Het CDA wil met grote prioriteit schoner vervoer bevorderen. 5.1 Het CDA wil een schonere en stillere leefomgeving bevorderen door het creëeren van een markt voor schone producten: het CDA wil goed gedrag van burgers/overheden belonen door schonere mobiliteit te belonen en meer vervuilende mobiliteit extra te belasten. Bij voorkeur gebeurt dat aan de bron: bij de aanschaf van de auto en aan de pomp. Daar moet helder zijn dat milieuvervuiling haar prijskaartje kent en dat schoner rijden goedkoper is. Gerichte maatregelen zijn een noodzakelijke keerzijde van een op doorstroming gericht mobiliteitsbeleid. Het één kan niet zonder het ander.

Bij dat alles denkt het CDA aan: 5.1.1 Meer accijnsdifferentiatie, bijvoorbeeld biobrandstof of aardgas als goedkoper alternatief aanbieden 5.1.2 De aanschaf van minder vervuilende auto's (klein, hybride) goedkoper te maken dan meer vervuilende en zwaardere auto's. 5.1.3 Milieukenmerken van de auto kunnen -indien de variabilisatie aan de bron (bij de aanschaf van auto's en aan de pomp) onvoldoende gedragssregulerend is- leiden tot differentiatie in de prijs die automobilisten gaan betalen per kilometer. Voor schonere auto's betaalt men dan minder per gereden kilometer,

5.2 Het CDA wil op Europees niveau strengere normen voor geluidsoverlast en voor emissies van voertuigen. Dat levert prikkels op voor technologische innovaties. Daarom wordt ernaar gestreefd de normen die bedoeld zijn om in 2010 in te gaan - bij voorkeur op Europese schaal - versneld in te voeren. Roetfilters voor dieselauto's dienen in 2007 verplicht gesteld te worden. 5.3 Schoon (stadsgewestelijk) openbaar vervoer met gebruikmaking van schone brandstoffen, bijvoorbeeld aardgas en/of waterstof of bio-brandstof, dient gestimuleerd te worden 5.4 De overheid dient een voorbeeldfunctie te vervullen door bij de aanschaf van eigen auto's en de aanbesteding van het openbaar vervoer schone voertuigen prioriteit te geven, bijvoorbeeld voertuigen die rijden op aardgas en/of waterstof of biobrandstof 5.5 De overheid ontwikkelt aanbestedingsbeleid waarin vanaf 2012 dient te zijn voldaan aan duurzaamheidscriteria.


6. Het CDA wil duurzaam transport bevorderen.
6.1 Duurzame logistiek moet hoger op de innovatieagenda komen te staan
6.2 Goederenvervoer per binnenvaart, Europese kustvaart en maritiem vervoer moeten schoner. Samen met internationaal spoorvervoer zijn dit belangrijke alternatieven die het Europese wegennet kunnen ontlasten.
6.3 Het luchtvervoer is, gemeten aan de milieuoverlast die het veroorzaakt, te goedkoop. Zeker als men het vergelijkt met alternatieven als trein- en busvervoer. Daarom is het CDA voorstander van een BTW heffing op vliegkilometers en/of accijns op kerosine op het intra-Europees vervoer, als opstap naar het internationale vliegverkeer. 6.4 Onderhoud van onze waterwegen moet meer prioriteit krijgen om nationaal en regionaal vervoer per binnenvaart te ondersteunen. 6.5 Het CDA wil een extra inspanning voor een goed wegen- en waternetwerk tussen economische centra. Internationale verbindingsassen zijn juist voor Nederland van eminent belang.


7. Het CDA wil meer integratie van het verkeer-en vervoerbeleid in het economische beleid en meer ruimte voor maatwerk op regionaal niveau.
7.1 Het Rijk investeert, naast fysieke bereikbaarheid, ook in virtuele bereikbaarheid voor wonen en werken.
7.2 Investeringen in bedrijfsterreinen, winkelcentra en kantoorlocaties dienen samenhang te vertonen met kosteneffectieve maatregelen voor bereikbaarheid (infrastructuur, verkeersmanagement en vraaggestuurde dienstverlening aan reizigers.) 7.3 Programma's van werkgevers en werknemers gericht op 'slimmer werken' dienen gekoppeld te worden aan programma's voor mobiliteitsmanagement. Hoofdstuk 3 Duurzame woon- en leefomgeving

Het Nederlandse landschap met zijn cultuur-historische landschapspatronen/ -kenmerken is het waard om behouden te blijven. Het landschap heeft een eigen, intrinsieke waarde met eigenschappen (rust, ruimte, schoonheid, rijkdom aan flora en fauna) waar mensen behoefte aan hebben en van kunnen genieten. Door het 'kunnen genieten van' heeft het landschap ook een zelfstandige, economische waarde, en wel als vestigingsfactor (kwaliteit leefomgeving) en als inkomstenbron in de sfeer van recreatie en toerisme. Landschapsbeleid mag daarom geen restpost zijn, maar speerpunt in het beleid.

Nederland kent een rijke schakering aan landschapstypen en biotopen; het is dan ook niet verwonderlijk dat Nederland veel plant- en diersoorten telt. Helaas gaat het met veel plant- en diersoorten niet goed, zowel in Nederland als daarbuiten. Het is belangrijk dat de habitat van deze soorten intact blijft of wordt verbeterd.

Zonder agrarisch ondernemerschap is een duurzaam en vitaal platteland niet mogelijk. Dat kan alleen als de concurrentiekracht van de land- en tuinbouw versterkt wordt. De land- en tuinbouw is bovendien één van de meest innovatieve maaksectoren in Nederland. Ruimte, letterlijk en figuurlijk, voor ondernemerschap is nodig.

Duurzaam ondernemerschap betekent allereerst dat ondernemers moeten voldoen aan de randvoorwaarden voor duurzame productie. Ook is het noodzakelijk dat er binnen de EU qua regelgeving dezelfde randvoorwaarden zijn. De agrarische sector heeft de afgelopen jaren goede vorderingen gemaakt om de belasting van het milieu terug te dringen. Zo is de verontreiniging van zowel het grond- als het oppervlaktewater als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen de afgelopen jaren sterk verminderd.

Maar de overheid moet de land- en tuinbouw stimuleren om meer te doen: te innoveren en te investeren in duurzame land- en tuinbouw, ook om economisch concurrerend te blijven. De overheid moet zelf de administratieve lastendruk fors verminderen. Zolang agrarisch grondgebruik economisch rendabel is, zal het landschap behouden blijven en ontwikkeld worden, zonder veel extra kosten voor de overheid. Boeren zijn de dragers van het landschap. De positie van agrarische ondernemers staat onder druk. De commissie adviseert om ten behoeve van het verkiezingsprogramma Tweede Kamer 2007-2011 een nadere verdiepings- en verbredingsslag te maken om zo alle aspecten goed in beeld te krijgen.

Het CDA vindt dat mensen moeten kunnen genieten van natuur en landschap en voldoende mogelijkheden moeten hebben om buiten te kunnen recreëren. Natuur en landschap vergen veel aandacht, maar we mogen de problemen in de stad niet uit het oog verliezen. Inwoners van steden worden nog te vaak met leefbaarheids- en milieuproblemen geconfronteerd. Denk aan de luchtverontreiniging door intensief verkeer. Daarom moet het proces van stedelijke vernieuwing en bodemsanering de komende jaren worden versneld (zonodig met extra inzet van overheidsmiddelen), en verdient het verbeteren van de luchtkwaliteit in steden de hoogste prioriteit.

Klimaatverandering, bodemdaling en het realiseren van een goede waterkwaliteit leiden tot ingrijpende veranderingen in inrichting en gebruik van zowel stad als platteland. Hoofddoel is water van goede kwaliteit in een natuurlijker functionerend watersysteem. Rivieren zullen meer ruimte moeten krijgen, en water zal meer dan in het verleden de ruimtelijke inrichting van stad en platteland moeten bepalen. De waterkwaliteit zal moeten verbeteren ten behoeve van natuur, landbouw, drinkwater en recreatie.


1. Het CDA zet in op een duurzame ontwikkelingsgerichte ruimtelijke inrichting van Nederland.
1.1 De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft weer welke waarden tenminste gegarandeerd worden en voor welke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft.
1.2 Landschappelijke- en natuurkwaliteiten zijn van sociaal-economisch belang als het gaat om de vestigingsfactor van bedrijven en als inkomstenbron voor de toeristisch-recreatieve sector. Zij vertegenwoordigen tevens een eigen intrinsieke kwaliteit die bescherming verdient.
1.3 Integrale gebiedsontwikkeling, waaronder milieu, natuur en landschap, water wordt gestimuleerd met als voorbeelden de IJsseldelta, de Blauwe Stad en het Wieringerrandmeer. Naast economie, infrastructuur is er wisselwerking/ afstemming met duurzame leefomgeving zodat mensen/sociale verbanden naast welvaart zich verantwoordelijk voelen, juist ook voor het welzijn.
1.4 Decentraal wat kan, centraal wat moet; gemeenten en provincies krijgen blijvend meer verantwoordelijkheden, middelen en instrumenten. Het Rijk stelt kaders op voor nationale- en internationale thema's en zorgt in Brussel voor effectievere kaders. Ontwikkelkracht en doorzettingsmacht bij gemeentelijke-, provinciale en rijkskaders is noodzakelijk, ter versterking van de kwaliteit.
1.5 Salderen betekent dat door sociaal-economische ontwikkeling de duurzame ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit versterkt wordt.
1.6 Creatieve, innovatieve ideeën komen tot stand via zogeheten ontwikkelingsplanologie gebruikmakend van onder meer rood-voor-rood, rood-voorgroen, de investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit en de zogeheten ruimtevoor- ruimteregeling


2. Het CDA kiest voor een vitale en duurzame land- en tuinbouw.
2.1 Het CDA spreekt vertrouwen uit in agrarisch ondernemerschap en wil de concurrentiekracht van de land- en tuinbouw versterken door ruimte te scheppen voor ondernemerschap. Dat is van groot belang voor de vitaliteit van het platteland.
2.2 Ruimte voor ondernemerschap bestaat uit het verminderen van ruimtelijke belemmeringen, hulp bij structuurverbetering zoals landinrichting en kavelruil en hulp bij investeringen in bedrijfsvernieuwing. Door vanuit het Rijk een impuls te geven aan kennis en innovatie in de agrofoodsector ontstaan meer mogelijkheden voor het toevoegen van waarde aan produktie en ketensamenwerking. Daarnaast moet ook ingezet worden op toegevoegde waarde van producten, waaronder toerisme, natuur en landschap, water, windenergie, biogas etc.
2.3 De sturingsfilosofie van de overheid ten aanzien van duurzame ontwikkeling in de land- en tuinbouw moet niet gericht zijn op enkele individuele aansprekende concepten of activiteiten. Elk initiatief dat rendeert en duurzaam is verdient op voorhand waardering. Goede ondernemers regelen hun eigen zaken, de overheid biedt hen de ruimte en ondersteunt hen door te investeren in kennisontwikkeling. 2.4 De overheid moet eraan werken dat de consument het verband ziet tussen zijn koopgedrag en het milieu en het welzijn van dieren. Consumeren is en blijft een morele daad. Er dient meer eenduidigheid te ontstaan in keurmerken voor verantwoord geproduceerde producten. 2.5 Stimuleren van de afzet van biologische producten is van belang. Experimenten waarbij het prijsverschil tussen gangbare en biologische producten worden opgeheven, verdienen uitbreiding. De Rijksoverheid, provinciale en gemeentelijke overheden dienen over te schakelen op biologische catering om daarmee een ondergrens in de markt voor biologische producten te creëren. 2.6 Agrarische en andere gebouwen die vanuit agrarisch, industrieel of cultureel erfgoed functioneel waardevol zijn, dienen behouden te blijven 2.7 Zonodig moet het Rijk in gebieden waar overname van een boerenbedrijf vanuit economisch oogpunt niet meer interessant is, zélf bedrijf en grond verwerven en vervolgens tegen een gunstig tarief aan jonge, startende boeren verpachten. Dit kan bijvoorbeeld in het veenweidegebied in het Groene Hart en alle andere Nationale Landschappen, waar momenteel veel agrarische bedrijven worden beëindigd, noodzakelijk zijn. Het Rijk moet hier samen met de betrokken provincies voldoende 'interventiebudget' voor vrijmaken. Zo kan het grondgebonden boerenbedrijf in waardevolle landschappen met sterke gebruiksbeperkingen blijven voortbestaan. 2.8 In de glastuinbouw dienen initiatieven gericht op een gesloten kas met warmte-, CO2 en wateropslag in de bodem en de productie van groene energie op akkerbouwgebieden -met behoud van ontkoppelde EU-steun -ondersteund te worden. 2.9 In de reconstructie van de intensieve veehouderij (Noord Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Utrecht) zal de overheid blijven investeren. Het landinrichtingsinstrument dient hierbij verder te worden gemoderniseerd om effectiever te kunnen worden ingezet.


3. Het CDA wil de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waar mogelijk versneld, realiseren (2018). 3.1 Er zijn veel natuurwaarden, die de overheid, samen met anderen, wil beschermen en versterken. In de Nota Ruimte is het belang van het landschap erkend door de aanwijzing van 20 Nationale Landschappen. Provincies zullen samen met betrokken gemeenten het beleid voor de Nationale Landschappen moeten uitwerken. 3.2 Landschapsbeleid moet kansenbeleid worden: kansen voor de recreant, kansen voor de natuur, kansen voor de boeren (extra inkomen via landschapsbeheer, agrarisch natuurbeheer en duurzaam toerisme). 3.3 De 20 Nationale Landschappen verdienen fors meer ondersteuning voor het versterken van de kwaliteiten van het gebied: landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke. Hierbij geldt ook dat 'het behoud van boeren het behoud van het landschap is'. 3.4 Het Europese landbouwbeleid maakt een verschuiving door van ondersteuning van produktie naar ondersteuning van groene diensten. Dat past perfect bij de activiteiten die agrariërs in Nationale Landschappen kunnen ontplooien. Essentieel hiervoor is dat voldoende geld beschikbaar komt voor onder andere cofinanciering. 3.5 Omdat boeren onlosmakelijk verbonden zijn met het Nederlandse cultuurlandschap en de natuurwaarde van dit landschap, wil het CDA waar mogelijk de huidige of oorspronkelijke eigenaren van de grond (agrariërs en andere particulieren) de voorkeur geven boven de natuurbeschermingsorganisaties bij het realiseren van ecologische doelstellingen waarvoor de overheid financiële vergoedingen geeft. Agrariërs moeten kunnen rekenen op een fatsoenlijke vergoeding en structurele zekerheid over die vergoeding (via de Algemene Beheerswet). De voorlichting hierover moet verbeterd worden. 3.6 Natuurbeschermingsorganisaties hebben een groot draagvlak en verrichten voor de bijzondere beheerspakketten intensief doelrealisatie. In de verschillende gebieden dienen deze organisaties regulier in contact/overleg te zijn met de grondeigenaren van aangrenzende gebieden. Natuurtransferia en natuurinformatiepunten worden ontwikkeld. Deze voorzien in een groeiende behoefte van de recreanten. 3.7 Inpassing van infrastructuur wordt integraal meegenomen in een ontwerp. Ruimtelijke kwaliteit, fietsverbindingen en wandelroutes dienen hierbij versterkt te worden. 3.8 Het bevorderen van de biodiversiteit en het behoud van bijzondere soorten vraagt bijzondere aandacht, ook buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Dat hoeft niet direct te resulteren in compleet nieuw beleid; vaak kan worden aangesloten bij bestaande of voorgenomen beleidsprogramma's. Een balans tussen economie en ecologie is daarbij van belang. 3.9 De zogeheten leefgebiedenbenadering, waarbij voor meerdere soorten tegelijk een beschermingsplan wordt opgesteld, moet gestimuleerd worden. Daarnaast is consistentie in het overheidsbeleid van belang; verbetering en instandhouding van leefgebieden van plant- en diersoorten is een kwestie van lange adem. De financiering van het 'soortenbeleid' moet daarom ook op langere termijn verzekerd zijn. 3.10Een succesvol soortenbeleid is ook van direct belang voor de Nederlandse economie, omdat daardoor de mogelijkheden voor het uitvoeren van projecten toenemen. De 'ruimte' voor activiteiten van groot maatschappelijk belang neemt toe, indien het voortbestaan van soorten gegarandeerd is. Op deze wijze hoeven een effectief natuurbeleid en economische ontwikkeling elkaar dus niet in de weg te zitten en is er sprake van een win-win-situatie.


4. Het CDA wil de toeristisch-recreatieve infrastructuur een impuls geven. 4.1 Mensen moeten zonder door anderen veroorzaakte beperkingen of overlast van een park of bos kunnen genieten. De overheid moet hier -veel meer dan nu het geval is - handhavend optreden. Dat kan bijvoorbeeld door park- en plantsoenwachters in te stellen, die bij overtredingen direct boetes kunnen uitdelen. 4.2 Er moet ingezet worden op het versterken van de relatie stad-land; groen en blauw in en om de stad waar aandacht moet komen voor fietsen, wandelen, kanovaren etc. Bestaande groene plekken in de steden moeten, waar mogelijk behouden blijven en de bereikbaarheid/toegankelijkheid van het landelijke gebied moet verbeterd worden. Multifunctioneel ruimtegebrek is een goede manier om schaarse ruimte goed te benutten. 4.3 Wandelaars, fietsers en andere recreanten moeten voldoende keuzevrijheid hebben om te recreëren; aanleggen van en versterken van de basisinfrastructuur is noodzakelijk. Natuurgebieden, agrarisch cultuurlandschap en recreatiegebieden dienen goed toegankelijk te zijn. 4.4 Nieuw recreatief groen kan gerealiseerd worden door een integrale exploitatie van woningbouwlokaties, Publieke- Private Samenwerkings (PPS)-constructies en inzet van groene diensten. 4.5 Het CDA vindt dat de aanleg van nieuwe parken en bossen bij de steden sneller van de grond moet komen. De aanwezige groene plekken in de bestaande stad moeten zoveel mogelijk behouden blijven en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het landelijk gebied moet worden verbeterd voor voetgangers, fietsers en duurzaam openbaar vervoer. 4.6 Het moet helder zijn welke bestuurslaag primair verantwoordelijk is voor de realisering van een nieuw groengebied. Daarnaast moeten er meer mogelijkheden komen om tekorten bij de financiering van groene functies te verevenen met opbrengsten bij de realisering van rode functies. Dit kan gebeuren door van private partijen die ergens willen bouwen zonodig te eisen dat zij een bepaald bedrag storten in een regionaal groenfonds ('bovenplanse verevening').


5. Het CDA vindt dat het thema water meer prioriteit moet krijgen. 5.1 Hoofddoel is water van goede kwaliteit in een natuurlijker functionerend watersysteem. Rivieren zullen meer ruimte moeten krijgen, en water zal meer dan in het verleden de ruimtelijke inrichting van stad en platteland moeten bepalen. De waterkwaliteit zal moeten verbeteren ten behoeve van natuur, landbouw, drinkwater en recreatie. Internationale verplichtingen, zoals die bijvoorbeeld voortvloeien uit de Kaderrichtlijn water, moeten worden nagekomen. 5.2 De verdroging van natuurgebieden moeten binnen 10 jaar, dus ruim binnen de termijn waarbinnen de EHS moet zijn gerealiseerd (2018), zijn opgeheven. Het multifunctionele gebruik van waterbergingsgebieden (denk aan wonen op water of het combineren van waterberging en natuurontwikkeling) moet krachtig worden gestimuleerd. Zo wordt ook waterbeleid 'kansenbeleid' met exportmogelijkheden. 5.3 Veiligheid tegen hoogwater en beperken wateroverlast; de rivieren zullen meer ruimte moeten krijgen; water is medeordenend voor de ruimtelijke inrichting. Het werken aan veilige dijken en verbeterde kustwering dient meer prioriteit te krijgen waardoor middelen ingezet dienen te worden zodat er geen catastrofale rampen kunnen ontstaan als gevolg van extreme weersomstandigheden. 5.4 De waterkwaliteit moet verbeteren ten behoeve van drinkwater, natuur, landbouw en recreatie. Voor natuur gaat het om het terugdringen van fosfaat, nitraat en bestrijdingsmiddelen, voor landbouw gaat het om verminderen van riooloverstorten en voor recreatie om het verbeteren van zwemkwaliteit. 5.5 Toekomstgerichte combinaties verdienen stimulering: water-wonen, watertoerisme, water-landbouw (blauwe diensten), water-bedrijvigheid etc.Water biedt goede mogelijkheden voor verbreding met natuurontwikkeling. Hoofdstuk 4 Duurzame internationale samenwerking

In onze wereld raken werelddelen, regio's en landen steeds meer op elkaar betrokken. Wereldwijd komt 60% van de producten en diensten- zoals vis, hout, energie, bodemvruchtbaarheid, klimaat en waterregulering - uit gebieden met kwetsbare ecosystemen. Er bestaat een directe relatie tussen het armoedevraagstuk en duurzaamheid. De toenemende duurzaamheidproblemen verminderen de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om het armoedevraagstuk het hoofd te bieden. Milieudegradatie treft ontwikkelingslanden onevenredig hard - verwoestijning, droogte, overstromingen, onveilig water - terwijl deze landen niet over de noodzakelijke middelen beschikken om deze problemen het hoofd te bieden. Tussen milieudegradatie en instabiliteit en conflicten bestaat een verband.Menig conflict, zoals het conflict in Darfur, vindt mede hierin zijn oorsprong. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingslanden bij hun economische ontwikkeling de fouten herhalen die door de rijke landen zijn gemaakt; dit mag echter niet ten koste gaan van hun economische ontwikkeling. De snelle economische groei van landen als China en India legt een extra druk op grondstoffen en dat dwingt eens te meer tot duurzame productie en duurzame handel. De productie - en consumptiepatronen van de rijke landen zijn medeverantwoordelijk voor duurzaamheidsproblemen van ontwikkelingslanden - bijvoorbeeld ontbossing - en moeten, ook om deze reden, worden aangepast.

Daarom moet er een transitie naar een duurzame internationale samenwerking worden gemaakt. De overtuiging groeit dat zo'n transitie naar duurzame ontwikkeling de beste kansen heeft als er wordt voortgeborduurd op het bestaande, eigen economische, maatschappelijke en culturele potentieel van ontwikkelingslanden. Dat vraagt om versterking en ontwikkeling van capaciteiten om zelf problemen op te lossen. Het is daarbij van belang om rekening te houden met het verschil in ontwikkeling tussen de verschillende ontwikkelingslanden. De transitie zal de nodige tijd in beslag nemen. Dat maakt het alleen maar urgenter om bij wijze van spreken vandaag een begin te maken. Transitieperioden kunnen per sector en per land variëren.


1. Economische ontwikkeling. Het CDA wil dat ontwikkelingslanden volwaardig en op duurzame wijze participeren in mondiale economische ontwikkelingen.Vrijhandel is daarvoor een belangrijke voorwaarde.Het eigen potentieel van ontwikkelingslanden is uitgangspunt voor hun economische participatie.Verder moet duurzame ontwikkeling hoog op de agenda staan bij het internationale handelsbeleid.
1.1 Er moet in (inter)nationaal beleid structureel meer aandacht komen voor de agrarische sector en plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden. De landbouwproductie van ontwikkelingslanden moet op duurzame wijze worden gemoderniseerd.
1.2 In relatie tot deelname van ontwikkelingslanden aan de wereldmarkt, moeten zij in samenwerking met westerse landen de eigen voedselzekerheid beter garanderen. Dit om te voorkomen dat een land slechts gaat produceren voor de (kwaliteits)eisen van de wereldmarkt. Duurzame agrarische systemen en diversificatie in landbouwproducten zijn daarbij onmisbaar.
1.3 Gentechnologie moet -mits verantwoord ontwikkeld en toegepast- beter toegankelijk worden voor ontwikkelingslanden. De afhankelijkheid van westerse patenten werpt nieuwe afhankelijkheidsrelaties op.
1.4 De westerse landen moeten ontwikkelingslanden helpen om hun marketingmethoden en (voedsel)kwaliteitseisen aan te laten sluiten bij de wereldmarkt.
1.5 De Europese Unie is haar exportsubsidies aan het afbouwen. Het EBA-initiatief moet verder worden uitgebouwd en vereenvoudigd.
1.6 Met ingang van 2010 moeten de minst ontwikkelde landen tarief- en quotavrije toegang hebben tot alle OESO- landen.
1.7 In 2015 dienen alle Europese importtarieven voor niet-agrarische producten te zijn afgeschaft.
1.8 Alle Europese handelsbarrières moeten zijn afgeschaft in 2025. Bij het afbouwen moet zorgvuldig worden gekeken naar de economische positie van ontwikkelingslanden en naar de positie van kwetsbare marktgroepen (bijvoorbeeld boeren) in Europa.
1.9 Nieuwe internationale non-tarifaire handelsbelemmeringen moeten worden tegengegaan.
1.10 Om in internationaal verband een integrale aanpak en samenhangend beleid op het gebied van duurzaamheid te bevorderen, moet de UNEP (Verenigde Naties Milieu Programma) worden omgevormd in een gespecialiseerde VN milieuorganisatie.
1.11 De EU, de VS en Japan moeten gelijk optrekken in het vergroten van de toegankelijkheid van hun markten. Handelsbesprekingen met China, India en Brazilië over dit onderwerp zijn noodzakelijk
1.12Met het aanpakken van de handelsbelemmeringen tussen ontwikkelingslanden kan veel winst worden behaald. Ontwikkelingslanden moeten gestimuleerd worden hun onderlinge handelsbarrières te slechten en op economisch gebied nauwer samen te werken.


2. Capaciteitsopbouw. Het CDA vindt dat ontwikkelingslanden op duurzame wijze versterkt moeten worden in hun probleemoplossend vermogen. De bestaande capaciteiten van samenlevingen van ontwikkelingslanden moeten centraal worden gesteld bij het aangaan van ontwikkelingsrelaties.
2.1 Het beschermen en duurzaam exploiteren van de zogenaamde 'global commons'( regenwouden, oceanen, Antartica) moet dringend aandacht krijgen bij de Millenium Development Goals.
2.2 Binnen het ODA-budget van 0,8% BNP moet 0,1% worden gereserveerd voor milieu en water. 2.3 De capaciteitsopbouw dient behoeftegestuurd te worden vormgegeven. Lokale organisaties en instituten spelen daarbij een belangrijke rol. Speciale aandacht voor vrouwen en jongeren is nodig. Er moet rekening gehouden worden met de noodzaak om uitval van capaciteit als gevolg van HIV/Aids te ondervangen. 2.4 Overdracht van innovatieve technologieën - bijvoorbeeld rond zonne- energie- kan een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame productiemethoden en de afhankelijkheid van ontwikkelingslanden op dit vlak verminderen. 2.5 Voor een goed ondernemersklimaat is transparante wetgeving, het tegengaan van corruptie, verbetering van de (digitale) infrastructuur, verbetering van de toegang tot financiële diensten en van de toegang tot beroepsonderwijs, - opleidingen en -trainingen onontbeerlijk. Op deze terreinen moeten bestaande capaciteiten, ook via het bedrijfsleven, worden versterkt. 2.6 Westerse bedrijven moeten stoppen met de export van afgeschreven, milieuvervuilende industrieën en producten (auto's, energiecentrales, sloopschepen)


3. Productie en consumptie. Het CDA is van mening dat zowel aan productie- als aan consumptiezijde meer concrete activiteiten op het terrein van duurzaamheid nodig zijn.Het CDA wil door middel van partnerschappen bedrijven bewegen verantwoordelijkheid te nemen voor de gehele keten. 3.1 Westerse overheden en bedrijven moeten in publiek- privaat verband investeren in eerlijke prijzen, toegang voor ontwikkelingslanden tot informatie en kapitaal, een goede onderhandelingspositie en rechtsbescherming voor ondernemers in ontwikkelingslanden. De Westerse overheden moeten hiervoor minimumnormen aan het bedrijfsleven stellen. 3.2 Het ontwikkelingsbudget dat via bedrijven loopt moet worden verdubbeld. Duurzaam ketenbeheer moet, gezien de urgentie van de mondiale ecologische schade, vast onderdeel worden van bedrijfsplannen. 3.3. Belangenorganisaties van het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW en MKBNederland dienen een belangrijke rol te spelen bij de opbouw van duurzaam ketenbeheer en maatschappelijk verantwoord ondernemen. 3.4 Ontbossing moet worden tegengegaan door (financiële) prikkels voor duurzaam bosbeheer. Het is van belang om dit op Europees niveau te regelen. Implementatie van EU-regelgeving is dan de volgende stap 3.5 Niet-duurzame visserijpraktijken en overbevissing moet worden bestreden. 3.6 Er moeten duidelijke internationale minimumnormen worden vastgesteld voor wat verstaan wordt onder duurzame en fair trade producten. 3.7 Bedrijven moeten worden gestimuleerd om hun keten transparant te maken. Hierdoor wordt consumentenbewustwording bevorderd. 3.8 Maatschappelijk Verantwoord Consumeren dient geïntroduceerd te worden, bijvoorbeeld door bevordering van gebruik van gecertificeerde producten en duurzaam vervoer door consumenten. 3.9 De overheid moet haar verantwoord en duurzaam inkoopbeleid handhaven en uitbreiden.


4.Vrede en veiligheid. Het CDA is van oordeel dat zonder veiligheid, stabiliteit en een sterke civil society duurzame ontwikkeling onmogelijk is. 4.1 Bij vredesbesprekingen, verzoeningsprocessen en wederopbouwplannen dient milieudegradatie expliciet te worden meegenomen. 4.2 Overheden in ontwikkelingslanden dragen medeverantwoordelijkheid voor duurzame ontwikkeling. 4.3 Investering in onderwijs op alle niveaus bevordert duurzame ontwikkeling. Speciale aandacht is nodig voor de positie van vrouwen. 4.4 De capaciteit van de civil society moet versterkt worden. Een volwaardig functionerende samenleving kan niet zonder een vitaal maatschappelijk middenveld.

Woordenlijst

Algemene Beheerswet Tegenover natuurproductie hoort een reële betaling met een langdurig perspectief te staan. Deze natuurbeheersvergoedingen worden ter wille van de rechtszekerheid vastgelegd in een 'Algemene Beheerswet'.

EBA Everything But Arms. Dit is een voorstel van de Europese Commissie voor Handel. Het voorstel behelst vanaf 2003 vrije toegang tot de Europese markt voor alle producten behalve wapens uit de 48 minst ontwikkelde landen.

EHS Ecologische Hoofdstructuur: het streven naar realisatie van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden.

Emissiehandel Emissiehandel is een beleidsinstrument om emissies (uitstoot) van broeikasgassen te reduceren. Bedrijven krijgen een bepaalde hoeveelheid emissies toegewezen en mogen deze emissierechten verhandelen als ze ze zelf niet nodig hebben. Emissiehandel gaat in EU-kader alleen om CO2.

EPN EnergiePrestatieNormering Een berekeningsmethodiek voor nieuwbouw om energiezuinig te bouwen.

Groene en blauwe diensten Blauwe diensten: het zoeken van perspectieven voor de landbouwsector door waterdoelstellingen te realiseren Groene diensten: het zoeken van perspectieven voor de landbouwsector door natuur-, recreatie- en landschapsdoelen te realiseren.

ILG Investeringsbudget Landelijk Gebied: een stelselwijziging voor de meer landelijke gebieden, die voldoet aan eisen van bundeling, ontschotting, meerjarige financiële zekerheid en beperking tot gespecificeerde rijksdoelen.

Investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit Met het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) draagt het ministerie van VROM financieel bij aan ruimtelijke investeringsprojecten die passen binnen het nationaal ruimtelijk beleid. Projecten die anders niet van de grond komen of niet met de gewenste kwaliteit worden gerealiseerd. Met de extra bijdrage kunnen regionale en lokale overheden het project op een hoger niveau tillen.

Kyotoprotocol Het Kyotoprotocol is een uitwerking van het Klimaatverdrag dat in 1992 in Rio de Janeiro werd afgesloten. De Kyotodoelstelling voor de EU is dat de broeikasemissies (uitstoot) in de periode 2008-2012 met 8% moeten dalen ten opzichte van 1990. Binnen de EU is deze doelstelling doorvertaald naar de verschillende lidstaten. Nederland heeft -6% als doelstelling. Het Nederlandse beleid is maar ten dele gericht op CO2-reductie. CO2 is het belangrijkste broeikasgas, maar tamelijk lastig te bestrijden. Nederland is succesvol met de bestrijding van andere broeikasgassen. Daarom daalt onze emissie in totaal. Maar de CO2-emissie blijft constant of stijgt naar verwachting licht naar 2010 toe.

Lissabonstrategie Op de Europese top in maart 2000 besloten de EU-lidstaten tot een ambitieus doel: binnen 10 jaar moet de EU de meest concurrerende en duurzame kenniseconomie ter wereld worden.

Near shore windpark Een windturbinepark op de Noordzee (bij Egmond aan Zee), zolang dit uit oogpunt van scheepvaartveiligheid is toegestaan.

ODA Official Development Assistance. De internationale richtlijnen die gelden voor Ontwikkelingssamenwerking.

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Dit is een organisatie van geindustrialiseerde landen ter bevordering van economische groei, werkgelegenheid en welvaart in de aangesloten landen, en de ontwikkelingslanden.

Ontkoppeling Ontkoppeling betekent dat de druk op het milieu minder wordt, ook als de economie groeit. In het beleid is dit een hoofddoelstelling.

PV-industrie Industrie om elektriciteit uit zonlicht op te wekken (fotovoltaïsche energie)

Reconstructie Met de varkenspest als primaire aanleiding is dit het proces om het landelijk gebied kwalitatief verantwoord in te richten door een balans te zoeken tussen natuur-, milieu- en landbouwbelangen.

Ruimte voor ruimte Om te voorkomen dat gebouwen langdurig leegstaan, verpauperen of kwalitatief niet in de omgeving passen, hebben provincies de mogelijkheid om, naast hergebruik, deze gebouwen te slopen en in ruil daarvoor - en ter financiering daarvan - bijvoorbeeld woningen terug te bouwen. De rood-voor-rood - respectievelijk rood-voor-groen- regelingen zijn met dit principe vergelijkbaar, met dat verschil dat er meer nadruk ligt op de ligging van agrarische bedrijven in relatie tot hun omgeving.

Salderen Beleidsdoelstellingen en activiteiten worden in één verband gezien.

Vergroening Vergroening van het belastingstelsel betekent dat de belastingdruk op arbeid en winst verschuift naar belastingdruk op milieugrondslag. Op deze manier wordt het gebruik van het milieu meer belast. Dit voldoet aan het principe 'de vervuiler betaalt'. De huidige milieubelastingen zijn: grondwaterbelasting, belasting op leidingwater, afvalstoffenbelasting, brandstoffenbelasting en de energiebelasting. Vergroening betekent ook dat goed milieugedrag via positieve prikkels wordt beloond. Voorbeelden van deze positieve prikkels zijn: groen beleggen, de milieu-investeringsaftrek, de energie-investeringsaftrek en de vrije afschrijving milieuinvesteringen.

Wereldtop Duurzame ontwikkeling te Johannesburg Deze VN-Top vond plaats in september 2002. Op voorstel van de secretaris-generaal van de VN werd hier besloten tot een samenhangend pakket van maatregelen op vijf gebieden: water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit.

WTO WTO staat voor World Trade Oganisation, waarvan een groot aantal landen lid is. De WTO streeft niet alleen naar verdere liberalisatie van de wereldhandel, maar fungeert ook als scheidsrechter in handelsgeschillen tussen haar lidstaten. De WTO ziet tevens toe op de naleving van afspraken die haar lidstaten met elkaar gemaakt hebben over handelsliberalisatie.

---- --