Vereniging van Effectenbezitters


Ondernemingskamer wijst onderzoek naar wanbeleid LCI toe

Persbericht | 11-01-2006

Financiering onderzoeksbudget onzeker

De Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam heeft het enquêteverzoek van de VEB inzake LCI Technology toegewezen. Dat verzoek was ingediend op 11 oktober 2004 en de mondelinge behandeling vond plaats op 16 december 2004. De VEB heeft om deze enquête een onderzoek naar mogelijk wanbeleid verzocht vanwege de opmerkelijk snelle ondergang van dit ICT bedrijf en de veel te optimistische berichtgeving.

Misleidende informatie: prognoses & smartpen In mei 2001 sprak LCI in haar jaarverslag nog optimistische verwachtingen uit, waaronder in het bijzonder de ontwikkeling van de SmartPen. Op 5 september 2001 kwamen de eerste sombere berichten naar buiten. LCI greep in bij haar Oostenrijkse dochter CCW. Ruim twee maanden later, 13 november 2001, werd uitstel van betaling aangevraagd dat op 17 december 2001 werd omgezet in een faillissement. De curatoren concluderen in hun rapport dat bij CCW grootschalige fraude is gepleegd.

Motorola-claim opgeklopt De grootscheepse fraude in Oostenrijk kon volgens de curatoren ontstaan door het gebrek aan een behoorlijke planning en controle, in relatie tot de omvang van de onderneming. Daarnaast vereiste de ontwikkeling van de SmartPen veel van LCIs beperkte financiële middelen. De curatoren concluderen dat de SmartPen niet levensvatbaar was. Verder schermde LCI jarenlang met een claim van 237 miljoen dollar tegen het Amerikaanse Motorola wegens patentbreuk. Na jarenlange juridische touwtrekkerij werd uiteindelijk een compensatie van 208.000 dollar ontvangen, nog geen 0,9 procent van de claim waarmee de LCI-directie schermde.

Onderzoeksbudget: 60.000 euro De Ondernemingskamer is mede op basis van het rapport van curatoren van oordeel dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen en wijst het enquêteverzoek derhalve toe. De Ondernemingskamer heeft bepaald dat de periode van 24 augustus 1994 (aantreden van Sam Asseer tot algemeen directeur) tot en met 17 december 2001 dient te worden onderzocht. Het onderzoeksbudget is bepaald op 60.000 euro, welke kosten in beginsel door de onderneming dienen te worden gedragen. Aangezien LCI failliet is en de Hoge Raad in een andere zaak al heeft geoordeeld dat deze kosten niet als boedelschuld kunnen worden aangemerkt, dient eerst zekerheid te worden gesteld voor (een deel van) het onderzoeksbudget alvorens de onderzoeker aan de slag kan.

Beroep op overheid voor financiering Verzoekers zijn uitgenodigd hun visie te geven op deze financieringskwestie. Principieel is de VEB van mening dat de onderzoekskosten bij een failliete vennootschap ten laste van de boedel dienen te komen. Hiervoor is een wijziging van de faillissementswet noodzakelijk. Tot dat moment dient naar de mening van de VEB de overheid zorg te dragen voor betaling van dergelijke onderzoeken. Het speciale onderzoeksfonds voor curatoren, een fonds waar zelden een beroep op wordt gedaan, zou voor dit doel kunnen worden aangesproken.

Er zijn twee redenen die financiering door de overheid rechtvaardigen. Allereerst is met het onderzoek van wanbeleid bij failliet gegane vennootschappen een maatschappelijk belang gemoeid. Zowel de waarheidsvinding als het preventieve effect dat van dergelijke onderzoeken uitgaat, is maatschappelijk van belang. Ten tweede zou het onwenselijk zijn en een aanzienlijke inperking van het enquêtemiddel indien een, nota bene door de rechter gelast onderzoek, vanwege een faillissement geen doorgang vindt.

De VEB zal zich op korte termijn richten tot de relevante ministeries het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Justitie en verzoeken om twee stappen te ondernemen: reparatie van de lacune in de wet en het beschikbaar stellen van middelen voor dergelijke onderzoeken. De VEB heeft de betrokken ministers al in 2003 en 2004 van deze kwestie op de hoogte gesteld.