Antwoorden op kamervragen van Koser Kaya over kindertandheelkunde
Kamerstuk, 16-1-2006
DBO-K-U-2648900
Antwoorden van minister Hoogervorst op vragen van het Kamerlid Koser
Kaya (D66) over kindertandheelkunde (2050605460).
Vraag 1
Is het u bekend dat tot 95% van de gaatjes in het melkgebit bij jonge
kinderen niet behandeld wordt, en dat veel van deze kinderen met
ontstekingen in de mond moeten leven.
Antwoord 1
Op grond van de door u aangehaalde bronnen kan ik het percentage van
95% niet staven. Uit het rapport Signalement Mondzorg 2004 van het
College voor zorgverzekeringen (CVZ) is mij wel bekend dat de
verzorgingsgraad bij kinderen en jeugdigen te wensen overlaat. In mijn
brief aan u van 2 juni 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29
800 XVI, nr. 174) heb ik mijn zorgen daarover geuit (zie antwoord
vraag 3).
Vraag 2
Bent u van mening dat het melkgebit onderdeel uitmaakt van het lichaam
van een kind en daarom adequaat moet worden verzorgd?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Vindt u het acceptabel dat tandartsen de secondaire en tertiaire
preventie (het herstellen van gaatjes en zo nodig kiezen verwijderen)
niet uitvoeren door gaatjes niet of niet tijdig te behandelen? Zo
neen, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 3
Neen, ik vind het niet acceptabel dat tandartsen caviteiten niet of
niet tijdig behandelen. In de bij vraag 1 genoemde brief heb ik u
geïnformeerd over mijn zienswijze op het rapport van het CVZ over de
mondgezondheid in Nederland. Daarin heb ik gezegd het onnodig en
onwenselijk te vinden, dat de verzorgingsgraad van de gebitten van
kinderen en jeugdigen te wensen overlaat. Immers, het ziekenfonds- cq
basispakket voorziet al decennia lang in een brede tandheelkundige
zorg voor jeugdigen tot achttien jaar. Bovendien is het
menskrachttekort, mede door inspanningen van de overheid,
teruggedrongen. Ik heb aan u toegezegd om met relevante veldpartijen
na te gaan op welke wijze een betere benutting van het huidige stelsel
kan worden bereikt. Voor dat doel heeft in november 2005 op ambtelijk
niveau overleg plaatsgehad met beroepsverenigingen van tandartsen,
mondhygiënisten en vertegenwoordigers vanuit de jeugdtandverzorging en
zorgverzekeraars. Dat heeft geleid tot een plan van aanpak, dat onder
andere gericht is op het vertalen van de succesfactoren van de
georganiseerde jeugdtandverzorging naar vrijgevestigde praktijken en
op het inventariseren van best practices op het gebied van
samenwerking tussen GGD'-en, consultatiebureau's en professionals in
de mondzorg. Voorts zal ik in bilateraal overleg met relevante
koepelorganisaties ideeën en ervaringen op het gebied van de
jeugdmondzorg inventariseren en toetsen. Helder moet evenwel zijn, dat
deze interventies onverlet laten dat het primaat voor de inhoudelijke
zorg voor de jeugd bij de beroepsgroepen ligt.
Vraag 4
Is het u bekend dat, uit eigen onderzoek van de Nederlandse
Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), meer dan 50% van
alle tandartsen te weinig of nauwelijks kennis heeft op het terrein
van de kindertandheelkunde, terwijl ze wel kinderen in de praktijk
hebben? Is het u voorts bekend dat slechts 25% van alle tandartsen
handelt volgens de huidige internationale normen voor
kindertandheelkunde? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Antwoord 4
Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de beroepsgroepen in
de mondzorg, tandartsen en mondhygiënisten, primair verantwoordelijk
zijn voor de inhoudelijke zorg voor de jeugd. Dat geldt dus ook voor
de kindertandheelkunde. Tandartsen en mondhygiënisten zijn gehouden
aan een uitoefening van het vak, die gebaseerd is op door wetenschap
en ervaring beproefde inzichten. De beroepsgroepen zijn er zelf voor
verantwoordelijk om dit in standaarden en protocollen vast te leggen.
Niettemin zal ik met de betrokken beroepsverenigingen in contact
treden om specifieke aandacht voor de kindertandheelkunde te
bevorderen.
Vraag 5
Is het u bekend dat tandartsen de kinderen periodiek zien, maar de
ouders niet of nauwelijks informeren over de werkelijke toestand van
het kindergebit en de gevolgen van niet of niet tijdig behandelen?
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de positie van de patiënt
of vertegenwoordiger van de patiënt in de Wet op de
geneeskundigenbehandelingsovereenkomst (WGBO) waar een
informatieplicht bestaat als basis voor "informed consent"? Zo ja,
wilt u toezeggen dit te onderzoeken en zonodig maatregelen ondernemen?
Antwoord 5
Ik heb geen signalen ontvangen die erop wijzen dat tandartsen de
ouders van kinderen onvoldoende informeren. Het is mij ook niet bekend
van welke bronnen u voor deze onderstelling gebruik heeft gemaakt. Ik
zie geen aanleiding hiernaar nader onderzoek te doen. Vanzelfsprekend
deel ik uw mening dat de tandarts gehouden is aan de Wet op de
geneeskundige behandelovereenkomst.
Vraag 6
Bent u bereid, gegeven het feit dat uit het CVZ-rapport blijkt dat er
op een aantal plaatsen in Nederland, waaronder vooral instellingen
voor jeugdtandverzorging, uitstekende resultaten worden bereikt toe te
zeggen dat u naar de instellingen zult kijken waar goede objectieve
onderzoeksgegevens van bekend zijn om daaruit de nodige conclusies te
trekken en aanbevelingen te doen die de verzorging van het kindergebit
kunnen verbeteren in het hele land?
Antwoord 6
Ja, bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat ik de
succesfactoren van goed functionerende samenwerkingsverbanden en van
instellingen voor jeugdtandverzorging in kaart zal brengen. Bij het
laatste zal ik gebruikmaken van de resultaten uit het onderzoek dat
TNO uitvoert naar de mondgezondheid van kinderen en jeugdigen die
binnen de georganiseerde jeugdtandverzorging behandeld worden.
Vraag 7
Is het u bekend dat bij een aantal instellingen de kosten lager dan of
gelijk zijn aan het landelijk gemiddelde, ondanks een veel betere
verzorging van het kindergebit? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken
hoe het mogelijk is dat hier betere resultaten bereikt worden zonder
meerkosten?
Antwoord 7
Het kosteneffectief exploiteren van de jeugdtandverzorging is een
primaire verantwoordelijkheid van bestuur en management van de
instelling. Ik zie daar voor mij geen rol weggelegd.
Vraag 8
Is het u bekend dat er geen beroepsstandaard is voor
kindertandheelkunde?
Vraag 9
Bent u van mening dat een dergelijke standaard er zo spoedig mogelijk
moet komen om de inspectie en zorgverzekeraars de mogelijkheid te
geven op te treden?
Antwoord 8 en 9
Ik ben van mening dat elke zichzelf respecterende discipline de
beschikking dient te hebben over uniform gedeelde uitgangspunten voor
een juiste uitoefening van het vak. Dat geldt mijns inziens ook voor
de kindertandheelkunde. Maar zoals gezegd bij de beantwoording van
eerdere vragen, is dat de fundamentele verantwoordelijkheid van de
betreffende beroepsgroep. Ik zal mij op korte termijn door de
tandheelkundige beroepsverenigingen laten informeren over de stand van
zaken.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport