Ministerie van Buitenlandse Zaken

Goudse kaas uit Mali?

Speech door Agnes van Ardenne-van der Hoeven,

Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Jaarlijkse ontmoetingsavond Contact Christen Agrariërs Gouda e.o.,

26 januari 2006, Gouda.

(Gesproken woord telt)

Goudse kaas uit Mali?

Dames en heren,

Armoede heeft een gezicht. Het gezicht van Soloba Mady Keita, een katoenboer uit het West-Afrikaanse Mali. "Het leven is harder dan ooit," zegt hij, "we leven nu niet meer van jaar tot jaar, maar van dag tot dag.". In een goed jaar verdient Soloba ongeveer 250 euro ­ te weinig om van te leven. Toen zijn dochter Fatimata een been brak bij het buiten spelen, was er geen geld voor de dokter. Fatimata kon een jaar niet naar school toe en is nu kreupel. Zelfs een toekomst in de katoen is dus niet meer voor haar weggelegd. De kans is dan ook niet groot dat ze ooit over de armoededrempel heen zal kunnen stappen. Het gezicht van Soloba vertrekt van de pijn als hij zijn dochter strompelend water ziet halen bij de plaatselijke bron. Dat is het gezicht van de armoede.

En we kunnen niet wegkijken, we mógen niet wegkijken. Armoede doet een moreel appèl op ons. Duizenden verzen in de Bijbel gaan hierover, in het Nieuwe Testament één op de zestien. In 2 Korintiërs 8 vers 9 lezen we bijvoorbeeld: "U weet hoe goedgunstig onze Heer Jezus Christus is geweest: hij was rijk, maar hij is om u arm geworden, om door zijn armoede u rijk te maken.". De lijdensweg van Jezus Christus wijst ons christenen de weg. En dat is de weg van soberheid en solidariteit. Waarden die ons inspireren om de allerarmsten in de armen te sluiten. Zij inspireren u, zij inspireren mij ook in mijn dagelijkse werk als minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Dames en heren,

Gelukkig bekommeren velen in onze samenleving zich om arme Afrikaanse boeren als Soloba. Om onze naasten ver weg. Er wordt wel eens gezegd, dat Nederland de laatste jaren erg naar binnen gekeerd is geraakt. Dat we alleen nog maar met onszelf bezig zijn, met de herstructurering van de eigen economie, met de integratie van onze minderheden, met de dreiging van terrorisme hier in eigen land. Ik wil dat graag tegenspreken: het is onzin om te beweren, dat Nederland zich achter de dijken heeft teruggetrokken. Iedere dag weer, bijvoorbeeld tijdens mijn vele werkbezoeken in het land, ontmoet ik Nederlanders die zich met hart en ziel inzetten voor die Ander. Na de tsunami, na de aardbeving in Kasjmir trok het Nederlandse publiek massaal de portemonnee om de hoge nood te lenigen. En mensen steken ook zelf de handen uit de mouwen: er is een groeiende stroom aan kleinschalige particuliere ontwikkelingsprojecten, in totaal lopen er nu circa 6400. Laatst las ik bijvoorbeeld over de Urker vissers, die via een Interkerkelijke Stichting de bevolking rond het Tanameer en de Zuidermeren in Ethiopië leerden vissen. Zij deelden hun technische kennis over netten maken, fileren en bootonderhoud met hun collega's in Afrika. De hand uitsteken naar de ander, zodat die daarna eigenhandig een beter bestaan kan opbouwen. De mensen in deze zaal laten zich ook niet onbetuigd: straks zal de werkgroep uit Polsbroek-Vlist vertellen over de inzet voor een boerendorpje in Roemenië.

Maar voordat zij vertellen over de eigen activiteiten, wil ik eerst iets vertellen over wat de Nederlandse overheid onderneemt voor onze naasten ver weg. Zoals u al in de eerste zin van de aankondiging voor deze avond kon lezen, geeft de overheid jaarlijks 0,8% van het bruto nationaal product uit aan ontwikkelingssamenwerking. Ruim 80% van de Nederlanders staat achter de hoogte van dit budget, een derde vindt zelfs dat het verhoogd moet worden. Een sterk draagvlak voor internationalisme. Wie nog durft te spreken van provincialisme heeft in 2005 sowieso niet erg opgelet: de Nederlandse overheid speelde tijdens verschillende internationale conferenties over armoedebestrijding een hoofdrol. Zo zorgde Nederland er samen met enkele andere landen voor, dat het G8-voorstel voor schuldkwijtschelding geen sigaar uit eigen doos werd voor de arme landen. Tijdens de VN-top spraken we met z'n allen af, dat er de komende jaren meer en betere ontwikkelingshulp op tafel komt ­ vooral Europese landen die veel minder dan Nederland doen aan ontwikkelingssamenwerking zullen een inhaalslag maken. Alle landen hebben zich opnieuw verbonden aan het bereiken in 2015 van de zogenaamde Millennium Ontwikkelingsdoelen, waaronder het halveren van het aantal mensen dat van minder dan één dollar per dag moet leven, een halt toeroepen aan de AIDS-pandemie en alle kinderen in de klas krijgen.

Dames en heren,

We sloten 2005 af met de wereldhandelstop in Hongkong, en daar wil ik iets langer met u bij stilstaan. Want handel is een belangrijk medicijn tegen armoede. Met hulp kunnen we hier en daar de symptomen bestrijden, maar pas als mensen bijvoorbeeld hun eigen producten op de markt kwijt kunnen ­ pas dan kan hun toestand echt structureel verbeteren. Mensen afhankelijk maken van hulp is niet alleen ineffectief, het gaat ook in tegen de menselijke waardigheid. Het doet wat met je, als je nooit je eigen brood kunt verdienen, nooit op eigen benen kunt staan. Het tast je aan in je waardigheid als mens. Helaas moeten arme mensen nog veel horden nemen op de wereldmarkt van vandaag de dag: markten blijven vaak gesloten en subsidies van rijke landen verpesten de concurrentie. De handelsbarrières voor producten die vanuit ontwikkelingslanden naar het westen worden geëxporteerd liggen gemiddeld drie of vier keer zo hoog als voor producten die tussen rijke landen worden verhandeld. Soloba moet met zijn katoen opboksen tegen de zwaar gesubsidieerde Amerikaanse katoenbaronnen. De producenten in de VS krijgen ieder jaar ruim vier miljard dollar subsidie, bijna evenveel als het gehele nationaal inkomen van Mali. Als Soloba nu maar vijf procent meer dan de kostprijs kon krijgen, dan zou hij zijn schulden kunnen afbetalen en bijvoorbeeld fatsoenlijke slaapkamers kunnen inrichten voor het gezin, zodat zijn drie dochters niet meer in hetzelfde bed hoeven te slapen.

Dames en heren,

Nogmaals: we kunnen niet wegkijken, we mógen niet wegkijken. In 2001 besloten wereldleiders in het Arabische Doha om tijdens de nieuwe onderhandelingen over een vrijere en meer rechtvaardige wereldhandel, de nieuwe wereldhandelsronde, speciale aandacht te besteden aan de belangen van arme landen. We hebben het dan ook over de ontwikkelingsronde van Doha. Sindsdien is de vooruitgang beperkt geweest, maar we moeten wel bedenken dat deze onderhandelingen enorm complex zijn: er zijn 150 landen bij betrokken en ieder land moet het overal mee eens zijn. Ga er maar aan staan. Toch hebben we afgelopen december in Hongkong wel het één en ander binnengehaald voor onze naasten ver weg. Zoals u wel gehoord zult hebben, wordt een aanzienlijk deel van de exportsteun voor landbouwproducten afgeschaft vóór eind 2010 en de rest vóór eind 2013. Daarnaast krijgen de minst ontwikkelde landen in 2008 voor de meeste producten vrije toegang tot de westerse markten. In de Europese Unie is dat al jaren geleden ingevoerd ­ het was in Hongkong ook vooral de Unie, met Nederland als aanjager en bruggenbouwer, die in de bres sprong voor de armen, en niet de VS. Zo wilde de VS op geen enkele manier tornen aan de katoensubsidies waar Soloba zoveel last van heeft ­ de EU had hier bijna alles al op orde. We hebben in 2006 nog een lange en moeilijke weg te gaan om de ontwikkelingsronde tot een succes te maken: vooral markttoegang voor landbouwproducten blijft een heikel, maar voor arme landen heel belangrijk onderwerp.

Succes is de enige optie, want er staat veel op het spel: als we erin slagen om de wereldhandel vrijer en rechtvaardiger te maken, dan zouden 66 miljoen mensen over de armoedegrens heen kunnen stappen ­ 4 keer de Nederlandse bevolking! De regeringen van arme landen moeten natuurlijk zelf ook actie ondernemen: ontwikkeling begint in eigen huis. Zij moeten bijvoorbeeld werk maken van liberalisering en privatisering, een degelijk begrotingsbeleid voeren, corruptie met harde hand bestrijden en de financiële sector versterken. Als dat lukt, dan is er een wereld te winnen. Veel opkomende landen, vooral in Azië, legden die weg al met succes af. Vorige week kwam dan ook het historische nieuws, dat in 2005 voor het eerst sinds de Industriële Revolutie niet-westerse landen meer hebben geproduceerd dan de westerse landen. Een keerpunt.

Een keerpunt omdat honderden miljoenen mensen door de globalisering de kans hebben gekregen en zullen krijgen op een menswaardig bestaan. Maar betekent die kans dan tegelijkertijd een bedreiging voor ons eigen bestaan, voor onze eigen welvaart? Het antwoord is nee ­ per saldo zullen we er alleen maar op vooruitgaan. Niet iedere sector van onze economie zal in deze nieuwe wereld overleven, dat is waar, maar we krijgen er veel voor terug, ook nieuwe banen. Onze bedrijven profiteren bijvoorbeeld van de opkomende markten: zo exporteert de EU tweemaal zoveel naar deze landen als naar de VS en Japan bij elkaar. Onze consumenten profiteren door de lagere prijzen als gevolg van de toegenomen concurrentie. Op dit moment betaalt ieder Nederlands gezin jaarlijks 1200 euro teveel door de handelsverstoringen in de landbouw. De niet-westerse succeslanden trekken ons mee omhoog, juist op een moment dat de vergrijzing in eigen land ons omlaag ging trekken. Het westerse deel van de economische taart wordt misschien kleiner, maar omdat de taart steeds groter wordt is er geen vuiltje aan de lucht.

Dames en heren,

Vrije en rechtvaardige handel is een belangrijk medicijn tegen armoede, maar geen wondermiddel. Als de Amerikaanse katoensubsidies zouden verdwijnen en de katoenprijs dus zou stijgen, dan zou dat het leven van Soloba en zijn gezin een stuk gemakkelijker maken. Maar om ervoor te zorgen, dat hij zijn handelskansen echt kan verzilveren, zet ontwikkelingssamenwerking in op een beter ondernemingsklimaat ter plekke. Dit betekent bijvoorbeeld werken aan scholing en onderzoek op agrarisch terrein, aan goed begaanbare wegen, aan het bevorderen van marketing, technologische innovatie en een kostenbenadering, aan goedkope en betrouwbare energievoorziening, aan toegang tot financiële diensten zoals sparen, lenen en verzekeren, aan het respecteren van landrechten, en ga zo maar door.

Onze ontwikkelingshulp wordt dus niet besteed aan directe subsidies voor boeren in arme landen, maar aan het creëren van een omgeving waarin zij zich als ondernemer kunnen ontplooien. Zij verdienen ook die kans. Het gaat om zaken die hier in Nederland goed geregeld zijn, maar waar in arme landen een chronisch gebrek aan is. In Mali kost een juridische procedure over een zakelijk contract bijvoorbeeld gemiddeld bijna een jaar. In Nederland, anderhalve maand. In Mali kost het registreren van eigendomsrechten anderhalve maand, tegenover twee dagen hier in Nederland. Braziliaanse boeren betalen voor krediet minimaal een rente van 14%, in vergelijking met 3% voor de Nederlandse boeren. De Nederlandse boer heeft op dit gebied belangrijke voordelen, die voorlopig niet of helemaal nooit zullen eroderen, zoals de nabijheid van logistieke knooppunten als de Rotterdamse haven en luchthaven Schiphol, een zeer efficiënte financiële sector, de beschikbaarheid van veel specialistische landbouwkennis in bijvoorbeeld Wageningen en de aanwezigheid van een sterke binnenlandse markt. Meer in het bijzonder heb ik er alle vertrouwen in, dat de gezonde landbouw in deze regio, met name tuinbouw en zuivel, de uitdagingen van de toekomst aankan. Ontwikkelingshulp biedt veel en veel meer kansen voor Soloba dan bedreigingen voor u. Voorlopig geen Goudse kaas uit Mali!

En Nederlandse bedrijven kunnen natuurlijk ook profiteren van de kansen die in ontwikkelingslanden gecreëerd worden ­ met subsidie van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld van het zogenaamde PSOM-programma, kunnen zij zelf hun geluk in arme landen beproeven. Net als eerder deze week, was ik precies een jaar geleden op reis in Oost-Afrika. Tijdens deze handelsmissie met prinses Máxima, ontmoette ik vele enthousiaste Nederlandse ondernemers, die daar al langer gevestigd zijn, met onder meer succesvolle katoenbedrijven en bloemenbedrijven. Pioniers zijn het.

Dames en heren,

Maar hoe moet het nu verder met iemand als de dochter van Soloba, Fatimata? Door haar ongeluk kan zij in elk geval niet in haar vaders voetsporen treden. Met ontwikkelingssamenwerking werken we niet alleen aan de handelskansen van haar vader, maar ook aan de toekomst van Fatimata. Door te investeren in onderwijs, zodat zij in elk geval een goede opleiding kan krijgen. Jonge mensen als Fatimata zullen eveneens profiteren van de Nederlandse inzet voor minder HIV/AIDS, een sterkere positie van de vrouw, een beter milieu, schoon water, minder corruptie en meer veiligheid en stabiliteit. Onze wereldwijde inspanningen op deze terreinen hebben vruchten afgeworpen, concrete resultaten. Ik geef u een paar voorbeelden van wat wij in 2004 hebben bereikt. In Mali gaan nu 300.000 kinderen extra naar school. In Jemen hebben we meer dan 2000 vroedvrouwen opgeleid en 40 plattelandsartsen. In Pakistan verminderde bij 100 leer- en textielindustrieën de watervervuiling, waardoor de leefomstandigheden van 200.000 mensen en de arbeidsomstandigheden van 50.000 werknemers verbeterden. In Mozambique gaven we 350.000 mensen extra toegang tot schoon drinkwater. Nederland speelde een doorslaggevende rol bij het stichten van vrede tussen Noord- en Zuid-Soedan. Als minister voor ontwikkelingssamenwerking vind ik het belangrijk om dergelijke resultaten zichtbaar te maken ­ terecht wil de Nederlandse belastingbetaler weten wat er met zijn geld gebeurt. Resultaten laten zien is de beste manier om het sterke draagvlak waar ik in het begin over sprak te behouden voor de toekomst.

Dames en heren,

Ik rond af. Armoede heeft een gezicht ­ kijkt ons recht in de ogen aan en doet een beroep op ons. Medemensen als Soloba en zijn gezin verdienen onze hulp ­ niet alleen in gebed, maar ook in gebaar. Zij kunnen rekenen op de Nederlandse samenleving en overheid, zoveel is duidelijk. En iets extra's voor onze naasten ver weg gaat niet per definitie ten koste van onszelf. Een welvarende en veilige wereld is tenslotte in het belang van een ieder. Er is geen enkel excuus om niet tegemoet te komen aan het verzoek in dit zogenaamde "Lied van een Afrikaanse vrouw", en ik citeer:

"Ik heb maar één verzoek. Ik vraag niet om geld, ook al heb ik het nodig. Ik vraag niet om vlees ­ ik heb maar één verzoek. Alles wat ik van je vraag is dat je het obstakel op mijn pad weghaalt.".

Dank u.