Tweede Kamer der Staten Generaal

Presidium stemt in met rapport werkgroep heroriËntatie ondersteuning fracties

De werkgroep Heroriëntatie ondersteuning fracties heeft op 7 februari 2006 zijn rapport aangeboden aan het Presidium van de Tweede Kamer. Het Presidium heeft in zijn vergadering van 8 februari 2006 ingestemd met het rapport en de daarin vervatte aanbevelingen. Het Presidium deelt de conclusie van de werkgroep dat de werkgroep erin is geslaagd de motie Rambocus en de motie van Hijum (zie hieronder) evenwichtig met elkaar te combineren, zonder dat het Kamerbudget daarvoor vergroot hoeft te worden. Het rapport betreft niet alleen de ondersteuning van de fracties, maar ook het onderzoeksbudget van de Kamer en de grote projectenregeling.

Het Presidium stelt de Kamer voor om bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2006 over te gaan tot formalisering van de aanbevelingen in dit rapport.

De werkgroep Heroriëntatie ondersteuning fracties is door het Presidium van de Tweede Kamer op 29 juni 2005 ingesteld met als opdracht ?te onderzoeken of de Regeling financiële ondersteuning fracties in voldoende mate voorziet in de behoefte aan politieke ondersteuning en om, indien dat niet het geval is, te onderzoeken of een reallocatie van de bestaande middelen mogelijk is dan wel een flexibeler aanwending van de ondersteuning van de Kamer?. De instelling van de werkgroep was mede een gevolg van het aanvaarden door de Tweede Kamer van de motie-Rambocus (Kamerstuk 29 527 nr. 21). Het dictum van deze motie luidt ?dat bij de voorbereiding van de Raming 2006 en daarna binnen het beschikbare volume voorrang gegeven moet worden aan fractieondersteuning boven ambtelijke ondersteuning?. Kort na het begin van de werkzaamheden is de opdracht uitgebreid. Dit naar aanleiding van de motie-Van Hijum (Kamerstuk 29 283 nr. 17) die onder meer vraagt om de oprichting van een parlementair kenniscentrum. Deze motie is ingediend tijdens de behandeling van het rapport van de Tijdelijke commissie infrastructuurprojecten.

De werkgroep bestaat uit de leden Van Beek (VVD), Van Bochove (CDA), Eerdmans (LPF, Hamer (PvdA), Ten Hoopen (CDA, voorzitter), Van der Staaij (SGP) en de heer Westerhoff (namens de ambtelijk fractiesecretarissen).

De werkgroep heeft uit onderzoek naar de beleving van knelpunten in de fractieondersteuning twee clusters van knelpunten gedistilleerd.
1. knelpunten die samenhangen met de gevolgen van automatisering;
2. knelpunten die samenhangen met het niveau of de kwaliteit van de ondersteuning.

De werkgroep doet de volgende aanbevelingen:
a. Meer middelen voor fracties
De werkgroep vindt de door de fracties naar voren gebrachte knelpunten reëel en acht het noodzakelijk om de fracties van aanvullende middelen te voorzien. Deze knelpunten kunnen immers onder meer worden opgelost door kwantitatieve en kwalitatieve uitbreiding van de fractiestaven. De werkgroep hecht er echter aan erop te wijzen dat een uitbreiding van de middelen niet de énige oplossing is. De werkgroep heeft daarom gezocht naar een algemene wijziging in de formule die aan het fractiebudget ten grondslag ligt. Die formule kent slechts drie variabelen: het zetelaantal en de BBRA-schalen 7 en 12 (BBRA-schalen: de salarisschalen volgens het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren). De werkgroep stelt voor om, voor de toepassing van de formule, die maxima te verhogen met twee zgn. periodieken. Het lid Eerdmans (LPF) steunt dit voorstel niet. Hij vindt uitbreiding van de fractieondersteuning niet opportuun.

b. Dekking door reallocatie
De werkgroep heeft geconstateerd dat elders in het Kamerbudget sprake is van een zgn. structurele onderuitputting, te weten bij de post schadeloosstelling en reis- en onkosten van de leden. Deze wordt veroorzaakt door een structureel te hoge raming van de kosten van de zogenoemde bruteringsoperatie. Vanuit deze post kan de benodigde EUR 1,4 miljoen gerealloceerd worden naar de bijdrage in de fractiekosten. De werkgroep stelt voor om deze reallocatie te beperken tot EUR 1,2 miljoen, omdat hij tegelijkertijd het onderzoeksbudget van de Kamer zou willen verhogen door een reallocatie vanuit dezelfde onderuitputting.

c. Aanpassing grote projectenregeling en onderzoeksbudget. De grote projectenregeling is bedoeld om de informatievoorziening van de Kamer over de uitvoering van een groot project volgens een door Kamer gewenst stramien te laten verlopen. Bij de totstandkoming van dat stramien protocol spelen de commissie Rijksuitgaven en het onderzoeks- en verificatiebureau een adviserende rol. Bij de verwerking van de informatie door de aangewezen Kamercommissie spelen zij een (beperkte, want op beschikbare capaciteit gebaseerde) begeleidende rol. Van Hijum c.s. pleiten, in navolging van de Tijdelijke commissie infrastructuurprojecten, voor een aanmerkelijke versterking van de begeleiding van de Kamercommissie. Gelet op de onvoorspelbaarheid van het aantal, de duur en de omvang en aard van de benodigde externe deskundigheid, is een permanente voorziening in de vorm van een financieringsregeling voor de per groot project nodig geachte deskundige bijstand nodig.
De hier bedoelde regeling zou kunnen luiden dat, indien de Kamer tot een groot project besluit, de kosten van deskundige bijstand ten behoeve van de parlementaire controle automatisch worden toegevoegd aan de (departementale) begroting van het betreffende project, zoals dat ook het geval is als de Kamer tot het instellen van een enquête besluit. Met andere woorden: de kosten van controle en contra-expertise aan parlementaire kant worden integraal onderdeel van de projectbegroting en de Kamer kan de kosten derhalve declareren bij de verantwoordelijke bewindspersoon. Een dergelijk automatisme heeft als voordeel dat een jaarlijks terugkerende onzekerheid over de toereikendheid van een geoormerkte reservering binnen de Kamerbegroting wordt vermeden.

De werkgroep realiseert zich dat de Kamercommissies niet alleen behoefte hebben aan deskundige ondersteuning in het kader van de grote projecten. De werkgroep bepleit daarom, ook weer in het kader van de uitvoering van de motie-Van Hijum, het jaarlijkse onderzoeksbudget van de Kamer (plm. EUR 0,5 miljoen) te verhogen en wel met een bedrag van EUR 0,5 miljoen.