Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
AV/A&Z/2006/7820

Onderwerp Datum
Wet kinderopvang; grensarbeid 13 februari 2006

Op 15 juli 2005 is een brief ontvangen van de Europese Commissie, waarin de Commissie stelt dat de in artikel 6, derde lid, van de Wet kinderopvang aan in het buitenland wonende ouders gestelde voorwaarde dat beide ouders in Nederland dienen te werken om aanspraak te hebben op een kinderopvangtoeslag strijdig is met artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG Verdrag) betreffende het vrije verkeer van werknemers. Voorts is de Commissie van mening dat de kinderopvangtoeslag kan worden beschouwd als een gezinsbijslag in de zin van de artikelen 4, eerste lid, onder h, en 76 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71, aangezien de kinderopvangtoeslag een overheidsuitkering is ter bestrijding van gezinslasten of ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.

Na zorgvuldige bestudering van het standpunt van de Commissie kan ik u thans, mede namens de Staatssecretaris van Financiën verantwoordelijk voor de uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen, meedelen dat ik het standpunt van de Commissie onderschrijf. De Commissie is hiervan inmiddels op de hoogte gebracht. De consequentie is dat de Wet kinderopvang moet worden aangepast; een daartoe strekkende wetswijziging wordt thans voorbereid.

Het standpunt van de Commissie dat artikel 6, derde lid, van de Wet kinderopvang strijdig is met artikel 39 EG verdrag betekent dat niet langer de voorwaarde in de Wet kinderopvang kan worden gesteld dat - in het geval de partner buiten Nederland woont - de beide ouders slechts een aanspraak op een kinderopvangtoeslag hebben, indien de partner in Nederland werkt of over een Nederlandse sociale-zekerheidsuitkering beschikt en een reïntegratietraject volgt. Deze constatering leidt ertoe dat in de Wet kinderopvang een tweetal wijzigingen wordt aangebracht:

1. in artikel 6, derde lid, wordt de eis, dat de niet in Nederland wonende partner in Nederland arbeid dient te verrichten, verruimd tot de eis dat deze partner arbeid dient te verrichten in een lidstaat van de Europese Unie (EU-lidstaat), een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europees Economische Ruimte (EER-lidstaat) dan wel in Zwitserland;


2

2. aan artikel 6, derde lid, wordt een bepaling toegevoegd, dat voorzieningen en socialezekerheidsuitkeringen krachtens de wetgeving van een andere EU-lidstaat, een EER-lidstaat dan wel Zwitserland, die naar aard en strekking overeenkomen met de in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, d, e, h, of i van de Wet kinderopvang genoemde voorzieningen en sociale-zekerheidsuitkeringen, voor de toepassing van het derde lid daarmee worden gelijkgesteld.

Het standpunt van de Commissie dat de kinderopvangtoeslag op grond van de Wet kinderopvang een gezinsbijslag is in de zin van Verordening (EEG) nr. 1408/71 leidt tot de conclusie dat het in hoofdstuk 7 van de Verordening opgenomen coördinatieregime met betrekking tot gezinsbijslagen in grensoverschrijdende situaties op de Wet kinderopvang zal moeten worden toegepast. Toepassing van dat regime leidt ertoe dat Nederland in een aantal grensoverschrijdende situaties een aanvullende vergoeding dient te betalen, indien het bedrag aan Nederlandse gezinsbijslagen (kinderopvangtoeslag en kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet) hoger is dan de gezinsbijslagen waarop betrokkenen recht hebben in hun woonland.

De wetswijziging en de toepassing van het coördinatieregime van de Verordening zal met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005 plaatsvinden, de datum van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)