Ministerie van Financiën

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA ?s-Gravenhage

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

14 februari DGB 2006-00397 M 2006

Onderwerp

evaluatie regeling beleggingsgoud

Op 1 januari 2000 is de Wet omzetbelasting aangepast om een vrijstelling voor zogeheten beleggingsgoud mogelijk te maken.

In de parlementaire behandeling is er door de Tweede Kamer op aangedrongen om deze nieuwe regeling na een periode te evalueren.

Deze evaluatie is inmiddels uitgevoerd.

Ik bied u hierbij de uitkomst van de evaluatie aan.

De staatssecretaris van Financiën,

mr.drs. J.G. Wijn

Evaluatie regeling Beleggingsgoud

Inleiding

In 1998 is door de Ecofin-raad de BTW-richtlijn inzake beleggingsgoud (Richtlijn nr.98/80) aanvaard. Deze Richtlijn bracht een wijziging in de Richtlijn 77/388/EEG, de Zesde BTW-Richtlijn. Op 1 januari 2000 zijn de wijzigingen in de Wet op de Omzetbelasting 1968(verder: Wet OB) en Uitvoeringsbeschikking Omzetbe­lasting(verder: Uitv.besch.OB) in werking getreden. Deze wijziging houdt in dat leveringen van beleggingsgoud zijn vrijgesteld van omzetbelasting (artikel 28 k Wet OB). Voorwaarde is wel de ondernemer van die leveringen een administratie bijhoudt (artikel 29 d Uitv.besch.OB).

Bij de behandeling van de wijzigingsvoorstellen in de Tweede Kamer is door de Staatssecretaris toegezegd dat over de uitwerking van deze bijzondere regeling in de praktijk een evaluatie zou plaatsvinden.

Deze evaluatie is uitgevoerd door diverse onderdelen van de Belastingdienst. Hieronder zijn de uitkomsten van de evaluatie weergegeven.

De markt van beleggingsgoud is een kleine markt. Op deze markt opereren slechts een paar partijen, enkele banken en handelaren in (beleggings)goud. De omzetten zijn daarmee ook beperkt van omvang. Het aspect handel in beleggingsgoud speelt als zodanig voor de Belastingdienst geen grote rol en heeft niet het karakter risicovol gekregen.

Daarnaast is van belang dat de verschillende partijen nog steeds kunnen opteren voor het belast leveren van beleggingsgoud. Is dit het geval dan is de situatie niet anders dan vóór de inwerkingtreding van de bijzondere regeling. In ieder geval één grote handelaar in (beleggings)goud heeft gekozen voor die belaste levering.

Evaluatie-opdracht

Bij de evaluatie zijn de volgende vragen, zoals geformuleerd tijdens de Tweede Kamer-behandeling van 15 september 1999, onderzocht:

1. Is het mogelijk de speculatieve markt voor beleggingsgoud met BTW-vrijstelling gescheiden te houden van de consumptieve cq. productieve gebruikersmarkt van goud met een algemeen BTW-tarief?

2. Heeft er met de invoering van de bijzondere regeling een opleving plaatsgevonden van de handel in beleggingsgoud?

3. Wat is precies de belastingderving als gevolg van het wegvallen van de BTW op beleggingsgoud?

4. Wat is het capaciteitsbeslag op de Belastingdienst met betrekking tot de controle op deze regeling?

Conclusies van de evaluatie

Vraag 1:

- gescheiden houden markten

Uit een onderzoek bij de marktpartijen blijkt dat het niet bezwarend is om aan de verplichtingen voor vrijstelling te voldoen. In het kader van andere regelgeving moet ook al aan bepaalde informatie­verplichtingen voldaan worden. De verplichtingen vanuit artikel 28n Wet OB en 29d Uitv.besch.OB voor beleggingsgoud kunnen hiermee, voor een groot deel, gecombineerd worden. Het overblijvende deel geeft geen verdere problemen. Aangenomen kan worden dat er geen sprake is van vermeniging van de beleggingsmarkt en de consumptie-/productiemarkt.

Vraag 2:

- opleving markt beleggingsgoud

De invoering van de vrijstelling van OB heeft niet aantoonbaar geleid tot een opleving van de markt in beleggingsgoud. De beweegredenen om beleggingsgoud aan te schaffen worden niet beïnvloed door het feit dat dat goud vrij van BTW is geworden. Andere factoren zoals marktomstandigheden en politieke sentimenten zijn eerder beslissend om over te gaan tot een belegging in goud.

Vraag 3:

- belastingderving

De markt voor beleggingsgoud is, zoals eerder al gezegd, een beperkte markt. De omzetten zijn navenant. De BTW op beleggingsgoud wordt niet apart geregistreerd. Ook voor het inwerking treden van de bepalingen op 1 januari 2000 werd de BTW op (beleggings)goud niet apart vastgelegd. Een eventuele derving van BTW-inkomsten is daardoor niet te bepalen. Gelet op de voorgaande bevindingen is de verwachting niet dat een meer dan marginale derving heeft plaatsgevonden.

Opgemerkt wordt hierbij tevens dat één van de grote marktpartijen de keuze heeft gemaakt om te opteren voor de (blijvend) belaste levering van beleggingsgoud.

Vraag 4:

- capaciteitsbeslag

De controle op het aspect beleggingsgoud is door de Belastingdienst niet aangemerkt als risicovol. Er zijn dus geen maatregelen getroffen om hier verbijzonderde controles uit te voeren. Het aspect beleggingsgoud wordt in de reguliere controleaanpak voor de betreffende ondernemingen meegenomen. Er is dus nauwelijks extra capaciteit gemoeid met het uitvoeren van de controles.