ChristenUnie


Bijdrage debat WVO Onderwijsachterstandenbeleid dinsdag 14 februari 2006 - 09:14

Arie Slob:

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden in haar eerste termijn, die ik evenals mevrouw Lambrechts uit het stenografische verslag heb moeten halen vanwege het feit dat onze vergadering uitliep en ik een spreekbeurt had waar ik niet onderuit kon komen. Ik voeg bij mijn dank voor de beantwoording een felicitatie voor het feit dat de minister is genomineerd voor de Limburg-award, als ik het goed heb begrepen. Als motivatie voor de nominatie is gegeven dat zij op indrukwekkende wijze een stabiele koers heeft weten uit te zetten in het onderwijs. Het zal je maar gezegd worden. Geweldig! De vraag is natuurlijk of dat ook geldt voor het onderwijsachterstandenbeleid waarover wij nu met elkaar spreken. Ik waag mij niet aan een beoordeling. Ik constateer wel dat door de huidige voorstellen de gemeenten minder beleidsruimte hebben om het
onderwijsachterstandenbeleid in te vullen dan in het verleden. Daar heb ik in de eerste termijn aandacht voor gevraagd. In principe is de ruimte beperkt tot het instrumentarium van de VVE en de schakelklassen. Hoe groot de ruimte op die terreinen en vooral dat van de VVE is voor gemeenten die niet onder de G31 vallen, hangt af van de wijze waarop de AMvB wordt ingevuld. Die kennen wij op dit moment nog niet, maar ik hoop dat daar niet al te veel vereisten in komen te staan. Als dat wel gebeurt, zal de reeds beperkte ruimte nog beperkter worden. Wij weten allen dat de ruimte beperkter is geworden doordat wij de principiële keuze hebben gemaakt om zo veel mogelijk aan scholen over te laten. Wat je bij de een neerlegt, haal je bij de ander weg. Het wringt natuurlijk wel een beetje met de hoofddoelstelling van het wetsvoorstel dat gemeenten meer vrijheid en ruimte moet worden gegeven. Alles overziend, heb ik daar in een analyse van het wetsvoorstel in de eerste termijn aandacht voor gevraagd aan de minister. In haar analyse is zij daar niet helemaal op ingegaan. Wij steunen op zichzelf de keuze om scholen zo veel mogelijk ruimte te bieden en om, waar het kan, dingen aan hen over te laten. Ik denk wel dat mijn analyse juist is met het oog op de beperkingen voor de gemeenten.

De minister zal misschien nog opmerken dat de gemeenten de regiefunctie hebben en houden in het onderwijsachterstandenbeleid. In het verleden was het allemaal wel strakker geregeld en had de gemeente meer financiële middelen tot haar beschikking om alle partijen die bij het onderwijsachterstandenbeleid betrokken waren, bij elkaar te houden.

Dat zal nu moeilijker worden. Gemeenten en andere betrokken partijen zullen veel wijsheid en een duidelijke motivatie nodig hebben om er met elkaar uit te komen. Zij moeten weten waar zij het voor doen. Dit brengt mij direct op de discussie over de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en scholen. Daar horen de andere partijen eigenlijk ook bij. Ik zal niet herhalen wat daarover is gezegd. Ik heb altijd duidelijk gemaakt dat de fractie van de ChristenUnie niets voelt voor een doorzettingsmacht voor gemeenten. In de toch al broze verhoudingen zou de balans namelijk in negatieve zin doorslaan naar een van de partijen, terwijl die allemaal op basis van gelijkwaardigheid met elkaar moeten omgaan. Om die reden heeft mijn fractie het amendement van de heer Van der Vlies mede ondertekend. Wij hebben hem uitgenodigd om dat in te dienen met het oog op het scheppen van de mogelijkheid dat men zich in de gevallen waarin men er niet uit komt, tot de Onderwijsraad wendt. Dit lijkt mij een zeer reële oplossing. Ik hoop dat die het uiteindelijk wint, want ik moet zeggen dat voor mijn fractie de afweging om uiteindelijk voor het wetsvoorstel te stemmen danig wordt bemoeilijkt als de doorzettingsmacht echt in de wet terechtkomt.

In mijn eerste termijn heb ik een verband gelegd met Operatie Jong en de adviezen die in maart moeten komen. Ik wil daar graag meer duidelijkheid over. Hoe gaat de minister de adviezen combineren met de keuzes die wij hier maken? Wij weten natuurlijk nog niet hoe de adviezen zullen luiden. Moeten wij niet met het wetsvoorstel wachten tot die er zijn, of lijkt het de minister technisch heel goed mogelijk om het wetsvoorstel en de adviezen op elkaar aan te laten sluiten? Ik begrijp dat zij haast heeft. Zij wil dit wetsvoorstel natuurlijk zo snel mogelijk naar de Eerste Kamer sturen, omdat de geplande invoeringsdatum nadert.

Ik heb aandacht gevraagd voor de drempel van 3% in het onderwijsachterstandenbeleid naar aanleiding van de Kamerbrede uitspraak over de motie van mijn hand. De minister heeft geantwoord dat zij bezig is met een onderzoek naar de budgettaire consequenties. Dat is begrijpelijk, want hier hangt natuurlijk een prijskaartje aan. Ik hoor graag uit haar mond dat zij ook een inspanningsverplichting is aangegaan jegens de Kamer en zich er maximaal voor inspant dat wij dit zullen realiseren. Ik heb al eens gezegd dat wij met de minister mee willen denken wanneer zij er niet uit komt en wanneer er misschien op andere terreinen zal moeten worden gestreept.

In eerste termijn is ook nog kort gesproken over de eindtoets. De minister heeft gezegd dat zij onderzoek gaat doen naar de scholen die niet alle leerlingen aan een eindtoets laten deelnemen. Ik vind het heel verstandig om de motieven daarvoor te onderzoeken voordat wij daarover een oordeel vellen. Ik heb mij wel verbaasd over het feit dat het CDA één dag nadat het debat hier was gehouden opeens frontaal via de media met een verplichting is komen aandraven. Naar mijn mening is dat in strijd met de vrijheid die het CDA toch ook altijd pretendeert aan scholen te geven, en is het ook ondoordacht. Het is een overschatting van dit soort toetsen. Zij vormen niet meer en niet minder dan slechts een beperkte momentopname van wat leerlingen kunnen en kennen. Het is zeker heel verstandig om zo'n toets af te nemen, maar niet om die te overschatten. Daarbij hoort ook altijd nog het oordeel van docenten, die leerlingen veel breder meemaken in het kader van het eindoordeel over hun mogelijkheden. De verplichting van een dergelijke toets legt naar de mening van mijn fractie een extra druk op de toetsen waarop nu al zo veel druk staat. Het legt ook een extra druk op de schouders van leerlingen, in het bijzonder leerlingen die toch al wat minder kunnen meekomen in de klas, al weet ik ook dat er voor hen gedifferentieerde toetsen zijn. Het legt ten slotte ook druk op de scholen die doordat de uitkomsten op internet en in kranten komen te staan min of meer worden afgerekend op deze toetsen. Dat vind ik een heel vervelende ontwikkeling.

Op welke wijze doorbreken wij nu een keer deze toetsenidioterie? Wij zijn er echt in doorgeslagen. Ik vind dat zeer treurig omdat ik van mening ben dat het ook schadelijk is voor leerlingen en voor scholen. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister over een eventuele verplichting. Wij zijn daar in ieder geval faliekant op tegen.

Over de motie op stuk nr. 24 heb ik de heer Eski en mevrouw Lambrechts vragen gesteld. Ik vind het jammer dat mevrouw Lambrechts die vragen uitlegde als onwelwillendheid, omdat ik dit echt probeer te doorgronden. Ik onderstreep het belang om ouders te betrekken bij alles wat er binnen scholen gebeurt, maar ik probeer mij concreet voor te stellen hoe wij dit een plaats zouden moeten geven in het hele spectrum van alle partijen die betrokken zijn bij het onderwijsachterstandenbeleid, waarin scholen en gemeenten de meest belangrijke partijen zijn. Dan moet men ook op een bepaald moment kunnen zeggen dat de meerderheid van de ouders dit wil of niet. Als je dat echt gaat proberen, komt er veel bureaucratische rompslomp bij. Ik zie het nut daarvan niet in. Ik ben van mening dat het overleg op scholen met ouders al goed geregeld is en hiervoor ook zou kunnen worden gebruikt. Deze motie zou daarom in principe niet nodig moeten zijn. Uiteraard ben ik benieuwd naar het oordeel van de minister. Ik zal mij ook echt openstellen voor haar beantwoording, maar ik kom er niet onderuit om deze vragen te stellen en mijn twijfels over deze motie te verwoorden.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Ik stem in met de verbazing van de heer Slob over het gemak waarmee opeens vanuit CDA-hoek werd gepleit voor het absoluut verplicht stellen van een Cito-toets, maar bij de relativeringen die hij vervolgens maakt plaats ik de kanttekening dat het advies van de leerkracht tot grotere sociale ongelijkheid leidt dan de Cito-toets. Kennelijk werkt het brein van de leerkracht toch sterker in relatie tot wat hij van de ouders weet dan die leerkracht denkt. In dat verband heeft die toets juist een emancipatoire werking.

Arie Slob:

Ik neem hier maar even kennis van. Ik veronderstel dat wij hier vannacht nog zouden staan wanneer ik hierop zou ingaan en wij er uitgebreid over zouden gaan discussiëren. Een aantal onderzoeken komt in de richting van hetgeen de heer Jungbluth onder woorden brengt, maar wij kennen ook heel veel situaties waarin mensen op basis van een eindtoets een richting zijn opgedreven, waarvan jaren later bleek dat deze behoorlijk belemmerend heeft gewerkt op het vervolg van hun ontwikkeling en die hen vaak ook in de tijd op een behoorlijke achterstand heeft gezet. Ik ken er zo zelfs een aantal persoonlijk. Nadat ik mij in het weekeinde nogal scherp over de verplichting had uitgelaten, heb ik een groot aantal e-mailtjes van ouders en leerlingen gekregen die hiervan konden getuigen. Ik meen dus dat er aan dit verhaal twee kanten zitten.

De heer Eski (CDA):

Ik geloof niet dat wij achterstandsleerlingen moeten uitsluiten van eindtoetsen, ook niet als dat voor de scholen beter uitkomt. Deelt de heer Slob de opvatting dat vrijheid van onderwijs niet betekent, dat de scholen geen verantwoording hoeven af te leggen over de resultaten die zij boeken?

Arie Slob:

Wij moeten het niet gekker gaan maken dan hier de vrijheid van onderwijs bij te slepen! Ik heb dat in ieder geval niet gedaan.

De voorzitter:

Het lijkt ook mij geen goede zaak.

Arie Slob:

Wij hebben een heel bewuste keuze gemaakt om scholen vrij te laten in de wijze waarop zij hun leerlingen toetsen en in beeld proberen te brengen wat hun leerlingen kennen en kunnen. De eindtoets is daarin een belangrijk instrument geworden. Deze heeft een bepaalde ontwikkeling doorgemaakt. Er zijn bovendien verschillende toetsen ontstaan. Het blijft niet alleen bij de Cito-toets, maar er zijn ook nog twee andere toetsen. Van deze toetsen zijn bovendien zelfs verschillende varianten beschikbaar, bijvoorbeeld voor blinde en slechtziende kinderen en kinderen met dyslexie. Er is kortom sprake van een breed scala. Scholen moeten de keuze kunnen maken wat zij willen doen. Om wat voor reden dan ook is de CDA-fractie eind vorige week tot het standpunt gekomen dat hiervan een heel zware verplichting moet worden gemaakt. Dat gaat ons echt veel en veel te ver. Het is echt doorgeslagen. Het is bovendien een overschatting van de toetsen. Het gaat niet alleen om de toets. Andere zaken moeten eveneens worden meegewogen om een oordeel over een kind te kunnen geven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wil nog even terugkomen op het aspect van de ouders. Het doet mij op zich deugd dat de heer Slob zegt erover mee te willen denken.

Arie Slob:

Anders had ik deze vraag niet gesteld. Dat is al meedenken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik voelde het een beetje als een afwijzing op voorhand, maar dat was dus onterecht. Daar ben ik blij om. De gemeenten zowel als de scholen hebben heel veel manieren om zich ervan te vergewissen wat de ouders vinden. De ouders kunnen hun invloed hebben langs de lijn van de school, maar ook de gemeenten kunnen een gesprek aangaan met vertegenwoordigende ouders, een hoorzitting organiseren of ouders op de scholen kenbaar maken wat zij van plan zijn en hen uitnodigen daarop schriftelijk of mondeling te reageren. Er zijn dus echt veel mogelijkheden. Ik heb ze niet allemaal opgesomd. Een gemeente maakt er heel vaak gebruik van wanneer er in een wijk bepaalde plannen worden ontwikkeld. Ik hoop dat de heer Slob mee wil blijven denken over de vraag hoe wij ouders tot hun recht kunnen laten komen. Het gaat soms om heel vergaande voorstellen.

Arie Slob:

Het is voor mij de vraag of ouders in de huidige situatie al niet tot hun recht komen. Wanneer er verbeteringen mogelijk zijn, wil ik daarover best meedenken. Mevrouw Lambrechts heeft eerder gesteld dat een besluit dat door gemeenten en schoolbesturen gezamenlijk wordt genomen, als een soort tijdelijk besluit zou moeten worden gezien, waarover je de mening van de ouders moet peilen. Waar leg je dan de grens? Hoeveel ouders moeten erbij betrokken zijn? Bij dergelijke uitwerkingsvarianten haak ik af. Dat zie ik echt niet gebeuren. Het is voor mij vanzelfsprekend dat sprake is van een informatieverplichting om aan ouders duidelijk te maken wat door de betrokken partijen ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid is afgesproken. Dat gebeurt nu al. Ik vind het prima als het scherper kan worden aangezet.

De voorzitter:
Ik verzoek mevrouw Lambrechts af te ronden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het verbaast mij nu weer dat de heer Slob rept over voorlopige besluiten.

Arie Slob:

Dat heeft mevrouw Lambrechts eerder zelf gedaan!

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik meen dat het heel redelijk is dat men over een educatieplan, waarin plannen staan ten aanzien van het onderwijs, net zoals dat gebeurt met plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening, op een of andere manier het draagvlak peilt bij degenen die het betreft. Daarvoor bestaat een groot aantal mogelijkheden.

Arie Slob:

Ik neem aan dat als scholen om de tafel gaan zitten om met gemeenten en andere partijen om erover te spreken wat in de toekomst moet gebeuren op het gebied van het bestrijden van onderwijsachterstanden, zij een mandaat hebben van de ouders die bij hun school horen. Ik neem aan dat zij er tevoren binnen hun school over zullen hebben gesproken. Ik ben bang dat wij op glad ijs terecht komen wanneer wij vervolgens de ouders gaan verbijzonderen. Voor de Olympische Spelen in Turijn is het vast goed als het ijs glad is. Bij dit soort onderwerpen acht ik het echter zeer riskant. Daarom heb ik hierbij mijn vraagtekens geplaatst.

---