FNV

Onzeker bijstandsbudget gemeenten frustreert scholing naar werk

15 februari 2006 -

Gemeenten zoeken bij de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand te gemakkelijk hun toevlucht in tewerkstellingstelling van bijstandsgerechtigden in plaats van sterk in te zetten op scholing. Zolang 70 procent vindt dat opleidingen zo kort mogelijk moeten duren, komt het duurzaam aan de slag helpen van bijstandsgerechtigden onvoldoende van de grond. Debet hieraan is de voortdurende onzekerheid bij gemeenten over de budgetten die zij van het Rijk krijgen voor het minima- en arbeidsmarktbeleid. Dat concludeert de vakcentrale FNV in haar Lokale Monitor Werk en Inkomen waarin het inkomens- en werkgelegenheidsbeleid van 200 gemeenten is getoetst. Van deze gemeenten ( 9,3 miljoen inwoners) scoren Meppel, Dordrecht en Krimpen aan den IJssel het beste. In de Wet Werk en Bijstand (2004) zijn gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor het bijstands- en re-integratiebudget. Verder zijn zij belast met de ondersteuning van de groeiende groep ouderen die een onvolledige AOW hebben opgebouwd. De helft van de gemeenten zegt onvoldoende uit de voeten te kunnen met de toebedeelde budgetten. Zij vullen dan de tekorten aan uit de algemene middelen of vallen terug op een "ontmoedigingsbeleid". Met de WWB is het aantal bezwaarprocedures met eenderde toegenomen. Klagers krijgen ook vaker gelijk. De financiële onzekerheid leidt ertoe dat gemeenten onvoldoende investeren in opleidingstrajecten die een kwalificatie opleveren. Volgens FNV's vice-voorzitter Ton Heerts is het hoog tijd dat de gemeenten naast de budgetten voor inkomen en werk ook een apart geoormerkt scholingsbudget krijgen. "Gemeenten hebben zo ook voor de langere termijn zekerheid over de opleidingen die ze kunnen aanbieden en ontwikkelen. Het kan nu eenmaal niet op een koopje." Tegelijkertijd is de FNV bezorgd over de "wildgroei" aan zogeheten Work First-projecten waarin bijstandsgerechtigden te werk worden gesteld. Vooral projecten die zich beperken tot het opruimen van zwerfafval of het maken van gordijnhaakjes lijken meer gericht op de afschrikkende werking dan op serieuze re-integratie. Een op de vijf uitgestroomde bijstandsgerechtigden is binnen een jaar weer werkloos. Al tekent Heerts daarbij aan dat er pas sprake is van duurzame re-integratie als iemand twee jaar lang zonder voorziening aan de slag kan blijven. Al met al heeft 93 procent van de gemeenten trajecten waarbij bijstandsgerechtigden werken met behulp van uitkering. Sociale partners en gemeenten spraken eerder af dat een leerwerktraject met behulp van uitkering maximaal 6 maanden duurt, waarna bij succesvolle afronding een contract tegen CAO-loon volgt. Desondanks hanteert een vijfde van de gemeenten een langere termijn voor tewerkstelling zonder salaris, met uitschieters tot 32 maanden. Lichtpunt is dat inmiddels een kwart van de gemeenten bij het verstrekken van opdrachten aan bedrijven afspraken maakt over banen voor specifieke groepen werkzoekenden. De lange wachttijd tussen aanvraag en besluit over bijstand blijft een probleem. Die bedraagt gemiddeld ruim een maand, maar in 10 procent van de gevallen duurt die zelfs langer dan het wettelijk maximum van 8 weken waardoor de schuldenproblematiek groeit. De FNV pleit verder voor duidelijker richtlijnen rond onaangekondigde huiscontroles. Een minderheid van de gemeenten heeft hiervoor speciale richtlijnen waarbij opvalt dat mensen die werkzaam waren in de bouw of horeca een bovengemiddelde kans lopen op controle.

Het rapport is hier te vinden (zie onderaan)

FNV LOKALE MONITOR WERK EN INKOMEN 2006
Onderzoek sociaal beleid gemeenten

COLOFON
Uitgave: Stichting FNV Pers
Onderzoek: Dirk Kloosterboer, FNV-afdeling Lokaal Beleid en Dienstverlening Productie en eindredactie: FNV-afdeling Marketing & Communicatie Foto omslag: Gerard Til, HH
Druk omslag: HoonteTijl
Druk: Reproductie FNV
februari 2006
2
VOORWOORD
Door de decentralisatie van beleid staan gemeenten voor de uitdaging om een steeds grotere rol te spelen op terreinen als de bijstandsverlening, het arbeidsmarktbeleid, en straks waarschijnlijk ook het welzijnsbeleid en de maatschappelijke zorg. Het beleid van gemeenten rond wonen, zorg, welzijn en werk op lokaal niveau heeft steeds grotere consequenties die direct ingrijpen in het leven van de burgers. De FNV hecht veel belang aan een sociaal en rechtvaardig lokaal beleid. We zijn gestart met de vorming van FNV Lokaal-groepen, die als taak hebben om het beleid van gemeenten kritisch te volgen. Zij werken hierbij samen met FNV-vertegenwoordigers in organen zoals Kamers van Koophandel en regionale arbeidsmarktplatforms, die adviseren bij de ontwikkeling van beleid, en in cliëntenraden, die vooral ook een toetsende rol hebben. We starten dit jaar met twintig lokale groepen. Maar binnen afzienbare tijd moeten het er zeker honderd worden. Met de publicatie van het verkiezingsmanifest Palen Slaan en het Beleidskader Lokaal Beleid 2006 neemt de FNV stelling over lokale kwesties. We leveren een bijdrage aan de uitwisseling van kennis via de website www.fnv.nl/lokaal en door het organiseren van trainingen voor actieve leden. En we volgen het lokale beleid op de voet, onder meer door middel van het vergelijkend onderzoek FNV Lokale Monitor Werk en Inkomen (LMWI), waarvan de resultaten voor u liggen. Tegelijk vereist een goed lokaal bestuur dat de gemeenteraden hun controlerende functie adequaat kunnen uitvoeren. Op dit punt maken we ons enige zorgen. Het aantal beleidsterreinen waarmee de gemeenteraad te maken heeft is de afgelopen periode snel toegenomen en de ontwikkeling van de bijbehorende deskundigheid onder gemeenteraadsleden loopt hiermee niet altijd in de pas. De FNV wil graag samenwerken met gemeenteraden en haar deskundigheid inbrengen, bijvoorbeeld op het gebied van het regionale arbeidsmarktbeleid. Tegelijk bepleiten we dat er bijscholing beschikbaar komt voor gemeenteraadsleden op het terrein van werk en inkomen. Over de manier waarop lokale bestuurders hun nieuwe taken invullen, geeft het voorliggende rapport een beeld. Positief is dat we een innovatieve houding zien bij de samenwerking met het bedrijfsleven, of een efficiëntere vormgeving van de aanvullende bijstand voor mensen met een onvolledige AOW. Tegelijk bevat het rapport ook een aantal zorgwekkende signalen. De invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft bijvoorbeeld geleid tot meer klachten en de klagers worden ook vaker in het gelijk gesteld. Mensen die een uitkering aanvragen zitten vaak veel te lang in onzekerheid over hun inkomen en worden in veel gevallen niet geïnformeerd over de mogelijkheid van een voorschot. We zien verder dat gemeenten nog te weinig investeren in het opleiden van werkzoekenden, veel te vaak hanteert men het principe dat opleidingen altijd zo kort mogelijk moeten duren. De FNV vindt dat er een structureel budget voor opleiding beschikbaar en zichtbaar moet zijn op lokaal niveau. Er moeten voldoende middelen beschikbaar zijn om te investeren in mensen en hun talenten. Gemeenten vluchten soms te gemakkelijk in tewerkstellingsprojecten, waarbij uitkeringsgerechtigden onaanvaardbaar lang moeten werken zonder dat ze daar een salaris voor ontvangen. Ook roept de manier waarop bepaalde groepen geselecteerd worden voor extra strenge controles vragen op, waarover een serieuze discussie moet worden gevoerd. We zijn ons ervan bewust dat gemeenten niet voor een gemakkelijke taak staan, en op een aantal terreinen wordt hun taak nog moeilijker gemaakt door het budgettaire optreden van de landelijke overheid. We roepen de regering op om een einde te maken aan de onzekerheid waarmee gemeenten te maken hebben als het gaat om de hoogte van hun WWB-budgetten. Ook moeten gemeenten weer de 3
mogelijkheid krijgen om hun ondersteuning efficiënter en klantvriendelijker vorm te geven door middel van zogenaamde categoriale regelingen. Bij de nieuwe taken die gemeenten krijgen, past ook dat zij op een volwaardige manier verantwoording afleggen. Tegen deze achtergrond spreek ik er mijn waardering voor uit dat bijna tweehonderd gemeenten aan dit onderzoek hebben meegedaan, ondanks de lange vragenlijst en het drukke moment waarop deze moest worden ingevuld. Overigens vinden we dat de lat voor grotere gemeenten nog iets hoger mag worden gelegd. Daarom is het teleurstellend dat Almere, Apeldoorn, Arnhem, Ede, Enschede, Haarlem en Tilburg niet aan het onderzoek hebben deelgenomen. Wel ontvingen we van Arnhem na de deadline gegevens. Graag spreek ik mijn dank uit voor de kritische en deskundige feedback die we in verschillende fasen van het onderzoek hebben gekregen van de gemeenten Utrecht, Groningen, Helmond, Schouwen-Duiveland en Dordrecht, en van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa. Uiteraard doet hun inbreng niets af aan de verantwoordelijkheid die we als FNV dragen voor het onderzoek. Ten slotte heb ik veel waardering voor de inzet van actieve leden en van de medewerkers op onze steunpunten en op het secretariaat, die gezorgd hebben voor de verzameling en verwerking van de gegevens. Het voorliggende rapport biedt materiaal voor de vormgeving van een sociaal en rechtvaardig beleid op lokaal niveau. Ik hoop dat dit materiaal wordt benut bij de verkiezingscampagnes, en zeker ook bij de invulling van de collegeakkoorden, en vervolgens bij de uitwerking in lokaal beleid en verordeningen. Graag gaan we hierover een constructieve discussie aan met gemeenteraden en met lokale bestuurders. Ton Heerts
Vicevoorzitter FNV

4

1. BESPREKING EN AANBEVELINGEN
In januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van de bijstand en voor belangrijke onderdelen van het re-integratiebeleid en het arbeidsmarktbeleid. De FNV hecht veel belang aan het lokale bestuur en is inmiddels gestart met de vorming van FNV Lokaal-teams, die als taak krijgen te stimuleren dat gemeenten een sociaal en rechtvaardig beleid voeren. Door middel van de voorliggende Lokale Monitor Werk en Inkomen (LMWI) 2006 brengt de FNV het beleid rond werk en inkomen van 199 gemeenten in kaart. Onder de deelnemers zijn de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht en tweederde van de gemeenten met een inwonertal van 100.000 tot 250.000 inwoners. De deelnemende gemeenten vertegenwoordigen bijna 9,3 miljoen inwoners. Daarnaast ontvingen we van een aantal gemeenten pas na het verstrijken van de deadline de gegevens. Deze gegevens worden gedeeltelijk nog gepubliceerd op www.fnv.nl/lokaal. Al met al was een groot aantal gemeenten bereid om aan het onderzoek deel te nemen, ondanks het feit dat hiervoor een vrij uitgebreide vragenlijst moest worden ingevuld, in een periode die voor veel gemeenten ook nog eens ongunstig uitkwam. Door de bank genomen kan worden vastgesteld dat gemeenten het belang van een goede beleidsverantwoording onderschrijven. Voor de grote steden mag de lat wat dit betreft nog iets hoger worden gelegd dan voor kleinere gemeenten, onder meer vanwege de voorbeeldfunctie die zij vervullen. Tegen deze achtergrond is het teleurstellend dat Almere, Apeldoorn, Arnhem, Ede, Enschede, Haarlem en Tilburg niet aan het onderzoek hebben deelgenomen. Wel ontvingen we van Arnhem na de deadline gegevens. Uit het onderzoek komt naar voren dat het gemeentelijke beleid en de uitvoering ervan sterk in ontwikkeling zijn. Dit geldt niet zozeer voor 'oude' beleidsterreinen zoals het verhogingen- en verlagingenbeleid en de manier waarop met de kwijtschelding van lokale heffingen wordt omgegaan. Op deze terreinen lijkt het beeld sterk op dat van 2003, het jaar waarin de FNV voor het laatst het onderzoek Gemeente Wees Minimaal Sociaal publiceerde. Een terrein dat wel sterk in beweging is, is het arbeidsmarktbeleid. Veel gemeenten onderzoeken bijvoorbeeld of het mogelijk is om bij het verlenen van opdrachten of vergunningen voorwaarden te stellen over arbeidsplaatsen voor specifieke groepen werkzoekenden (contract compliance). Meer in het algemeen proberen gemeenten de banden met bedrijfsleven en onderwijs aan te halen. Een ander terrein waar het beleid sterk in beweging is, is de aanvullende bijstand voor ouderen met een onvolledige AOW. Gemeenten zijn op zoek naar manieren om deze aanvulling op een efficiëntere manier bij de personen te krijgen waarvoor ze bedoeld is. Op een aantal terreinen komt een zorgelijk beeld naar voren uit het onderzoek:
* Een op de vijf mensen die de bijstand verlaten moet binnen een jaar opnieuw aankloppen bij de sociale dienst. In combinatie met de groeiende armoede onder werkenden, betekent dit dat gemeenten meer moeten doen om de positie van werkzoekenden op de arbeidsmarkt duurzaam te versterken. Dit betekent ook dat ruimhartiger in opleidingen geïnvesteerd moet worden: 70 procent van de gemeenten heeft nu nog als beleid dat opleidingen altijd zo kort mogelijk moeten duren.
5

* Mensen die een uitkering aanvragen moeten te lang op een beslissing wachten: gemiddeld ruim een maand. Bijna 10 procent moet zelfs langer dan acht weken wachten. Als aanvragers in financiële problemen raken kunnen ze in principe een voorschot vragen, maar zeker een op de drie gemeenten is terughoudend met informatie hierover.
* Gemeenten hebben succes geboekt als het gaat om het terugdringen van het aantal uitkeringen, maar steeds meer mensen worden ten onrechte de dupe van de strengere aanpak. Het aantal bezwaar- en beroepprocedures is sinds de invoering van de WWB met een derde toegenomen, bovendien wordt een groter deel van de klagers in het gelijk gesteld.
* Het tewerkstellen van uitkeringsgerechtigden, vaak aangeduid met de term 'Work First', begint uit de hand te lopen. Landelijk is afgesproken dat uitkeringsgerechtigden maximaal zes maanden aan het werk kunnen worden gezet met behulp van de uitkering, maar dan moet dit ook echt bijdragen aan hun kansen op de arbeidsmarkt. De maximale termijn die gemeenten hanteren is echter opgelopen tot gemiddeld 7,9 maanden. Sommige gemeenten hanteren 12 of zelfs 32 maanden als maximum.
* Ruim de helft van de gemeenten werkt met risicoprofielen om te bepalen welke uitkeringsgerechtigden extra streng worden gecontroleerd. Dit heeft het grote voordeel dat zinloze routinecontroles voor een grote groep kunnen worden vermeden. Er is echter nauwelijks discussie over de vraag wat voor criteria hierbij gebruikt kunnen worden, zonder oneigenlijk afbreuk te doen aan de gelijke behandeling. Mag je mensen selecteren omdat ze in de horeca hebben gewerkt, of als zelfstandige? Of vanwege hun nationaliteit? Op een aantal onderdelen blijken er verschillen te bestaan tussen politieke partijen bij het soort beleid waarvoor zij verantwoordelijkheid nemen. Gemeenten hebben met de invoering van de WWB meer beleidsvrijheid gekregen, maar op een aantal terreinen is hun speelruimte beperkt. Respondenten geven aan dat de regels rond de langdurigheidstoeslag (een toeslag voor mensen die vijf jaar lang een minimuminkomen hebben) en de categoriale inkomensondersteuning belemmerend werken bij de lokale uitvoering van het beleid. Daarnaast geven veel gemeenten aan dat ze problemen hebben met de financieringssystematiek van de WWB. Er is veel onzekerheid over de hoogte van de budgetten, waardoor het voor gemeenten moeilijk wordt om een langetermijnbeleid te voeren. Ondanks deze belemmeringen proberen gemeenten op een zo goed mogelijke manier invulling te geven aan hun nieuwe verantwoordelijkheden. Een aantal gemeenten springt er wat dit betreft uit: Meppel, Dordrecht en Krimpen aan den IJssel. Deze gemeenten laten zowel bij het minimabeleid als het arbeidsmarktbeleid goede resultaten zien. Aanbevelingen
Gemeenten krijgen steeds meer verantwoordelijkheid op terreinen die de burgers heel direct raken. Hierbij hoort een volwaardige verantwoording, door inzicht te geven in het beleid en de resultaten daarvan. In de toekomst moet het daarom voor alle gemeenten vanzelfsprekend zijn om mee te doen aan LMWI. De FNV wil graag met gemeenten bespreken of het mogelijk is de gegevensverzameling efficiënter te organiseren; sommige gemeenten hebben hier ook al suggesties voor gedaan. De budgetten voor minimabeleid moeten stijgen, om rekening te houden met de inflatie en met de toegenomen armoede. De afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB mag geen aanleiding zijn om het budget voor minimabeleid te verlagen, want minima hebben in principe geen voordeel van deze afschaffing. Zelfs al huren ze een woning, dan komen ze over het algemeen in aanmerking voor kwijtschelding. Mensen die een uitkering aanvragen zitten meestal zonder inkomsten. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat alle aanvragers binnen vier weken uitsluitsel krijgen. Iedereen die een uitkering aanvraagt dient informatie te krijgen over de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen.
6
In de praktijk maken vooral bijstandsgerechtigden gebruik van het minimabeleid, terwijl dit ook bedoeld is voor andere groepen zoals de groeiende groep werkende armen en ouderen met een minimuminkomen. Gemeenten moeten deze groepen opsporen, bijvoorbeeld door middel van bestandskoppeling, en ze actief te informeren over de regelingen waarvan ze gebruik kunnen maken. Gemeenten dienen ouderen met een onvolledige AOW aan te schrijven om ze te wijzen op de mogelijkheid van aanvullende bijstand. Ze moeten er zorg voor dragen dat deze aanvullende bijstand op een klantvriendelijke manier wordt uitgevoerd. Beter nog is om de uitvoering van de aanvullende bijstand onder te brengen bij de SVB, waarmee in verschillende gemeenten een pilot start. De bijstand moet op een zorgvuldige manier worden uitgevoerd, met respect voor degenen die afhankelijk zijn van deze voorziening. Het aantal bezwaar- en beroepsprocedures, evenals het percentage daarvan waarin de klager in het gelijk wordt gesteld, moet worden teruggebracht naar het niveau van voor de invoering van de WWB. Door de strengere aanpak besluiten veel mensen om bij nader inzien af te zien van hun aanvraag voor een uitkering. Het is goed dat onnodig gebruik van de bijstand wordt tegengegaan, maar het mag niet zo zijn dat mensen hierdoor op straat terechtkomen, of in het grijze circuit. In veel gevallen is niet bekend wat er gebeurt met de 'afhakers'. Gemeenten moeten onderzoek doen om in kaart te brengen wat er met deze groep gebeurt, ook al is zulk onderzoek niet eenvoudig uit te voeren. Divosa start overigens een onderzoek om gemeenten hierbij te ondersteunen. Onaangekondigde huisbezoeken - een zeer ingrijpende vorm van controle - moeten alleen plaatsvinden als er een concrete verdenking bestaat en op basis van een verordening waarin de rechten en plichten worden omschreven. Verder moet er een maatschappelijke discussie worden gevoerd over de manier waarop gebruik wordt gemaakt van risicoprofielen en de gevolgen die dit heeft voor de gelijke behandeling. Gemeenten moeten zorgen dat er maatschappelijk draagvlak komt voor projecten waarbij werkzoekenden worden tewerkgesteld. Hiertoe kunnen ze een lokale toetsingscommissie instellen van werkgevers en werknemers, die bevordert dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar worden gebracht. En die toeziet op de criteria voor tewerkstelling zoals die zijn afgesproken in de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Ten slotte moeten gemeenten sterker inzetten op een duurzame verbetering van de arbeidsmarktpositie van werkzoekenden, in samenwerking met onderwijs en werkgevers. Het aandeel uitstromers dat binnen een jaar weer op straat staat moet omlaag. Gemeenten moeten investeren in banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en ze moeten een ruimhartig opleidingsbeleid voeren, waarbij niet voorop staat dat de opleiding altijd zo kort mogelijk moet duren. Ze moeten werkgevers bij het arbeidsmarktbeleid betrekken, waarbij contract compliance een nuttige rol kan spelen. De landelijke overheid moet gemeenten in staat te stellen een langetermijnbeleid te voeren, door ze gedurende een periode van meerdere jaren zekerheid te geven over het budget voor de uitvoering van de WWB. Ook moet ze gemeenten een geoormerkt budget geven voor scholing van werkzoekenden, zowel uitkeringsgerechtigden als werkzoekenden zonder uitkering. Daarnaast moet de landelijke overheid gemeenten weer toestaan om hun minimabeleid op een klantvriendelijke en efficiënte manier uit te voeren door middel van categoriale regelingen. Eisen aan gemeenten
De nieuwe FNV-lokaal teams zullen gemeenten aanspreken op de bovenvermelde aanbevelingen. Daarnaast is de FNV van mening dat het lokale bestuur dusdanig belangrijk is dat er ook een aantal harde eisen mag worden geformuleerd:
* Het re-integratiebeleid moet gericht zijn op duurzaam werk. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat pas na twee jaar van duurzame re-integratie wordt gesproken.
7

* Gemeenten moeten veel sterker inzetten op scholing van werkzoekenden.
* De gemeenteraden moeten worden bijgeschoold ten aanzien van de sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid, opdat ze hun controlerende taak op een volwaardige manier kunnen vervullen.
8
2. METHODE
Vragenlijst
Het onderzoek LMWI bouwt voort op het onderzoek Gemeente Wees Minimaal Sociaal (GWMS), dat de FNV tot en met 2003 heeft uitgevoerd. In GWMS lag de nadruk op het minimabeleid. Vanwege de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) is besloten om het onderzoek te verbreden met vragen over de bijstand en over het arbeidsmarktbeleid. Als inhoudelijke voorbereiding is een inventarisatie gemaakt van praktijksignalen over de uitvoering van de WWB. Hiertoe zijn onder meer interviews afgenomen van sociaal raadslieden en andere hulpverleners, die zicht hebben op wat zich in de praktijk afspeelt. Daarnaast zijn vier bijeenkomsten georganiseerd met FNV-kaderleden die betrokken zijn bij lokaal beleid; zijn ruim honderd artikelen uit de lokale pers over de uitvoering van de WWB geanalyseerd en is literatuuronderzoek verricht. Deze inventarisatie is benut om de thema's in kaart te brengen die aan de orde moesten komen in de vragenlijst voor LMWI.1 Bij de ontwikkeling van de vragenlijst en in latere fasen van het onderzoek hebben we kritische feedback gekregen van de gemeenten Utrecht, Groningen, Helmond, Schouwen-Duiveland en Dordrecht, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en van Divosa. Hun input was enerzijds van belang vanwege de bijdrage aan de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek. Anderzijds hecht de FNV er veel belang aan dat gemeenten iets kunnen met de uitkomsten van het onderzoek, in de zin dat ze zich erin herkennen en dat ze aan de slag gaan met de aanbevelingen. Om deze redenen hebben we veel waardering voor de constructieve inbreng van de genoemde organisaties. Uiteraard blijft de FNV verantwoordelijk voor de opzet en uitvoering van het onderzoek. In hoeverre gemeenten zich daadwerkelijk herkennen in de manier waarop het onderzoek is opgezet, blijkt voor een deel uit opmerkingen die zij hebben vermeld aan het einde van de vragenlijst. Uit deze reacties komt vooral naar voren dat het invullen van de vragenlijst veel tijd kostte en dat dit bovendien moest gebeuren in een periode waarin gemeenten het toch al druk hebben. Verschillende gemeenten gaven aan dat het soms moeilijk is om een genuanceerd beeld van de werkelijkheid te kunnen geven in de gesloten vragen. We hebben geprobeerd dit te ondervangen door een aantal open vragen toe te voegen, waarin gemeenten een toelichting konden geven. We hebben ernaar gestreefd om in de rapportage ruimhartig te citeren uit deze open vragen. Ondanks alle voorbereidingen zat er uiteindelijk toch nog een aantal vragen in de vragenlijst die onduidelijkheden opleverden voor gemeenten. In enkele gevallen hebben we daarom besloten de betreffende gegevens niet bij de analyse te betrekken. Naast deze kritische kanttekeningen kregen we ook positieve reacties van gemeenten die de vragenlijst helder vonden en meer genuanceerd van opzet dan eerdere edities. Gegevensverzameling
In het verleden werden gemeenten alleen benaderd als er actieve FNV-leden beschikbaar waren om naar de betreffende gemeente te gaan. Dit jaar is besloten om alle gemeenten per e-mail te benaderen met het verzoek om een contactpersoon aan te wijzen. Vervolgens zijn gemeenten benaderd door actieve leden waar deze beschikbaar waren. De overige gemeenten die een contactpersoon hebben opgegeven, zijn benaderd per e-mail.
1 FNV (2005), De uitvoering van de Wet werk en bijstand: Een inventarisatie van praktijksignalen. www.fnv.nl/lokaal, publicaties.
9
De gemeenten hebben de vragenlijst ingevuld. Deze is vervolgens door de FNV verwerkt. De verwerkte gegevens zijn daarop ter controle voorgelegd aan de betreffende gemeente. In enkele gevallen is deze laatste stap achterwege gelaten, omdat de gemeente pas ruim na de deadline de gegevens had aangeleverd. Van tevoren is aan gemeenten bekendgemaakt dat de laatste check op de gegevens zou vervallen als de gegevens na de deadline binnenkwamen. Uit een analyse van de respons blijkt dat de inzet van actieve leden van groot belang is. Datzelfde geldt voor de inzet van medewerkers op de FNV-steunpunten. De respons ligt een stuk hoger voor de gemeenten die persoonlijk zijn benaderd dan voor gemeenten die alleen per e-mail zijn benaderd. Naast de gegevens die zijn aangeleverd door gemeenten, is ook gebruik gemaakt van externe bronnen. Het gaat om de volgende gegevens:
* Aantal inwoners. Bron: CBS Statline.

* Aantal huishoudens met 52 weken inkomen, die een laag inkomen hebben. Bron: CBS Statline.
* Uitslag gemeenteraadsverkiezingen 2002. Bron: CBS Statline.
* Percentage terugval binnen een jaar van mensen die uitstromen uit de bijstand. Bron: Kernkaart Werk en Bijstand, Gemeenteloket, Ministerie van SZW. Over het aantal huishoudens met een laag inkomen moet nog een opmerking worden gemaakt. In GWMS werd gebruik gemaakt van cijfers van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van Lagere Overheden (COELO) met betrekking tot het aantal huishoudens met een inkomen tot 105 procent van het sociaal minimum. Het COELO is echter gestopt met het bijhouden van deze gegevens, waardoor we zijn overgestapt op CBS-cijfers. De lage inkomensgrens is anders gedefinieerd dan de grens van 105 procent sociaal minimum. In de praktijk blijkt echter dat het aantal huishoudens volgens de twee verschillende definities zeer dicht bij elkaar ligt. Dit pleit ervoor dat indicatoren die in het huidige onderzoek zijn berekend op basis van het aantal huishoudens met een laag inkomen, met enige voorzichtigheid kunnen worden vergeleken met de uitkomsten uit GWMS. Tegelijk moet echter worden opgemerkt dat de definities verschillend uitpakken voor verschillende types huishouden. Hierdoor kunnen ze ook op het niveau van gemeenten verschillend uitpakken.2 Deelnemende gemeenten
Er hebben 199 gemeenten meegedaan. Dit is een heel behoorlijke respons, gezien de lange vragenlijst, de drukke periode (met nieuwe wetgeving die moet worden ingevoerd) en de korte tijd die gemeenten hadden om gegevens aan te leveren. En het feit dat sommige gemeenten net bezig zijn om samenwerkingsverbanden te vormen voor de uitvoering van de WWB. Verschillende gemeenten lieten weten dit jaar helaas niet mee kunnen doen, maar de volgende keer wel. Onder de deelnemende gemeenten zijn relatief veel grotere gemeenten. Totaal hebben de deelnemende gemeenten bijna 9,3 miljoen inwoners. Het aantal deelnemende gemeenten ligt iets lager dan bij het vorige onderzoek, waaraan 225 gemeenten meededen. Destijds waren de deelnemende gemeenten iets kleiner en betrof het totaal iets minder dan 9,5 miljoen inwoners. Gemeenten naar grootteklasse
Deelnemende gemeenten Bereik (%)
kleiner dan 20.000 75 34
20.000-100.000 105 48
100.000-250.000 14 67
groter dan 250.000 4 100

2 Over de definities zie SCP/CBS, Armoedemonitor 2005. Te vinden op www.scp.nl.
10
Een aantal gemeenten heeft na de deadline gegevens aangeleverd. Deze gegevens zijn niet in het rapport verwerkt, maar een deel van deze gegevens wordt nog wel gepubliceerd op www.fnv.nl/lokaal, zodat het wel mogelijk is om deze gemeenten met andere te vergelijken. Er is een tendens dat steeds meer gemeenten samenwerken bij de uitvoering van de WWB. In een aantal gevallen zijn gegevens aangeleverd die betrekking hebben op een samenwerkingsverband in plaats van een individuele gemeente. Bij de analyse zijn deze samenwerkingsverbanden elk als één eenheid beschouwd. Hierdoor is het aantal eenheden waarop de analyses gebaseerd zijn in de meeste gevallen 180. Waar in de tekst wordt gesproken van 'gemeente', wordt meestal bedoeld 'gemeente of samenwerkingsverband'. In het verleden heeft de FNV zich kritisch uitgelaten over gemeenten die onvoldoende bereid zijn om verantwoording af te leggen over het beleid dat zij voeren. Dit jaar is er minder aanleiding voor zulke klachten. Gezien de genoemde knelpunten waarmee gemeenten te kampen hebben, is de deelname aan LMWI heel behoorlijk. Voor de grotere gemeenten mogen we de lat wat hoger leggen. Ten eerste hebben zij een groter beleidsapparaat, waardoor het minder moeite moet kosten om de gevraagde gegevens te achterhalen. Ten tweede is de impact van het beleid in deze gemeenten een stuk groter dan in kleinere gemeenten, waardoor het belang van een goede verantwoording ook groter is. Ten derde vervullen zij een belangrijke voorbeeldfunctie voor omliggende gemeenten. Tegen deze achtergrond is het teleurstellend dat 7 van de 25 gemeenten met meer dan 100.000 inwoners niet hebben meegedaan aan LMWI: Almere, Apeldoorn, Arnhem, Ede, Enschede, Haarlem en Tilburg. Van Arnhem ontvingen we na de deadline alsnog gegevens. Ondertussen geldt natuurlijk voor alle gemeenten dat hun verantwoordelijkheden zijn toegenomen, en in de toekomst mogelijk nog verder zullen toenemen door de invoering van de WMO. De FNV vindt daarom dat het in de toekomst voor alle gemeenten vanzelfsprekend moet worden dat zij meedoen aan LMWI.
11
3. BELEID 2006
Verhogingen en verlagingen
In principe wordt de hoogte van de uitkeringen landelijk vastgesteld. Gemeenten hebben echter enige ruimte om de uitkeringen van specifieke categorieën aan te passen door middel van verhogingen en verlagingen. Beleid verhogingen en verlagingen
percentage
Gemeente past geen verlaging toe op basisnorm van echtparen 21 Gemeente geeft medebewoners altijd een toeslag van 20% 3 De basisnorm voor schoolverlaters is 50% 40 De basisnorm voor 21/22-jarigen is 50% 67

De opgetelde uitkeringen van een echtpaar met inwonend kind van 21 jaar, waarvan de gezamenlijke (te delen) woonlasten van meer dan 160 euro bedragen percentage
170% 5
160% 23
minder dan 160% 71

Aan medebewoners (voorheen woningdelers) kan een toeslag worden gegeven van 20 procent omdat ze, anders dan partners, geen substantiële kosten kunnen delen. Slechts 3 procent van de gemeenten geeft de volledige toeslag van 20 procent. Daarnaast kunnen gemeenten de uitkering van 21 en 22-jarigen en die van schoolverlaters verlagen. Hierbij kan een overweging zijn dat het anders, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, minder aantrekkelijk zou zijn om werk te aanvaarden. De FNV vindt dat het toeslagen- en verlagingenbeleid hier ten onrechte voor het verkeerde doel wordt gebruikt: gemeenten hebben immers andere middelen tot hun beschikking om het niet aanvaarden van werk tegen te gaan. Ruim de helft van de gemeenten blijkt de uitkeringen van schoolverlaters te verlagen en een derde die van 21/22-jarigen. In GWMS 2003 bleek dat gemeenten, anticiperend op de invoering van de WWB, de uitkeringshoogte voor bepaalde categorieën waren gaan verlagen door aanpassing van het verhogingen- en verlagingenbeleid.3 Sindsdien is er weinig veranderd, het beeld in 2006 wijkt nauwelijks af van dat in 2003. Voorschot
Mensen die een uitkering aanvragen moeten soms lang wachten op een beslissing. Als ze hierdoor in financiële problemen komen, kunnen ze in principe in aanmerking komen voor een voorschot. De praktijk leert echter dat men hier niet altijd van op de hoogte is. Aan gemeenten is daarom gevraagd of aanvragers standaard op de mogelijkheid van een voorschot worden gewezen. 3 FNV (2003), Gemeente wees minimaal sociaal 2003: Een onderzoek naar het minimabeleid in 225 gemeenten. www.fnv.nl/lokaal, publicaties.
12
Worden aanvragers van een uitkering standaard gewezen op de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen percentage
Ja, dit gebeurt standaard 33
Nee, in bepaalde gevallen gebeurt dit niet 28 Nee, dit gebeurt eigenlijk (bijna) nooit 33

Veel gemeenten geven aan dat ze niet zomaar een voorschot verstrekken, al was het maar vanwege de administratieve rompslomp die dit met zich meebrengt. Sommige gemeenten zeggen dat zij de aanvragen zo snel afhandelen dat een voorschot niet nodig is. De gemeente Ameland zegt bijvoorbeeld binnen een dag een uitkering te kunnen verstrekken. Helaas geldt dit niet voor alle gemeenten die terughoudend zijn met informatie over voorschotten (zie het hoofdstuk over de resultaten over 2004). Sommige gemeenten zeggen dat het geven van informatie over voorschotten een taak is van het CWI, zij zijn niet altijd op de hoogte hoe het CWI hiermee omgaat. De gemeente Capelle aan den IJssel regelt automatisch een voorschot als er op de betaaldatum (aan het einde van de maand) nog geen beslissing is gevallen over de uitkering. Veel gemeenten leggen het initiatief bij de klant om een voorschot aan te vragen als dit nodig is. Zo stelt Maastricht: 'Klanten verzoeken daar - indien nodig - zelf om'. Werkendam: 'Wanneer de cliënt in het aanvraaggesprek aangeeft dat hij financieel krap zit, wordt wel ingegaan op de mogelijkheid van een voorschotverstrekking'. Zijpe: 'Het initiatief voor het verkrijgen van een voorschot ligt bij de aanvrager zelf. Als die aangeeft hiervoor in aanmerking te willen komen wordt informatie verstrekt over de mogelijkheden'. Uit de WWB-inventarisatie van de FNV bleek echter dat klanten lang niet altijd weten dat het mogelijk is om een voorschot aan te vragen. Mensen kunnen hierdoor onnodig financieel in de knel raken.4 De FNV vindt daarom dat gemeenten met het CWI moeten afspreken dat iedereen die een uitkering aanvraagt standaard wordt gewezen op de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen. Op basis van de aanvraag kan de gemeente beoordelen of een voorschot nodig is. Aanvullende bijstand bij onvolledige AOW
Ouderen die niet de hele periode van hun 15e tot hun 65e in Nederland hebben gewoond, ontvangen een onvolledige AOW. Het kan gaan om mensen die naar Nederland zijn gemigreerd, maar ook om mensen die een periode in het buitenland hebben gewoond. Het aantal ouderen met een onvolledige AOW neemt sterk toe. Van de huidige AOW'ers krijgt 15 procent een onvolledige uitkering, voor de nieuwe aanvragers is dit percentage 27.5 Om te voorkomen dat ouderen met een onvolledige AOW onder het bestaansminimum terechtkomen, kunnen ze in aanmerking komen voor een aanvulling uit de bijstand. Hieraan zijn verschillende nadelen verbonden, die met landelijke regelgeving moeten worden opgelost.6 Daarnaast zijn er ook knelpunten die door gemeenten kunnen worden aangepakt. Veel ouderen die recht hebben op een aanvulling uit de bijstand maken hiervan geen gebruik omdat ze niet van de mogelijkheid op de hoogte zijn of vanwege de administratieve rompslomp die erbij komt kijken. Gemeenten kunnen deze rompslomp beperken door oudere bijstandsontvangers niet langer te verplichten om een maandelijks controleformulier in te vullen. Aangezien 65-plussers niet onder de sollicitatieplicht vallen, valt er bij deze groep ook relatief weinig te controleren. Een andere maatregel die gemeenten kunnen nemen is om ouderen met een onvolledige AOW erop te wijzen dat zij 4 FNV (2005), De uitvoering van de Wet Werk en Bijstand: Een inventarisatie van praktijksignalen. www.fnv.nl/lokaal, publicaties. 5 Bron: SVB.
6 Zie ook www.fnv.nl/lokaal, 26 juli 2005.

13
misschien in aanmerking komen voor aanvullende bijstand. De gegevens over personen met een onvolledige AOW kunnen gemeenten opvragen bij het Inlichtingenbureau. Uitvoering aanvullende bijstand
percentage
Mensen met onvolledige AOW moeten maandelijks formulier invullen 51 Mensen met onvolledige AOW worden persoonlijk aangeschreven om ze te wijzen op mogelijk recht aanvullende bijstand 18 (Mogelijke) uitbesteding aan SVB 32

Uit een eerder onderzoek van ouderen- en migrantenorganisaties onder 139 gemeenten bleek dat 71 van deze gemeenten de maandelijkse controleformulieren hadden vervangen, of dit van plan waren.7 In LMWI 2006 blijkt dat 51 procent van de gemeenten nog steeds maandelijkse controleformulieren hanteert. Dit suggereert dat veel gemeenten die van plan waren om de eenvoudigere mutatieformulieren in te vullen, dit inmiddels daadwerkelijk hebben gedaan. Verschillende gemeenten, waaronder Vianen en Venlo, geven overigens aan dat de maandelijkse formulieren voor alle bijstandsgerechtigden worden afgeschaft. Dit past in een trend dat gemeenten de ongerichte routinecontroles vervangen door controles die specifiek op risicogroepen zijn gericht. Het aanschrijven van ouderen met een onvolledige AOW gebeurt in iets minder dan een op de vijf gemeenten. Maassluis, Dordrecht, Delft, Utrecht, Zwolle, Amsterdam, Steenbergen, Weert, Etten-Leur, Gemert en Hilvarenbeek geven aan dat zij wel van plan zijn om dit in te voeren, of het in onderzoek hebben. Eind vorig jaar schreef de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer dat gemeenten de uitvoering van de aanvullende bijstand ook kunnen uitbesteden aan de SVB, die immers ook de AOW al uitvoert.8 De uitvoering zou hierdoor een stuk efficiënter en klantvriendelijker kunnen worden. Op dit moment geeft 32 procent van de gemeenten aan de uitvoering van de aanvullende bijstand uit te gaan besteden aan de SVB, of dit te onderzoeken. Verschillende gemeenten geven aan dat zij de SVB hebben benaderd, maar dat het toch niet mogelijk blijkt om de aanvullende bijstand uit te besteden. Er wordt gestart met een beperkt aantal pilots, pas daarna kunnen ook andere gemeenten deelnemen. De gemeenten waar in 2006 een pilot start zijn Almere, Cuijk, Den Haag, Eindhoven, Noordoostpolder, Tilburg, Winterswijk en Zoetermeer. Vanaf 2007 kunnen ook andere gemeenten hun aanvullende bijstand uitbesteden aan de SVB. Overigens zijn er enkele gemeenten die aangeven dat genoemde maatregelen bij hun niet aan de orde zijn, omdat er slechts één of enkele ouderen wonen met een onvolledige AOW. Dit is bijvoorbeeld het geval in Bennebroek en Grootegast. Inkomensdaling als kinderen meerderjarig worden
Als het jongste kind van een alleenstaande ouder 18 jaar wordt, wordt de ouder als alleenstaande gezien en zakt de uitkering van 90 naar maximaal 70 procent van het sociale minimum. De kinderen komen zelf niet in aanmerking voor een uitkering zolang ze nog geen 21 jaar zijn. 7 LOM/CSO, Leuker kan het niet, wel klantvriendelijker: Onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van gemeenten inzake de aanvullende bijstand van 65-plussers met een onvolledige AOW. Utrecht, maart 2005. 8 Zie www.fnv.nl/lokaal, 12 oktober 2005.

14
Beleid inkomensdaling
percentage
Compenseren tot het kind 21 wordt 21
Afbouwregeling 32
Anders 29
Geen regeling 17

De meeste gemeenten hebben een regeling om deze inkomensdaling op te vangen. Vaak wordt er gecompenseerd of is er sprake van een afbouwregeling. Enkele kleine gemeenten geven aan dat deze situatie zich slechts incidenteel of helemaal nooit voordoet. Ze hebben daarom geen specifiek beleid geformuleerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor Noorder-Koggenland en Baarle-Nassau. Beperking instroom
Sinds de invoering van de WWB is de stijging van het aantal bijstandsgerechtigden tot staan gebracht en is er zelfs een daling opgetreden, ondanks de weinig gunstige situatie op de arbeidsmarkt. Vrij algemeen wordt ervan uitgegaan dat dit in belangrijke mate is toe te schrijven aan een beperking van de instroom van nieuwe uitkeringsgerechtigden, als gevolg van het strengere beleid. Instroom en afhakers
percentage
Heeft WWB geleid tot beperking instroom 44 Is / wordt er onderzoek gedaan naar afhakers 7

44 procent van de gemeenten geeft aan dat de instroom inderdaad is gedaald. Sommige gemeenten geven aan dat dit het gevolg is van Work First en andere vernieuwingen. Daarnaast worden ook andere factoren genoemd. Zo geeft Bloemendaal aan dat het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) hierbij een rol heeft gespeeld. Leiden meldt dat de instroom juist is gestegen. Veel gemeenten beschouwen de strengere aanpak als een succesvolle manier om het gebruik van de bijstand terug te dringen. Zij gaan ervan uit dat de 'afhakers' er zelf in slagen om werk te vinden, of bijvoorbeeld weer naar school gaan. Hoe succesvol het beleid werkelijk is, is meestal onbekend. Misschien hebben de afhakers inderdaad zelf werk gevonden, maar het zou ook kunnen dat ze op straat leven of in de criminaliteit terecht zijn gekomen. Knelpunt is dat het natuurlijk niet eenvoudig is hier onderzoek naar te doen. Tot nog toe zijn er slechts twee gemeenten die hier onderzoek naar hebben gedaan, Groningen en Apeldoorn. Hier bleek dat een deel van de jongeren inderdaad werk vindt of naar school gaat. Een ander een deel vindt andere oplossingen, bijvoorbeeld bij familie. Daarnaast bleek in Apeldoorn dat 5 procent van de afhakers uiteindelijk helemaal geen inkomen had. In Groningen raakt 11 procent van de afhakers buiten beeld. Beide gemeenten hebben overigens wel maatregelen aangekondigd om afhakers alsnog op te sporen.9 Daarnaast heeft Divosa een onderzoek aangekondigd om gemeenten te ondersteunen bij het in beeld brengen van de afhakers. In ons onderzoek zegt 7 procent van de gemeenten dat er onderzoek is gedaan naar de afhakers, of dat zo'n onderzoek inmiddels is gestart. Verder geven Delft en Maastricht aan dat ze iets met het onderwerp willen. 9 Zie FNV (2005), De uitvoering van de Wet Werk en Bijstand: Een inventarisatie van praktijksignalen. www.fnv.nl/lokaal, publicaties. Monique Beukeveld, Alfons Klein Rouweler, Mayan van Teerns en Jeanine Vosselman (2005), Werkt Groningen@Work? Eindrapportage Groningen@Work. Bureau Onderzoek Gemeente Groningen.
15
Budget minimabeleid
De vraag over het budget voor minimabeleid in 2005 en in 2006 is door gemeenten verschillend ingevuld. Zo hebben sommige gemeenten de middelen voor de langdurigheidstoeslag opgenomen, terwijl andere dit niet hebben gedaan. Het is daarom niet mogelijk om de budgetten van gemeenten onderling te vergelijken. Wat wel kan, is een vergelijking van het budget voor 2006 met dat voor 2005. Per saldo is hier een hele lichte stijging te zien. Op het eerste gezicht is dit opmerkelijk. De afschaffing van het gebruikersdeel van de onroerend zaakbelasting (OZB) betekent namelijk dat gemeenten geen inkomensderving meer hebben door de kwijtschelding hiervan en sommige gemeenten hebben hierop al geanticipeerd door hun budget te verlagen. Huurders met een minimuminkomen hebben echter geen voordeel van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB (terwijl de koopkrachtberekeningen van de regering hier wel van uitgaan), juist omdat ze in principe in aanmerking komen voor kwijtschelding. Tegen deze achtergrond is het onredelijk om de afschaffing samen te laten gaan met een verlaging van het budget voor minimabeleid. Met andere woorden, het budget voor het minimabeleid zou niet moeten dalen, maar juist moeten stijgen om in de pas te lopen met de inflatie en de stijging van de armoede. Bijzondere bijstand
Een kleine minderheid van de gemeenten werkt met drempelbedragen en eigen bijdragen in de bijzondere bijstand. Elf procent hanteert een drempelbedrag, dit betekent dat pas aanvragen kunnen worden ingediend als de kosten een bepaald bedrag overschrijden. Tien procent laat aanvragers van bijzondere bijstand een eigen bijdrage betalen. Bij de interpretatie van deze gegevens is van belang of en zo ja welke inkomensgrens wordt gehanteerd. Het is niet onlogisch om de bijzondere bijstand voor mensen met een inkomen ruim boven het minimum geleidelijk af te bouwen door middel van een oplopende eigen bijdrage. Zolang de toegankelijkheid voor mensen met een minimuminkomen maar niet in het geding komt. Langdurigheidstoeslag
De langdurigheidstoeslag is een toeslag voor mensen die minstens vijf jaar een minimuminkomen hebben en die in die periode ook niet hebben gewerkt. Driekwart van de gemeenten zegt mensen die waarschijnlijk recht hebben op de langdurigheidstoeslag actief te benaderen. Dit betekent dat hierin weinig verandering is gekomen sinds de situatie van een jaar geleden.10 Verder stuurt een op de vijf gemeenten aan mensen die waarschijnlijk recht hebben op de toeslag een ingevuld formulier, dat zij kunnen ondertekenen en terugsturen. Beleid langdurigheidstoeslag
percentage
Mensen die waarschijnlijk recht hebben worden actief benaderd 74 Mensen die waarschijnlijk recht hebben krijgen een ingevuld formulier 21

Verschillende gemeenten geven aan dat zij klanten op een andere manier informeren over de langdurigheidstoeslag. Bijvoorbeeld door het standaard aan de orde te stellen bij de reguliere klantcontacten. Daarnaast zeggen verschillende gemeenten dat mensen die waarschijnlijk recht hebben op de toeslag weliswaar geen ingevuld formulier krijgen toegestuurd, maar wel een vereenvoudigd formulier. Hengelo geeft aan dat de langdurigheidstoeslag ambtshalve wordt toegekend. 10 Frans Moors (2005), Een verkennend onderzoek naar de uitvoering van de langdurigheidstoeslag door gemeentelijke sociale diensten. Divosa / SoZaWe Rotterdam.
16
Veel gemeenten geven aan dat de landelijke regelgeving rond de langdurigheidstoeslag een knelpunt vormt. Dit komt verderop in deze rapportage aan de orde. Kwijtschelding
Mensen met een minimuminkomen komen in principe in aanmerking voor kwijtschelding van lokale heffingen. Het belang hiervan zal enigszins afnemen als gevolg van de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB, maar het blijft een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk sociaal beleid. Berekening kwijtschelding
percentage
Kwijtscheldingsnorm minder dan honderd procent 3
Betalingscapaciteit wordt afgezet tegen som heffingen 81

Aan de kwijtschelding ligt een vrij complexe berekening ten grondslag. Belangrijk is het normbedrag dat iemand verondersteld wordt nodig te hebben om rond te komen. Enkele gemeenten gaan ervan uit dat dit onder de honderd procent van het sociaal minimum kan liggen, maar gelukkig komt dit niet vaak voor. Vervolgens is van belang of een gemeente per heffing berekent of iemand deze afzonderlijk zou kunnen betalen, of dat de gemeente dit voor de som van de heffingen berekent. De eerste methode is weinig realistisch, omdat ze veronderstelt dat iemand hetzelfde geld meerdere malen uit kan geven. Toch hanteert een op de vijf gemeenten deze methode. Uitvoering kwijtschelding
percentage
Bijstandsgerechtigden krijgen automatisch kwijtschelding 43 Er wordt meerjarige kwijtschelding verleend 34 Er wordt samengewerkt met waterschap en/of provincie 43 Bestandskoppeling wordt toegepast om minima zonder uitkering te benaderen 19

Niet iedereen die recht heeft op kwijtschelding, vraagt dit aan. Soms weten mensen niet dat ze er recht op hebben en soms vormt de administratieve rompslomp een barrière. Gemeenten kunnen de kwijtschelding voor bijstandsgerechtigden versimpelen. Ze kunnen zorgen dat mensen niet elk jaar een nieuwe aanvraag hoeven in te dienen als hun situatie niet is veranderd en ze kunnen samenwerken met andere overheden om te voorkomen dat voor elke heffing een aparte aanvraag moet worden ingediend. Gemeenten kunnen verder gegevensbestanden koppelen om te achterhalen wie er mogelijk recht heeft op kwijtschelding, zodat deze mensen kunnen worden benaderd. Dit is onder meer van belang om de groeiende groep werkende armen te bereiken. Zij weten zelf vaak niet dat ze recht kunnen hebben op kwijtschelding, en ze zitten niet in de bestanden van de sociale dienst. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat er nog flink wat ruimte voor verbetering is in de manier waarop gemeenten zorgen dat de kwijtschelding terechtkomt bij de mensen voor wie die bedoeld is. Wel geven verschillende gemeenten aan dat zij andere methodes hanteren om niet-gebruik tegen te gaan, bijvoorbeeld vereenvoudigde aanvraagformulieren, of mutatieformulieren voor mensen die al eerder kwijtschelding hebben ontvangen. Dordrecht en Maastricht melden dat ze bezig zijn om een bestandskoppeling in te voeren, Goirle onderzoekt het.
17
Overigens verschilt de manier waarop gemeenten het niet-gebruik tegengaan nauwelijks van de situatie van drie jaar geleden. Datzelfde geldt voor de manier waarop de kwijtschelding wordt berekend.11 Handhaving en zorgvuldigheid
Een groeiende groep gemeenten legt onaangekondigde huisbezoeken af bij aanvragers of ontvangers van een bijstandsuitkering, onder meer om te controleren of de woonsituatie die is opgegeven wel klopt. Het is een ingrijpende vorm van controle, die veel onrust veroorzaakt.12 Gemeenten die dit middel inzetten voeren aan dat het een effectieve manier is om misbruik te bestrijden. Er zijn echter ook geluiden te beluisteren dat de effectiviteit tegenvalt, onder meer omdat veel opgelegde sancties later worden herroepen na bezwaar- of beroepsprocedures. Onaangekondigde huisbezoeken
percentage
Bij alle nieuwe aanvragers uitkering 11
Als er een concrete verdenking bestaat 87
Als iemand in een risicoprofiel past 39
Steekproefsgewijs 12
Helemaal niet 4

Van de deelnemers aan LMWI 2006 zegt vier procent dat er geen onaangekondigde huisbezoeken worden afgelegd. Een grote meerderheid zet dit middel in als er een concrete verdenking bestaat tegen een persoon, daarnaast gebeurt dit in bijna 40 procent van de gemeenten als een klant in een risicoprofiel past. De FNV vindt onaangekondigd huisbezoek een zwaar middel dat alleen moet worden ingezet als er een concrete verdenking bestaat. Daarnaast vindt zij dat de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden bij wie dit gebeurt, duidelijk moeten worden vastgelegd in een verordening die door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Uit de onderstaande tabel blijkt dat dit zelden het geval is. Wel heeft iets minder dan de helft van de gemeenten een protocol vastgesteld. Ruim de helft vindt dat de algemene regelgeving voldoende houvast biedt. Omschrijving rechten en plichten
percentage
Protocol 45
Verordening 2
Nee, algemene regelgeving 51

Meer dan de helft (57 procent) van de gemeenten werkt met risicoprofielen om te bepalen welke bijstandsgerechtigden strenger worden gecontroleerd. Hierboven bleek al dat 39 procent van de gemeenten onaangekondigde huisbezoeken aflegt bij mensen die binnen zo'n profiel passen, dit betekent dat er ook gemeenten zijn die de profielen niet gebruiken voor huisbezoeken maar voor andere vormen van controle. 11 FNV (2003), Gemeente wees minimaal sociaal 2003: Een onderzoek naar het minimabeleid in 225 gemeenten. www.fnv.nl/lokaal, publicaties. 12 Zie hierover de brochure De klop op de deur van de Bijstandsbond, te vinden op www.stophuisbezoeken.nl.
18
Voorbeelden van criteria waarmee gemeenten selecteren wie strenger wordt gecontroleerd Woonsituatie: woningdeler; niet ingeschreven in GBA; meerdere adreswijzigingen in een jaar; bewoners van recreatiewoningen; verblijven op een camping; dak- en thuislozen; kamerbewoners. Gezinssituatie: vertrek van kinderen op het moment dat ze 18 jaar worden; verbroken samenleving; echtscheiding. Werk: werkzaam in de horeca- en bouwsector; zelfstandig beroep; thuiswerk / freelance werk; hoge activeringskans; inkomen uit arbeid. Overtredingen en signalen: gefraudeerd in het verleden / in het verleden maatregel opgelegd; patroon van niet of laat reageren op oproepen; anonieme signalen; meldingen Inlichtingenbureau. Overige: nationaliteit; verkrijgen van verblijfsvergunning; jonger dan 23 jaar; schulden; langere periode in uitkering zonder gebruikmaking van bijzondere bijstand; regelmatige geldopname buiten eigen woonwijk dan wel buiten de gemeente; meer dan één kenteken.

We hebben gevraagd hoe de profielen in elkaar zitten. In veel gemeenten worden mensen extra streng gecontroleerd als er iets verandert in de gezinssituatie, als iemand heel vaak verhuist, in een vakantiewoning woont of meerdere auto's op zijn of haar naam heeft staan. Ook mensen die eerder hebben gefraudeerd worden vaak strenger bekeken. De gemeente Veere hanteert hierbij een specifiekere omschrijving: aanvragers die in de laatste drie jaar hebben gefraudeerd en waarbij sprake is van een bruto benadelingsbedrag van minstens vijfhonderd euro. Achtkarspelen legt de grens bij twee verlagingen / maatregelen van meer dan 10 procent binnen een jaar. Diverse gemeenten gebruiken een scorekaart die is ontwikkeld door Stimulansz. Van klanten wordt een aantal gegevens ingevuld, onder meer over de woonsituatie, de gezinssituatie, het arbeidsverleden en eventuele sancties die in het verleden zijn opgelegd. Een computerprogramma berekent op basis van deze gegevens een score. De gemeente kan deze score als hulpmiddel gebruiken bij de beslissing om al dan niet extra streng te controleren. Interessant is dat Woensdrecht en Castricum extra streng kijken naar mensen die meerdere jaren een bijstandsuitkering hebben zonder bijzondere bijstand aan te vragen. Blijkbaar is het verdacht als je kan rondkomen van een bijstandsuitkering. Andere criteria om risicogroepen aan te wijzen zijn de sector waar iemand heeft gewerkt (horeca, bouw), het feit dat iemand als zelfstandige heeft gewerkt, regelmatig geld opnemen buiten de eigen wijk of stad (hoe stelt men dit vast?). Ook de nationaliteit en het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen aanleiding zijn voor strengere controles. Eerder heeft de FNV al vastgesteld dat het werken met profielen van nut kan zijn om te voorkomen dat grote groepen worden geconfronteerd met zinloze controles. Maar er moet dan wel discussie komen over de vraag wat voor criteria acceptabel zijn vanuit oogpunt van gelijke behandeling en privacy. De criteria die gemeenten blijken te gebruiken onderstrepen het belang van een dergelijke discussie nogmaals.13 13 FNV (2005), De uitvoering van de Wet Werk en Bijstand: Een inventarisatie van praktijksignalen. www.fnv.nl/lokaal, publicaties.
19
Re-integratie
Het aantal werknemers waarvoor gemeenten loonkostensubsidie verstrekken is gemiddeld 131. Uiteraard zitten hierin grote verschillen tussen gemeenten. Minder dan de helft van de gemeenten (44 procent) geeft aan dat werkgevers die een loonkostensubsidie ontvangen, worden verplicht om een ontwikkelplan op te stellen voor de betreffende werknemers. Voorschoten, Maastricht en Goirle melden dat ze dit in de toekomst willen gaan doen. Verschillende gemeenten geven aan dat de gemeente zelf of het re-integratiebedrijf als taak heeft om een ontwikkelplan op te stellen. Aan gemeenten is gevraagd hoeveel procent van de oorspronkelijke WIW'ers en ID'ers op dit moment werkloos is. Veel gemeenten konden deze informatie niet leveren. Waar dit wel bekend is, is de variatie groot: van 0 tot 70 procent. Bijna een op de vijf gemeenten (18 procent) heeft extra geld uit de algemene middelen ingezet om te voorkomen dat voormalige WIW'ers en ID'ers werkloos worden. De gemeente Utrecht meldt dat dit een speerpunt is van de gemeente, De Wolden geeft aan dat de gemeenteraad heeft uitgesproken dat er geen ontslagen mogen vallen onder deze groep. Bijna een kwart van de gemeenten (23 procent) geeft aan dat er bij het verstrekken van vergunningen en / of opdrachten aan bedrijven voorwaarden worden gesteld met betrekking tot het aanbieden van banen aan specifieke groepen werkzoekenden (contract compliance). Dit beleid is sterk in ontwikkeling. Sommige gemeenten geven aan dat ze het vooralsnog in de vorm van een pilot doen. Daarnaast zijn er 32 gemeenten die aangeven dat ze hierover nadenken, plannen in ontwikkeling hebben of binnenkort een besluit nemen. Projecten zijn er vooral in de bouw en in de groenvoorziening, daarnaast komt het ook voor in de zorg en in het leerlingvervoer. Rotterdam hanteert bij bouw- en groenprojecten als norm dat 5 procent van de aanneemsom 'verloond' moet worden om langdurig werklozen in te zetten. Dordrecht en Papendrecht hebben vergelijkbare regelingen en Leeuwarden neemt hierover begin 2006 een besluit. Meppel geeft aan dat dit onderwerp aan bod komt in de armoede effectrapportage. Deze schrijft voor dat bij elk gemeentelijk besluit wordt gekeken naar de gevolgen voor de minima, maar ook naar de gevolgen voor de arbeidsmarktpositie van uitkeringsgerechtigden. De gemeente Weert probeert werkloosheid te voorkomen door de inzet van twee arbeidsmakelaars. Deze hebben als taak uit te zoeken bij welke bedrijven mogelijk arbeidsplaatsen kunnen verdwijnen, om vervolgens na te gaan of er bij andere werkgevers een oplossing valt te vinden voor de betreffende werknemers. De gemeente geeft aan dat hiermee ook al resultaten zijn geboekt. Werken met behoud van uitkering
Steeds meer gemeenten verplichten bijstandsgerechtigden om werkzaamheden te verrichten voor hun uitkering, met als doel om werkervaring en arbeidsritme op te doen. Vaak gaat het om eenvoudige werkzaamheden, zoals zwerfafval opruimen of gordijnhaakjes in elkaar zetten. Critici zeggen dat zulke projecten niet of nauwelijks bijdragen aan een betere arbeidsmarktpositie en dat ze vooral effect hebben door de afschrikkende werking die ervan uitgaat.14 Van de gemeenten die meedoen aan LMWI zegt 93 procent dat er trajecten zijn waarbij bijstandsgerechtigden werken met behoud van uitkering, eventueel met een toeslag. Enkele kleine gemeenten geven aan dat zulke trajecten er op dit moment niet zijn, maar dat dit wel tot de mogelijkheden behoort. 14 Zie FNV (2005), De uitvoering van de Wet Werk en Bijstand: Een inventarisatie van praktijksignalen. www.fnv.nl/lokaal, publicaties.
20
In de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) hebben werkgevers, werknemers en gemeenten een advies vastgesteld over werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Hierin staat dat gemeenten bijstandsgerechtigden kunnen laten werken met behulp van de uitkering, maar hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Gedurende drie tot maximaal zes maanden combineert de werkzoekende werk en scholing. In deze periode ontvangt de werkzoekende geen salaris maar een uitkering. Als dit traject succesvol verloopt, volgt een contract voor minmaal anderhalf jaar. In deze periode wordt gewoon cao-loon betaald, aldus het advies.15 Uit LMWI blijkt dat een deel van de gemeenten zich niet aan deze voorwaarden houdt. Veel gemeenten hanteren weliswaar zes maanden als maximale termijn voor de tewerkstelling zonder salaris, maar 39 gemeenten hanteren een langere termijn. Bij ongeveer de helft van deze groep gaat het om een maximale termijn van twaalf maanden, maar er zijn ook gemeenten die een nog langere termijn hanteren, tot maximaal 32 maanden. Het gemiddelde van alle gemeenten die een maximumtermijn hanteren is 7,9 maanden. In werkelijkheid ligt het gemiddelde zelfs nog hoger, want sommige gemeenten geven aan dat de termijn die ze hebben opgegeven nog verlengd kan worden. Er zijn ook gemeenten die geen maximum hanteren, omdat ze van mening zijn dat hier sprake moet zijn van maatwerk. De gemeente Leidschendam-Voorburg onderscheidt zich in positieve zin door de termijn tot zes maanden te beperken, daarna moet de werkgever in principe bereid zijn om de werkzoekende in dienst te nemen. De gemeente Rotterdam hanteert een maximumtermijn van zes maanden. Dit kan verder worden verlengd met termijnen van zes maanden, mits er sprake is van een opleiding. Gemeenten als Horst aan de Maas en Roermond hebben een toetsingscommissie of stuurgroep ingesteld, waarin sociale partners en uitvoerders als taak hebben om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in kaart te brengen en bij elkaar te brengen. Wellicht kunnen dergelijke toetsingscommissies ook bijdragen aan het maatschappelijke draagvlak voor dit soort projecten. Dat draagvlak heeft op dit moment te lijden heeft onder het beeld dat gemeenten de tewerkstelling gebruiken als een goedkope manier om van hun bijstandsgerechtigden af te komen. Willen toetsingscommissies zo'n rol vervullen, dan is het wel van belang dat hun taakopdracht wordt uitgebreid tot het toetsen van de hierboven genoemde criteria zoals die door sociale partners en gemeenten zijn geformuleerd in de RWI. Scholing
Aan gemeenten is een aantal vragen gesteld om in kaart te brengen welke mogelijkheden zij werkzoekenden bieden om hun kwalificaties te verbeteren. Iets meer dan een op de tien gemeenten hanteert een maximumbedrag dat per werkzoekende aan scholing mag worden uitgegeven. Dit bedrag varieert van 300 tot 7.000 euro, het gemiddelde ligt op 3.445 euro. De gemeente Delft hanteert een maximum van 2.250, maar voegt daaraan toe dat ze er soepel mee omgaat als een opleiding 3.000 euro kost. Ook andere gemeenten geven aan dat uitzonderingen mogelijk zijn. 15 RWI (2005), Omdat iedereen nodig is. Te vinden op www.rwi.nl.
21
Beleid scholing
percentage
Maximumbedrag voor opleidingen per werkzoekende 11 Scholingstrajecten moeten altijd zo kort mogelijk duren 70 Scholingstrajecten moeten bij voorkeur een kwalificatie opleveren 78 Vluchtelingstudenten mogen een Nederlands onderwijsdiploma behalen met behoud van uitkering 22

Men kan zich afvragen of het hanteren van maximumbedragen erg zinvol is. Als iemand de bijstand verlaat levert dit een besparing op van 14.000 euro. Een opleiding die bijdraagt aan duurzame uitstroom verdient zich dus al snel terug. Een grote meerderheid van de gemeenten geeft aan dat opleidingen bij voorkeur een kwalificatie moeten opleveren. Toch hanteert 70 procent van de gemeenten het uitgangspunt dat opleidingen altijd zo kort mogelijk moeten duren. Het beeld dat naar voren komt is dat gemeenten door de bank genomen neigen naar terughoudendheid als het erom gaat te investeren in opleidingen. Overigens geven verschillende gemeenten aan dat juist de duurzame uitstroom voorop staat (Reimerswaal, Scherpenzeel en Wijchen). De gemeente Leidschendam-Voorburg geeft vooral alleenstaande ouders de gelegenheid om gedurende drie jaar hun kwalificaties te verbeteren. Aan gemeenten is verder gevraagd of vluchtelingstudenten de mogelijkheid krijgen om met behoud van hun uitkering een Nederlandse kwalificatie te behalen. Vluchtelingenorganisaties dringen hierop aan, omdat veel menselijk kapitaal verloren gaat doordat goed opgeleide vluchtelingen geen diploma hebben dat door Nederlandse werkgevers wordt erkend.16 Ruim een op de vijf gemeenten geeft aan dat deze mogelijkheid aan vluchtelingen wordt geboden, de overige gemeenten stellen dat de reguliere regelgeving op deze groep van toepassing is. Enkele gemeenten geven aan dat zij niet te maken hebben met vluchtelingen. Arbeid en zorg
Ruim de helft van de gemeenten geeft aan dat de gewone arbeidsplicht van toepassing is op alleenstaande ouders met jonge kinderen. De rest van de gemeenten geeft ontheffing of deeltijdontheffing. Als leeftijdsgrens voor de kinderen hanteren gemeenten meestal vijf en / of twaalf jaar. Soms geldt tot vijf jaar een ontheffing en tot twaalf jaar een deeltijdontheffing. Wordt in de praktijk ontheffing van arbeidsplicht gegeven aan alleenstaande ouders met jonge kinderen percentage
ja 24
nee, deeltijds arbeidsplicht 18
nee, gewone arbeidsplicht 53

Diverse gemeenten die wel de arbeidsplicht opleggen, hanteren daarbij als voorwaarde dat er kinderopvang beschikbaar is. Vrijwel alle gemeenten (97 procent) geven aan dat alleenstaande ouders met jonge kinderen wel gewoon gebruik kunnen maken van de middelen voor re-integratie en scholing. 16 Vluchtelingenwerk Utrecht, Stichting UAF en Emplooi, Asielzoekers en vluchtelingen in Utrecht. www.uaf.nl/gemeenteraadsverkiezingen.
22
Een andere vraag is of er ontheffing van de arbeidsplicht wordt verleend aan mensen die zich inzetten als vrijwilliger of als mantelzorger. Deze vraag is extra relevant met het oog op de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), die sterk de nadruk legt op mantelzorg als alternatief voor professionele zorg. Ruim de helft van de gemeenten geeft aan dat mensen die vrijwilligerswerk verrichten of mantelzorg verlenen ontheffing kunnen krijgen van de arbeidsplicht. Verschillende gemeenten geven aan dat vrijwilligerswerk kan leiden tot ontheffing van de arbeidsplicht, mits het onderdeel vormt van een traject. Dit impliceert dat het dan gaat om een tijdelijke situatie. Ontheffing arbeidsplicht voor bijstandsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten of mantelzorg verlenen percentage
In beide gevallen 24
Alleen bij vrijwilligerswerk 2
Alleen bij mantelzorg 18
In geen van beide gevallen 44

Voor alle vragen over ontheffing van de arbeidsplicht geldt overigens dat het geen zwart-wit kwestie is. Veel gemeenten geven aan dat er in de praktijk wordt geprobeerd om maatwerk te leveren. Dit geldt zowel voor gemeenten die antwoorden dat ze geen ontheffing geven, als voor gemeenten die antwoorden dat ze dat wel doen. Jongeren en de arbeidsmarkt
De hoge werkloosheid onder jongeren vormt een groot probleem. Daar komt bij dat studenten moeilijk aan stageplaatsen kunnen komen en dat veel te veel jongeren het onderwijs verlaten zonder een diploma dat een goede kans biedt op werk. De FNV vindt dat gemeenten sterk moeten inzetten op het tegengaan van voortijdige schooluitval en op een betere verbinding tussen onderwijs en arbeidsmarkt.17 Stimuleert de gemeente het bedrijfsleven om samen te werken met het onderwijs percentage
Ja, gemeente doet het zelf 29
Ja, samen met andere gemeenten in regio 41 Nee 28

De meeste gemeenten geven aan dat zij het bedrijfsleven stimuleren om samen te werken met het onderwijs. Vaak doen zij dit in regionaal verband. Beleid jongeren en arbeidsmarkt
percentage
Actief beleid voortijdig schoolverlaters 77 Daarbij aandacht voor niet-leerplichtig, zonder uitkering 60 Regelmatig overleg met bedrijfsleven en onderwijsinstellingen 76

Ruim driekwart van de gemeenten zegt een actief beleid te hebben om het voortijdig schoolverlaten aan te pakken. Aangezien al geruime tijd bekend is dat hier een groot probleem ligt, valt moeilijk te verdedigen dat dit in bijna een kwart van de gemeenten nog niet het geval is. Overigens zit er wel enige beweging in. Zandvoort, Zeevang, Graft, Beemster en Heusden geven aan dat ze beleid in ontwikkeling hebben. 17 Zie FNV, Beleidskader lokaal beleid 2006. Te vinden op www.fnv.nl/lokaal, publicaties.
23
Een voorbeeld van een intensieve aanpak is Utrecht. Voortijdige schoolverlaters worden schriftelijk benaderd om aan een traject deel te nemen. Degenen die niet reageren, worden thuis bezocht. Ruim de helft van de gemeenten besteedt aandacht aan de groep jongeren die zonder een goed diploma hun opleiding beëindigen, op een moment waarop ze te oud zijn om nog onder de leerplicht te vallen en te jong om in aanmerking te komen voor een uitkering. Budget
Een op de vijf gemeenten verwacht dat het WWB-budget dit jaar hoger uitvalt dan in 2005, een derde geeft aan dat het ongeveer gelijk blijft en 44 procent voorziet een daling van het budget. Ruim de helft van de gemeenten (52 procent) zegt dat het budget onvoldoende is. Is het totale WWB-budget dat de gemeente in 2006 van het Rijk ontvangt hoger of lager dan in 2005 percentage
Hoger 22
Ongeveer gelijk 32
Lager 44

Is het budget toereikend
percentage
Ruim voldoende 1
Voldoende 46
Te laag 41
Veel te laag 11

Aan gemeenten is ook gevraagd op welke manier zij eventuele tekorten opvangen. Het meest genoemde antwoord is dat dit uit de algemene middelen moet worden aangevuld, wat betekent dat er elders moet worden bezuinigd. Verschillende gemeenten geven aan dat zij een fonds hebben opgebouwd om tijdelijke tekorten op het WWB-budget op te kunnen vangen, maar sommige gemeenten spreken twijfels uit of dit fonds voldoende zal zijn. Verder geven verschillende gemeenten aan dat zij proberen te bezuinigen op de WWB-uitgaven, vooral door het aantal uitkeringen terug te dringen.
24
5. RESULTATEN 2004
Wachten op uitkering
Uit de Wachtkamerenquête die de FNV in 2004 hield, bleek dat er een sterke stijging was van het aantal klachten van bijstandsgerechtigden over de lange wachttijd voordat er een beslissing wordt genomen over hun uitkeringsaanvraag. Uit een inventarisatie, waarvoor hulpverleners zijn geïnterviewd, bleek vervolgens dat zij dit probleem bijna allemaal herkennen. "Je ziet steeds meer mensen omvallen. Het gaat om mensen zonder financiële reserves, die bij de schuldhulpverlening terechtkomen of waarvan het huis wordt ontruimd".18 Termijn beslissing uitkeringsaanvraag
Gemiddeld aantal dagen tussen aanvraag en besluit 36,2 dagen Percentage dat langer dan acht weken moet wachten 9,3%

Uit het huidige onderzoek blijkt dat aanvragers gemiddeld ruim 36 dagen moeten wachten op een beslissing over hun inkomen, in sommige gemeenten ligt dit gemiddelde echter nog een stuk hoger. Waarschijnlijk is de gemiddelde wachttijd in werkelijkheid langer, omdat sommige gemeenten de wachttijd hebben aangegeven in werkdagen in plaats van kalenderdagen (waar dit bekend was, is het gecorrigeerd). Bij dit alles moet nog worden bedacht dat het na de beslissing nog enige tijd kan duren voordat de aanvrager daadwerkelijk over het geld kan beschikken. Enkele gemeenten geven aan dat de wachttijd niet alleen bepaald wordt door het gedrag van de gemeente en de samenwerking met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), maar ook door het gedrag van klanten die soms onvolledige gegevens aanleveren. Soms wordt de aanvragers een hersteltermijn geboden waarin zij de gegevens alsnog in orde kunnen maken. Volgens de Algemene wet bestuursrecht behoort een gemeente in ieder geval binnen acht weken een besluit te nemen over een aanvraag voor een uitkering. In de praktijk lukt dit niet altijd: ruim negen procent van de aanvragen duurt langer. In sommige gemeenten ligt dit fors hoger, tot bijna de helft van de aanvragen. De FNV vindt een periode van acht weken al veel te lang. Mensen die een bijstandsuitkering aanvragen, zitten over het algemeen zonder inkomen. Zij moeten binnen maximaal vier weken duidelijkheid krijgen over hun aanvraag. Waarschijnlijk vereist dit wel een versimpeling van de aanvraagprocedures en een nauwere samenwerking tussen het CWI en de sociale dienst. De gemeente Den Haag geeft aan dat ze bezig is om de werkprocessen aan te passen, met als doel dat er binnen 28 dagen een beslissing valt over een uitkeringsaanvraag. Ook Rotterdam heeft beleid om de wachttijd terug te dringen. Hierboven bleek al dat lang niet alle gemeenten aanvragers standaard wijzen op de mogelijkheid om een voorschot aan te vragen. Sommige gemeenten gebruiken als argument dat zij de aanvragen zo snel afhandelen, dat een voorschot niet nodig is. 18 Nederland, Trudi, Monique Stavenuiter en Esmy Kromontono (2004), De vijfde FNV Wachtkamerenquête: Cliënten aan het woord over dienstverlening en re-integratie. FNV (2005), De uitvoering van de Wet Werk en Bijstand: Een inventarisatie van praktijksignalen. Beide te vinden op www.fnv.nl/lokaal, publicaties.
25
Uit de onderstaande tabel blijkt dat gemeenten die hun klanten niet op de mogelijkheid van een voorschot wijzen, inderdaad de aanvragen gemiddeld sneller afhandelen. Toch geldt ook voor deze gemeenten nog altijd een gemiddelde wachttijd van ruim een maand en moet hier nog altijd 7,7 procent van de klanten langer dan acht weken op een beslissing wachten. Relatie wachttijd en informatie over voorschot
8 weken
Ja, dit gebeurt standaard 37,5 10,7
Nee, in bepaalde gevallen gebeurt dit niet 38,2 9,7 Nee, dit gebeurt eigenlijk (bijna) nooit 34,7 7,7

Bezwaar en beroep
Aan gemeenten zijn gegevens gevraagd over bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot de toekenning of beëindiging van uitkeringen in 2003, 2004 en de eerste helft van 2005. Over 2005 konden sommige gemeenten de gegevens nog niet aanleveren, terwijl er ook gemeenten zijn die juist de gegevens voor het hele jaar 2005 hebben ingevuld. Om deze redenen laten we de gegevens die slaan op 2005 buiten beschouwing. Het gaat bij de beroepsprocedures vaak om kleine aantallen, waardoor schommelingen hierin voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd. Bezwaar en beroep
Aantal 2003 Aantal 2004 Klant (gedeeltelijk) gelijk 2003 Klant (gedeeltelijk) gelijk 2004 Bezwaar 173 230 16 20
Beroep 11 15 13 12

In 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd. Er waren signalen dat de strengere aanpak zou hebben geleid tot een toename van de klachten. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het aantal bezwaar- en beroepsprocedures met ongeveer een derde is toegenomen. In 2004 werden per gemeente gemiddeld 230 bezwaarprocedures en 15 beroepsprocedures afgehandeld. Wanneer een klant een bezwaar- of beroepsprocedure start, betekent dit natuurlijk niet altijd dat de klacht ook terecht is. Globaal wordt tien à twintig procent geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Ook hier is sprake van een stijging in 2004, althans waar het gaat om de bezwaarprocedures. Uitgaven minimabeleid
Gemeenten is gevraagd naar hun uitgaven in 2004 aan verschillende onderdelen van het minimabeleid. Niet alle gemeenten konden deze uitsplitsing maken, in verschillende gevallen hebben zij categorieën samengevoegd. Zij hebben bijvoorbeeld bij de individuele inkomensondersteuning ook de uitgaven aan categoriale inkomensondersteuning vermeld. De werkelijke verdeling naar categorieën kan daarom enigszins afwijken van het beeld in de onderstaande tabel. Uitgaven minimabeleid gedeeld door het aantal huishoudens met een laag inkomen uitgaven
Individuele inkomensondersteuning 226,12
Categoriale inkomensondersteuning 59,19
Inkomensderving door kwijtschelding 132,72
Premie arbeidsinschakeling 9,08
Collectieve ziektekostenverzekering 15,21
Schuldhulpverlening 61,76


26
De tabel laat zien dat de individuele inkomensondersteuning en de kwijtschelding de belangrijkste kostenposten vormen. Bereik
De onderstaande tabel geeft een indicatie van het bereik van de verschillende regelingen. Dit is berekend door het aantal huishoudens dat volgens opgave van de gemeente gebruik maakt van de betreffende regelingen, te delen door het aantal huishoudens met een minimuminkomen. Indicatie van het bereik van een aantal regelingen percentage
Individuele inkomensondersteuning 32
Categoriale inkomensondersteuning 14
Kwijtschelding 44
Premie arbeidsinschakeling 1
Collectieve ziektekostenverzekering 16
Schuldhulpverlening 8

Om een aantal redenen geeft bovenstaande tabel niet meer dan een indicatie. In de eerste plaats hebben relatief veel gemeenten geen gegevens aangeleverd op het niveau van huishoudens (dit werd wellicht ook een beetje in de hand gewerkt doordat zowel gegevens over aanvragen als over huishoudens werden gevraagd). Ten tweede komt het aantal huishoudens met een laag inkomen niet exact overeen met de doelgroep van de kwijtschelding, die per gemeente verschilt. Schuldhulpverlening
Onderstaande tabel vermeldt het aantal schuldhulpverleningstrajecten dat met succes is afgerond, gerelateerd aan het aantal huishoudens met een laag inkomen. Per duizend huishoudens in die categorie zijn er gemiddeld zo'n zestig trajecten succesvol afgerond. Resultaten schuldhulpverlening
per 1000
Geslaagde sanering 14
Geslaagde bemiddeling 18
WSNP-verklaring afgegeven 27

Re-integratie
Aan gemeenten is gevraagd hoe hoog het budget was dat zij in 2004 kregen voor het zogenaamde 'werkdeel', en wat de werkelijke uitgaven waren aan re-integratie- en arbeidsmarktbeleid. Om een beeld te krijgen van de inzet van gemeenten op dit gebied, zijn de uitgaven gedeeld door het beschikbare budget. Dit levert een gemiddelde quote van 85 procent op, met andere woorden, meestal gaven gemeenten minder uit aan re-integratie- en arbeidsmarktbeleid dan zij hiervoor van het rijk aan middelen hebben gekregen. In een eerder onderzoek in opdracht van Divosa was dit al vastgesteld en worden hiervoor ook verklaringen gegeven.19 De meeste gemeenten kunnen uit hun registratie niet opmaken welk deel van de re-integratiemiddelen wordt ingezet voor mensen die kort werkloos zijn en welk deel voor langdurig werklozen. Eén gemeente (Houten) meldt dat ze de automatiseerder opdracht heeft gegeven om het systeem aan te passen, zodat deze gegevens in de toekomst wel beschikbaar zijn. Een indicatie voor de duurzaamheid van de re-integratie is het zogenaamde 'percentage terugval' zoals dit wordt bijgehouden op de Kernkaart Werk en Bijstand van het ministerie van SZW. Het gaat dan 19 Arjen Edzes, Marcel Moes, Eelco Westerhof en Richard Defourny (2005), WWB monitor: Een jaar Wet Werk en Bijstand. Groningen: Centrum voor Arbeid en Beleid.
27
om het percentage mensen, dat de bijstand verlaat, maar binnen een jaar opnieuw moet aankloppen bij de sociale dienst. Hierbij moet worden opgemerkt dat het 'percentage terugval' alleen betrekking heeft op mensen die opnieuw een beroep doen op de sociale dienst. Waarschijnlijk zijn er ook mensen die na korte tijd hun werk verliezen, maar geen beroep meer doen op de bijstand. Voor de gemeenten die meedoen aan LMWI 2006 ligt dit percentage gemiddeld op 20, het varieert van 7 tot 42. Een hoog percentage betekent dat de uitstroom vaak niet duurzaam is. Overigens vindt de FNV dat pas na twee jaar gesproken mag worden van duurzame uitstroom.
28
6. DIVERSEN
Cliëntenraad
Een grote meerderheid van de gemeenten (87 procent) geeft aan een cliëntenraad te hebben. Meestal is deze samengesteld uit zowel vertegenwoordigers van organisaties met een achterban onder burgers met een laag inkomen, als individuele cliënten. Samenstelling cliëntenraad
percentage
(Bijna) alleen individuele cliënten 13
(Bijna) alleen vertegenwoordigers 13
Combinatie 58
Anders 1

Vooral sommige kleinere gemeenten geven aan dat het ze moeite kost leden voor een cliëntenraad te werven. Zij vragen alle cliënten te reageren op beleidsvoornemens, of houden tevredenheidsonderzoeken. Enkele gemeenten geven aan het te willen gaan proberen met een gezamenlijke cliëntenraad voor de WWB en de WVG / WMO. De gemeente Ameland geeft aan regelmatig problemen te hebben gehad met de accountant over het ontbreken van een cliëntenraad. Er zijn hier, afhankelijk van het seizoen, 10-15 bijstandsgerechtigden. De gemeente toetst nu jaarlijks of er behoefte is aan een cliëntenraad; hierover wordt dan weer gerapporteerd in het beleidsverslag dat naar de gemeenteraad gaat. Landelijke regelgeving
Aan de gemeenten is gevraagd of er sprake is van landelijke regelgeving die zij als belemmering ervaren bij de uitvoering van het lokale beleid rond werk en inkomen. Hieronder wordt aangegeven welke knelpunten het vaakst genoemd zijn. Het gaat om een telling van de onderwerpen die door gemeenten spontaan zijn ingevuld. Knelpunten in landelijke regelgeving
aantal
Regels langdurigheidstoeslag 25
Budgetsystematiek WWB 21
Afschaffen categoriale ondersteuning 20
Schot tussen I en W-budget 12
Regels aanbesteding re-integratie 11
Afschaffen gesubsidieerde banen 7
Samenwerking in keten / rol CWI 6

Bovenaan staat de regelgeving rond de langdurigheidstoeslag, de toeslag voor mensen die vijf jaar een minimuminkomen hebben en niet hebben gewerkt. Eerder is al vastgesteld dat de strenge regels onrechtvaardig uitpakken en bovendien mensen afstraffen als ze proberen om aan het werk te komen. Inmiddels heeft de regering aangekondigd de regels te zullen versoepelen.20 Op de tweede plaats staat de manier waarop de budgetten worden vastgesteld waarmee gemeenten de WWB moeten uitvoeren. Gemeenten zitten lange tijd in onzekerheid over de hoogte van hun budget en bovendien kan dit tussentijds worden aangepast. Uit de Monitor WWB van Divosa was eerder al gebleken dat deze onzekerheid het voor gemeenten moeilijk maakt om een langetermijnbeleid te 20 Zie www.fnv.nl/lokaal, 21 december 2005.

29
voeren.21 Een andere klacht van sommige gemeenten is dat een effectief beleid in het verleden wordt afgestraft bij de bepaling van de hoogte van de budgetten. Ook regionale samenwerking wordt afgestraft. Ook de afschaffing van groepsgewijze inkomensondersteuning (behalve voor 65-plussers en langdurig zieken en gehandicapten) wordt door veel gemeenten als belemmering ervaren. Gemeenten geven aan dat ze hogere uitvoeringskosten hebben nu ze alle aanvragen individueel moeten behandelen. Gemeenten geven verder aan dat zij de mogelijkheid zouden willen hebben om geld dat ze overhouden op het budget voor re-integratie te besteden aan uitkeringen. Verschillende gemeenten vinden de regelgeving rond de aanbesteding van re-integratietrajecten beknellend (deze regels worden overigens soepeler). Verder zijn er klachten over de afschaffing van de gesubsidieerde banen en over de samenwerking met andere instellingen, waaronder het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Goede voorbeelden
We hebben gemeenten gevraagd naar vernieuwende werkwijzen die ze hebben ingevoerd, waar andere gemeenten mogelijk iets van kunnen leren. Voor een deel zijn deze goede voorbeelden elders in het rapport verwerkt. Daarnaast zijn hier voorbeelden vermeld van slimmere vormgeving van het minimabeleid, intensievere samenwerking met het bedrijfsleven bij het arbeidsmarktbeleid en het betrekken van de cliëntenraad bij de vormgeving van het beleid. Eén gemeente geeft als antwoord: "Geen idee, ik ben al blij dat ik de zaak een beetje op orde heb, ik heb geen tijd om te kijken wat een ander niet heeft en ik wel." Politieke partijen
In de tabel op de volgende pagina wordt nagegaan of er een verband bestaat tussen de positie van politieke partijen en de uitgaven aan minimabeleid en re-integratie- en arbeidsmarktbeleid. Een positieve correlatie houdt in dat de uitgaven gemiddeld hoger zijn naarmate de betreffende partij een groter percentage van de raadszetels heeft. Een negatieve correlatie betekent dat een sterke positie van de betreffende partij juist samengaat met gemiddeld lagere uitgaven. In de meeste gevallen is de correlatie zo klein dat deze niet statistisch significant is. Met andere woorden, de kans is minstens 5 procent dat het gevonden verband op toeval berust. In enkele gevallen is het verband echter wel veelbetekenend. Gemeenten waar GroenLinks en vooral de SP een sterke positie hebben, geven gemiddeld gesproken meer uit aan minimabeleid. Het omgekeerde geldt voor het CDA en vooral ook de zogenaamde 'lokale onafhankelijke groeperingen', een categorie die onder meer de leefbaarheidspartijen omvat.22 In gemeenten waar deze partijen sterker zijn, zijn de uitgaven aan minimabeleid gemiddeld lager. Gemeenten waar de SP een sterke positie heeft, geven gemiddeld meer uit aan re-integratie en arbeidsmarktbeleid. Bij dit alles moeten de correlaties op .05-niveau met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. 21 Arjen Edzes, Marcel Moes, Eelco Westerhof en Richard Defourny (2005), WWB monitor: Een jaar Wet Werk en Bijstand. Groningen: Centrum voor Arbeid en Beleid. 22 Het CBS heeft lokale partijen ingedeeld in drie categorieën: lokale confessionele groeperingen (dit zijn lijstcombinaties zijn waarbij CDA, ChristenUnie en/of SGP betrokken zijn), lokale progressieve groeperingen (dit kunnen bijvoorbeeld lijstcombinaties zijn van PvdA, D66, GroenLinks en/of SP) en een restcategorie lokale onafhankelijke groeperingen.
30
Samenstelling gemeenteraad en sociaal beleid
Uitgaven minimabeleida Uitgaven re-integratieb CDA -.19* -.01
ChristenUnie .11 .05
D66 .13 .04
GroenLinks .27** .01
PvdA .16 .11
SGP -.06 -.04
SP .38** .20*
VVD -.08 -.05
Overig landelijk -.07 .04
Lokaal confessioneel .15 -.14
Lokaal onafhankelijk -.35** -.04
Lokaal progressief -.11 -.03


*p
Om misverstanden te voorkomen moet worden opgemerkt dat de bovenstaande analyse niet noodzakelijk iets zegt over een causaal verband. Als het doel zou zijn om een causale verklaring te vinden voor de hoogte van de uitgaven, dan zou het voor de hand liggen om hier ook andere factoren bij te betrekken, zoals de grootte van de gemeente. De bedoeling van bovenstaande analyse is om inzichtelijk te maken in welke mate de verschillende politieke partijen medeverantwoordelijkheid dragen voor een ruimhartig of minder ruimhartig sociaal beleid.
31
7. GEGEVENSTABEL GEMEENTEN
Er zijn zes indicatoren die een beeld geven van het sociale beleid van de deelnemende gemeenten. I. Totale uitgaven minimabeleid per huishouden met een laag inkomen . = onbekend, + = 0-250 euro, ++ = 250-500 euro, +++ = 500-750 euro, ++++ = meer dan 750 euro II. Gemiddeld aantal dagen tussen de aanvraag van een uitkering en de beslissing . = onbekend, + = langer dan 6 weken, ++ = 4-6 weken, +++ = minder dan 4 weken III. Draaideurcliënten: percentage van uitstroom die binnen een jaar weer bij sociale dienst moet aankloppen. Een hoog percentage suggereert dat de uitstroom weinig duurzaam is. (De gebruikte gegevens zijn ontleend aan de Kernkaart Werk en Bijstand van het ministerie van SZW) . = onbekend, + = meer dan 25%, ++ = 15-25%, +++ = 0-15% IV. Uitgaven aan re-integratie- en arbeidsmarktbeleid, als aandeel van het budget (W-deel) . = onbekend, + = minder dan 75%, ++ = 75-100%, +++ = meer dan 100% V. Worden mensen met onvolledige AOW aangeschreven om ze erop te wijzen dat ze mogelijk recht hebben op aanvullende bijstand (of wordt bijstand uitbesteed aan SVB)? + = ja, - = nee of onbekend
VI. Wordt bestandskoppeling toegepast om minima zonder bijstand te wijzen op kwijtschelding? + = ja, - = nee of onbekend
Om verschillende redenen kan het voorkomen dat bepaalde indicatoren bij bepaalde gemeenten niet worden vermeld. In sommige gevallen kon de gemeente een deel van de gegevens niet aanleveren. In andere gevallen was het niet mogelijk om de gegevens die gemeenten hebben opgegeven, te koppelen aan gegevens uit externe bronnen. Dit doet zich in het bijzonder voor waar samenwerkende gemeenten de gezamenlijke gegevens hebben doorgegeven, en ze dus als clustergemeenten in de analyse zijn betrokken. Ten slotte zijn in enkele gevallen gegevens verwijderd omdat het duidelijk ging om een vergissing (bijvoorbeeld opgegeven uitgaven aan minimabeleid die meer dan tien keer zo hoog liggen als het opgegeven budget). I II III IV V VI
Achtkarspelen . ++ +++ ++ - - Alkmaar ++++ ++ +++ ++ + -
Ameland + +++ . . - -
Amersfoort . + ++ +++ - -
Amstelveen ++ + ++ +++ - -
Amsterdam ++++ ++ ++ ++ + + Assen +++ +++ + ++ - -
Baarle-Nassau ++ +++ + ++ - -
Baarn . . ++ +++ - -
Beemster . . . . - -
Bennebroek ++ +++ . + - -
Bergen op Zoom +++ + + +++ + - Best . ++ ++ . + -
Beverwijk +++ . + + - -
Blaricum ++ ++ . + - -
Bloemendaal ++ ++ ++ + - + Boarnsterhim ++ +++ ++ ++ - -


32
Boekel ++ +++ . + - -
Borne . ++ ++ ++ - -
Breda +++ + + ++ + +
Bunschoten +++ ++ . + - -
Capelle aan den IJssel ++++ + ++ ++ - - Castricum ++++ . +++ ++ - +
Cranendonck ++ +++ . + - -
Cuijk +++ +++ ++ + + +
Dalfsen . +++ ++ ++ + + Dantumadeel +++ ++ ++ ++ - - De RondeVenen, Abcoude . +++ . ++ - -
De Wolden +++ +++ +++ +++ - + Delft . + ++ . - -
Deurne . + +++ . - -
Dirksland ++ +++ + +++ - - Dongen +++ +++ ++ . - -
Dongeradeel +++ +++ + ++ - -
Dordrecht ++++ +++ ++ +++ - - Drimmelen ++ ++ +++ +++ + + Dronten . + ++ ++ - - Duiven . + +++ + - -
Echt-Susteren ++ ++ ++ +++ - - Edam-Volendam + ++ + ++ - - Eemnes ++ ++ ++ +++ - -
Eindhoven +++ + + ++ - -
Emmen +++ + + ++ - -
Epe . +++ + ++ - -
Etten-Leur ++++ +++ ++ ++ - - Geldrop-Mierlo . . . . - -
Gemert-Bakel . . ++ . - +
Goes +++ ++ ++ +++ - -
Goirle +++ + +++ ++ - -
Graft-De Rijp . . . . - -
Grave + + +++ + - -
Groningen ++++ + ++ +++ + +
Grootegast ++ ++ +++ . - -
Haaksbergen +++ ++ +++ ++ - - Haaren . + . ++ + -
Haarlemmerliede en Spaarnwoude . ++ . +++ - -
Haarlemmermeer . +++ +++ +++ - - Halderberge ++ ++ ++ + + -
Hardenberg . ++ + ++ - - Heel + ++ + ++ - -
Heemskerk ++ + +++ ++ - -
Heemstede . +++ +++ + - - Heerhugowaard + +++ +++ ++ - - Helden, Maasbree, Meijel, Kessel . ++ . ++ + -
Hellendoorn . ++ +++ . - +
Helmond +++ ++ + ++ - - Hengelo (O) ++++ + ++ +++ + - Heusden ++ ++ ++ +++ - -


33
Hilvarenbeek ++ ++ . + - - Hilversum ++ . ++ + - - Hoogeveen . ++ + . - + Horst aan de Maas ++++ . ++ . - + Houten ++++ ++ + ++ + +
Huizen +++ ++ + ++ - -
Hulst ++ + +++ + - -
Jacobswoude, Liemeer, Nieuwkoop, Rijnwoude, Ter Aar . + . + - - Kapelle . +++ ++ ++ - - Kerkrade ++ +++ +++ ++ - - Krimpen aan den IJssel ++++ ++ ++ +++ - + Laarbeek ++ ++ ++ +++ - - Langedijk . ++ ++ . - - Laren + +++ . ++ - -
Leek ++ . +++ +++ - - Leeuwarden ++++ . ++ ++ + + Leiden . + ++ ++ + +
Leidschendam-Voorburg +++ ++ ++ + - - Leusden +++ ++ + +++ - -
Lingewaard . . +++ . - - Loon op Zand + ++ ++ +++ - - Maassluis +++ + ++ ++ - - Maastricht ++++ + + ++ + -
Margraten, Meerssen, Eijsden, Vaals, Gulpen-Wittem . ++ . ++ - - Marum ++ +++ + + - -
Medemblik + . . + + .
Menterwolde ++ +++ +++ +++ + - Meppel ++++ ++ ++ +++ + +
Middelharnis + +++ +++ . + -
Moerdijk . + ++ +++ - -
Montferland . . . . - - Muiden . . . . - +
Nederweert + ++ . ++ + -
Nieuwerkerk aan den IJssel ++ ++ ++ + - - Nijmegen . ++ ++ ++ - - Noord-Beveland . ++ . +++ - -
Noordenveld ++ . ++ +++ - -
Noorder-Koggenland + ++ . ++ + - Oirschot + + . + - - Oisterwijk ++ ++ + + + + Olst-Wijhe . +++ +++ ++ - - Oosterhout +++ . + ++ + - Ooststellingwerf +++ ++ +++ ++ - + Oud-Beijerland, Binnenmaas, Cromstrijen, s-Gravendeel, Korendijk, Strijen . + . + - - Oude IJsselstreek . . . ++ - - Ouder-Amstel + + ++ + - +


34
Papendrecht ++ + ++ ++ - - Pekela +++ + ++ ++ - -
Pijnacker-Nootdorp +++ ++ +++ ++ - + Purmerend . . ++ + - +
Raalte ++ + ++ +++ + -
Reimerswaal +++ ++ ++ + - - Rhenen +++ ++ + + - -
Rijswijk ++ ++ ++ + - - Roosendaal +++ ++ ++ +++ - - Rotterdam +++ + ++ +++ - -
Rucphen ++ + ++ +++ + -
Schermer . . . . - -
Scherpenzeel ++ +++ . + + +
Schiermonnikoog . + . + - -
Schouwen-Duiveland . ++ ++ + - - 's-Gravenhage ++++ + ++ . - +
's-Hertogenbosch +++ + ++ ++ - + Sittard-Geleen +++ +++ + ++ - -
Sluis +++ ++ +++ + - -
Spijkenisse + + ++ . - -
Staphorst + +++ . +++ - +
Steenbergen ++ ++ ++ + - - Terneuzen +++ + ++ ++ - - Tholen ++ ++ ++ ++ - -
Tynaarlo +++ +++ ++ + - -
Tytsjerksteradiel ++ + +++ ++ - -
Uden . ++ ++ . + -
Uitgeest . . + + - -
Uithoorn +++ + +++ + + -
Utrecht ++++ + ++ + - +
Veendam +++ + ++ . - -
Veenendaal ++++ +++ + ++ - -
Veere + ++ ++ ++ - -
Veldhoven . . ++ . - -
Venlo ++++ + + +++ - -
Vianen +++ +++ ++ ++ - -
Vlaardingen ++++ + ++ + - -
Vlagtwedde ++ + +++ ++ - -
Voorschoten ++ . +++ ++ - -
Voorst . + . ++ - -
Waalwijk +++ ++ + +++ - -
Wageningen . + +++ ++ - -
Weert ++ ++ + +++ - -
Weesp + . ++ ++ - -
Werkendam ++++ ++ +++ + + +
Wervershoof +++ + . ++ + +
Westerveld +++ ++ +++ ++ - - Westervoort ++++ ++ +++ ++ - - Weststellingwerf +++ ++ ++ ++ - - Westvoorne + ++ ++ +++ - - Wijchen . ++ ++ ++ - - Wijdemeren . + . ++ - -
Winschoten, Reiderland en Scheemda . ++ . ++ - -

3536+++
Woensdrecht ++ + ++ ++ - - Wormerland ++++ +++ + + - - Woudrichem +++ ++ . + + + Zaanstad ++++ +++ ++ ++ - + Zandvoort +++ . ++ ++ - - Zeevang . . . . - - Zeist +++ + ++ + - -
Zevenaar . ++ ++ +++ - + Zijpe ++ +++ +++ +++ - -
Zoetermeer +++ + +++ +++ - - Zuidhorn +++ +++ ++ - -
Zundert + +++ ++ ++ - - Zwolle . . ++ +++ - -