KNMG

Wie heeft 't voor het zeggen bij diagnostiek en behandeling?

Ofwel: is de professionele autonomie van artsen in het geding? Gaan zorgverzekeraars meer en meer op de stoel zitten van de dokter, zoals we dokters steeds vaker horen fluisteren? Zorgverzekeraars zijn de eersten om dat te ontkennen, want zij hebben immers verstand van verzekeren, niet van hulpverlenen. Zorgverzekeraars hebben echter ook de mogelijkheid om in een aantal gevallen te bepalen, welke interventies en geneesmiddelen vergoed worden en welke niet. Het lijkt er op dat die invloed van zorgverzekeraars toeneemt, en dat ligt natuurlijk ook in de lijn der verwachting, nu onze minister de regie in de zorg meer en meer naar de zorgverzekeraars wil toeschuiven. Doelmatigheid is daarbij, meer dan kwaliteit, het toverwoord. En doelmatig wil meestal zeggen: goedkoop. De federatie KNMG maakt hier bezwaar tegen. De KNMG heeft altijd geprotesteerd tegen plannen en regelingen waardoor de professionele autonomie van artsen wordt aangetast. Want daarmee kan ook de patiënt in zijn belang en vooral zijn gezondheid worden geschaad. Professionele autonomie van artsen wil niet zeggen dat artsen maar doen wat hen goeddunkt. Professionele autonomie wil zeggen, dat de beroepsgroep de verantwoordelijkheid kan en wil dragen om binnen de maatschappij zijn functie goed en geloofwaardig, èn binnen het wettelijk kader, te vervullen. Het wil zeggen dat de beroepsgroep zichzelf eisen en beperkingen oplegt, en verantwoording over haar handelen aflegt aan de patiënt en de samenleving. Het wil zeggen dat artsen op grond van hun professionele richtlijnen diagnostiek bedrijven en behandelingen instellen, maar ook dat zij van die richtlijnen kunnen afwijken als dat in het voordeel en het belang van de patiënt is. Dàt is professionele autonomie. De Inspectie ziet er op toe dat artsen zich aan die zelf opgestelde eisen en regels houden. De overheid heeft het kwaliteitssysteem dat artsen hebben ontwikkeld en dat bestaat uit opleiding, registratie, geaccrediteerde nascholing, werkervaring, visitatie en dergelijke, gesanctioneerd. Professionele autonomie is dus voor een belangrijk deel in de wet- en regelgeving verankerd geraakt, en als zodanig een onvervreemdbaar goed geworden van artsen. De KNMG vindt dat het niet aan de zorgverzekeraars is om te bepalen welke diagnostiek wordt verricht en welke therapieën worden verstrekt en vergoed, en welke niet. Het uitgangspunt van de KNMG is en blijft dat de arts bepaalt wat voor de patiënt het beste is, conform de daarvoor geldende medisch inhoudelijke richtlijnen. Toestemming vooraf van de verzekeraar wordt door KNMG categorisch afgewezen. Daarmee wordt immers het professionele proces belast met, en mogelijk negatief beïnvloed door, extra administratieve handelingen. Ook patiënten begrijpen hier uiteraard niets van. De arts moge dan het primaat hebben bij diagnostiek en therapie, van hem mag wèl verwacht worden dat hij dat doelmatig doet: "goedkoop als het kan, maar duur als het moet". De KNMG heeft geen principieel bezwaar tegen het aanbrengen van beperkingen in bijvoorbeeld het te vergoeden geneesmiddelenpakket, maar wel tegen het feit dat dit door verzekeraars wordt bepaald. Van artsen, apothekers en hun organisaties mag een gedegen beleid worden verwacht, gericht op de totstandkoming van een doelmatig geneesmiddelenpakket en doelmatig èn veilig voorschrijven door artsen. Daarbij behoort controle en bijstelling achteraf, niet het vragen van toestemming vooraf. Op die wijze wordt geen afbreuk gedaan aan de professionaliteit van de artsen, en wordt toch een doelmatig en veilig beleid neergezet.

Vragen of opmerkingen over dit artikel? Mail naar L.Wigersma@fed.knmg.nl