Sociaal-Economische Raad

SER-PERSBERICHT

17 februari 2006

SER wil code goed bestuur voor PBO

De SER wil samen met de product- en bedrijfschappen een code opstellen voor goed bestuur. De code moet een wettelijke verankering krijgen en onderdeel gaan uitmaken van het toezicht van de SER op de product- en bedrijfschappen. Dat staat in een ontwerpadvies dat de SER op vrijdag 17 maart zal vaststellen.

De SER stelt vast dat de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) voor bepaalde sectoren op economisch en sociaal terrein een nuttig en wenselijk instrument kan zijn in aanvulling op private instrumenten. Voorwaarde is wel dat andere sectoren - die geen behoefte hebben zich te organiseren in een schap - er geen last van hebben.

Product- en bedrijfschappen zullen steeds kritisch naar zichzelf moeten kijken. Ook moeten zij openstaan voor de eisen die een veranderende omgeving aan dergelijke organisaties stelt. Het gaat dan bijvoorbeeld om transparantie, openheid en zorgvuldige besluitvorming.

Veel van deze onderwerpen zijn voor de product- en bedrijfschappen al in de wet geregeld. Toch is het belangrijk dat gestreefd wordt naar verdere versterking daarvan door middel van zelfregulering. Een code voor goed bestuur, zoals die ook voor andere organisaties (pensioenfondsen, zelfstandige bestuursorganen en grote ondernemingen) is opgesteld, vindt de SER hiervoor een goed instrument. De code moet uitgangspunten bevatten over zorgvuldig bestuur en integriteit, verantwoording en toezicht, openheid, communicatie naar ondernemingen en personele unies. Ook kunnen onderwerpen als publiek of privaat (welke zaken regel je publiek en welke privaat), de werkingssfeer van een schap en het heffingenbeleid (wanneer algemene en wanneer specifieke heffingen) in de code een plaats vinden.

Product- en bedrijfschappen hebben al aangegeven aan een code voor goed bestuur te willen werken. De SER wil dit initiatief stimuleren en samen met de schappen tot een breed gedragen code komen. De code mag niet vrijblijvend zijn en moet daarom een wettelijke verankering krijgen.

Verzoeken tot aanpassing van de werkingssfeer van een schap zijn vaak het gevolg van het ontbreken van overeenstemming tussen betrokken partijen in een schap. De SER heeft tot taak over dergelijke verzoeken te adviseren aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De SER vindt het belangrijk dat de werkingssfeer van een schap een goede afspiegeling vormt van de sectoren waarvoor de dragende organisaties representatief zijn. Dat bevordert de legitimiteit en het draagvlak voor de activiteiten van het schap. Ontwikkelingen in de markt kunnen ertoe leiden dat een deel van een sector buiten de werkingssfeer wordt geplaatst. Belangrijk is dat vooraf een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden aan de hand van de volgende criteria:

- in welke mate gaat het om een goed af te bakenen groep van ondernemingen met een voldoende specifiek belang;

- in welke mate is hun belangenorganisatie representatief;

- in welke mate kan worden geregeld dat de af te splitsen sector niet langer profiteert van de activiteiten van het schap;

- welke consequenties heeft de gewenste beperking van de werkingssfeer voor het functioneren van het schap?

Het toezicht van de SER op product- en bedrijfschappen zal waar nodig verder worden verscherpt om te stimuleren dat schappen zich beter verantwoorden en (financieel) transparanter opereren. Op grond van de PBO-structuur blijft de eigen verantwoordelijkheid van de schappen vooropstaan. De toezichthoudende rol van de SER richt zich op bewaking van de randvoorwaarden waarbinnen de schappen als openbare lichamen moeten opereren en op een vergroting van hun zelfsturend en zelfcorrigerend vermogen. De SER geeft dan ook geen oordeel over de opportuniteit van verordeningen en besluiten. Wel verwacht hij van schappen dat zij zich in voldoende mate hierover verantwoorden tegenover de betrokken belanghebbenden. Ook toezicht op naleving van de code voor goed bestuur zal deel uitmaken van het toezichtskader van de SER.

Het ontwerpadvies, dat is opgesteld door de Bestuurskamer van de SER, wordt op dit moment besproken door de achterbannen van de organisaties. De aanleiding voor het advies is gelegen in een motie van de Tweede Kamer van april 2005. Daarin werd de visie van de SER gevraagd op de toekomst van de PBO en op de toezichthoudende rol van de SER. Het advies wordt gebruikt door het kabinet en de Tweede Kamer om zich een oordeel te vormen over nut, noodzaak en effectiviteit van de PBO.