European Union



| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
|6150/06 (Presse 42)                                                        |
|(OR. en)                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|Betreft:                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|2710e zitting van de Raad                                                  |
|Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur                                           |
|Brussel, 23 februari 2006                                                  |
|Voorzitter Mevrouw Elisabeth Gehrer, minister van Onderwijs, Wetenschap en |
|Cultuur                                                                    |
|Mevrouw Ursula Haubner, minister van Sociale Zekerheid, Generaties en      |
|Consumentenbescherming van Oostenrijk                                      |
|                                                                           |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad heeft een verordening tot vaststelling van een meerjarenplan voor  |
|de duurzame exploitatie van de tongbestanden in de Golf van Biskaje        |
|aangenomen.                                                                |
|De Raad heeft een richtlijn aangenomen betreffende de minimumvoorschriften |
|inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van    |
|werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische         |
|straling).                                                                 |
|De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op de|
|aanneming van de richtlijn tot vaststelling van de technische voorschriften|
|voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG.             |
|De Raad heeft teksten die bedoeld zijn als bijdrage voor de                |
|voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad aangenomen.                      |
INHOUD1

DEELNEMERS 4

BESPROKEN PUNTEN

ONDERWIJS 6


- Voorbereiding voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 6


- Werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010" - kernboodschappen 7


- "Onderwijs en opleiding zijn van vitaal belang voor groei, banen en sociale samenhang 7


- Kerncompetenties voor levenslang leren 9


- De Europese indicator van het taalvermogen 11


- Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid 13

JEUGD 14


- Voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 14


- Implementatie van het Europees pact voor de jeugd - bijdrage voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad - conclusies van de Raad 15


- Diversen 19

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

VERVOER

Technische voorschriften voor binnenschepen * 20

VISSERIJ

Tongbestanden * 20

WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID

Optische straling * 21

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
mevrouw Fadila LAANAN minister van Cultuur, Media en Jeugd (Franse Gemeenschap ) de heer Frank VANDENBROUCKE vice-minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming

Tsjechië
mevrouw. Alena ?T?RBOVÁ vice- minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport

Denemarken:
de heer Jeppe TRANHOLM MIKKELSEN plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Duitsland:
de heer Gerd HOOFE staatssecretaris, ministerie van Gezins-, Vrouwen- en Jeugdzaken en Bejaardenzorg de heer Frieder MEYER-KRAHMER staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Onderzoek

Estland:
de heer Tiit NABER plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Griekenland:
mevrouw Marietta GIANNAKOU minister van Onderwijs en Eredienst

Spanje:
mevrouw María Jesús SANSEGUNDO GÓMEZ de CADIÑANOS minister van Onderwijs en Wetenschappen

Frankrijk:
de heer Gilles de ROBIEN minister van Nationaal Onderwijs, Hoger Onderwijs en Onderzoek de heer Jean-François LAMOUR minister van Jeugdzaken, Sport en Verenigingsleven

Ierland:
de heer Kenneth THOMPSON plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Italië:
mevrouw Valentina APREA staatssecretaris van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek

Cyprus:
de heer Pefkios GEORGIADES minister van Onderwijs en Cultuur

Letland:
mevrouw Ina DRUVIETE minister van Onderwijs en Wetenschappen

Litouwen:
mevrouw Vilija BLINKEVIÈIÛTË minister van Sociale Zekerheid en Arbeid
de heer Remigijus MOTUZAS minister van Onderwijs en Wetenschappen

Luxemburg:
mevrouw Mady DELVAUX-STEHRES minister van Onderwijs en Beroepsopleiding mevrouw Marie-Josée JACOBS minister van Gezinszaken en Integratie, minister van Gelijke Kansen

Hongarije:
de heer Bálint MAGYAR minister van Onderwijs

Malta:
mevrouw Theresa CUTAJAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Oostenrijk:
mevrouw Elisabeth GEHRER minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur mevrouw Ursula HAUBNER minister van Sociale Zekerheid, Generaties en Consumentenbescherming

Polen:
de heer Stefan JURGA onderstaatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Wetenschappen

Portugal:
de heer Jorge PEDREIRA toegevoegd staatssecretaris van Onderwijs

Slovenië:
de heer Milan ZVER minister van Onderwijs en Sport

Slowakije:
de heer Juraj NOCIAR plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Finland:
de heer Antti KALLIOMÄKI minister van Onderwijs

Zweden:
de heer Lena HALLENGREN minister, ministerie van Onderwijs en Cultuur, belast met Kinder- en Jeugdzaken en Volwassenenonderwijs

Verenigd Koninkrijk
mevrouw Anne LAMBERT plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger

Commissie:
de heer Ján FIGEL lid

De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:

Bulgarije:
de heer Daniel VALTCHEV vice- minister-president en minister van Onderwijs en Wetenschappen

Roemenië:
de heer Paloma PETRESCU staatssecretaris BESPROKEN PUNTEN

ONDERWIJS

Voorbereiding voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad

De Raad ontving informatie van de Commissie over haar jaarverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2006 in het kader van de nieuwe Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid: "Naar een hogere versnelling" (5745/06).

De Commissaris wees in het bijzonder op de educatieve aspecten, en concludeerde dat de hervormingen op nationaal niveau moeten worden bespoedigd.

Naast andere maatregelen wordt in het verslag voorgesteld de investeringen in universiteiten te verhogen tot 2% van het BBP. Sommige delegaties betwijfelden of een dergelijke stijging mogelijk en wenselijk is.

Sommige delegaties zouden meer aandacht willen schenken aan de problemen in verband met voortijdig schoolverlaten.

In deel I, "het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid", wordt de opzet van de hervormingsprogramma's beoordeeld en wordt een aantal kerninitiatieven beschreven die ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Raad.

Deel II, "Landenrapporten", omvat een gedetailleerde beoordeling van de nationale hervormingsprogramma's, waarin zowel de sterke punten worden genoemd als de punten waarop de lidstaten de programma's zouden moeten herzien en bijwerken.

De eerste implementatiecyclus van de vernieuwde strategie, waaraan het vorig jaar een nieuwe impuls is gegeven, zal uitmonden in de boodschap van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 2006 waarin de strategie voor het komende jaar zal worden geschetst. Het voortgangsverslag van de Commissie over de nationale hervormingsprogramma's is bedoeld als bijdrage daartoe.

Werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010" - kernboodschappen

De Raad heeft samen met de Commissie het gezamenlijk tussentijds verslag 2006 over de vorderingen met het "Werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010"" goedgekeurd, een programma voor de vervolgmaatregelen inzake de in de hervormingsagenda van Lissabon vastgestelde doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa.

Nadat bij de herziene Lissabonstrategie de spilfunctie van onderwijs en opleiding voor de Europese agenda voor werkgelegenheid en groei was bevestigd, heeft de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad 2005 om de verdere, volledige implementatie van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010 verzocht. In het gezamenlijk tussentijds verslag "Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa" (5767/06), worden de reeds gemaakte vorderingen bij de uitvoering van het werkprogramma geschetst en maatregelen voorgesteld met het oog op verdere verbetering.

De Raad keurde voorts de onderstaande kernboodschappen goed die opgesteld zijn ten behoeve van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad en handelen over de bijdrage van onderwijs en opleiding aan de doelstellingen van de nieuwe Lissabon-strategie, namelijk: groei, banen en sociale samenhang.

"Onderwijs en opleiding zijn van vitaal belang voor groei, banen en sociale samenhang

Onderwijs en opleiding dragen in belangrijke mate bij tot de oplossing voor de toenemende sociaal-economische en demografische uitdagingen waarmee de EU in een geglobaliseerde wereld geconfronteerd wordt: een te hoog werkloosheidscijfer, een groot aantal laagopgeleiden, de vergrijzing en de dringende noodzaak om het niveau van de competenties en de kwalificaties van alle burgers te verbeteren.

Onderwijs en opleiding zijn van doorslaggevend belang, indien men het potentieel van de EU op het gebied van excellentie, innovatie en concurrentievermogen, alsmede voor wat betreft de sociale samenhang, op de lange termijn in stand wil kunnen houden. Daarom moet opnieuw worden gewezen op de tweevoudige - sociale en economische - rol van onderwijs en opleiding, alsmede op de noodzaak om te zorgen voor de ontwikkeling van doeltreffende en billijke stelsels van hoge kwaliteit. Deze twee dimensies kunnen niet tegen elkaar worden ingeruild. Het streven naar excellentie op alle niveaus van onderwijs en opleiding, mede via nauwere banden tussen hoger onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven zoals onlangs is besproken door de staatshoofden en regeringsleiders in Hampton Court, moet hand in hand gaan met het streven naar betere toegankelijkheid, sociale insluiting en actief burgerschap.

Onderwijs en opleiding moeten voorrang krijgen bij investeringen. De hoge opbrengst weegt in belangrijke mate op tegen de kosten en reikt veel verder dan 2010. In dit verband zal het nieuwe Programma Levenslang Leren 2007- 2013 van cruciaal belang zijn. Het programma "Onderwijs en Opleiding 2010" moet centraal staan bij de uitvoering van de nationale hervormingsprogramma's van Lissabon en in het jaarlijkse voortgangsverslag op EU-niveau.

Er wordt vooruitgang geboekt, maar op belangrijke gebieden moeten meer substantiële inspanningen worden geleverd

De hervormingen op het gebied van onderwijs en opleiding vorderen, maar er moeten meer substantiële inspanningen worden geleverd. Levenslang leren is erkend als een conditio sine qua non voor het bereiken van de doelstellingen van Lissabon. De lidstaten dienen bij voorrang alles in het werk te stellen om samenhangende en alomvattende strategieën voor levenslang leren te implementeren. Peer-learningprojecten en het gebruik van onderzoeksresultaten zullen in dit verband een belangrijke bijdrage leveren. Met het oog op een grotere mobiliteit en een efficiënte Europese arbeidsmarkt dient tevens vooruitgang te worden geboekt met betrekking tot een Europees kader voor kwalificaties (EKK).

Investeringen, gekoppeld aan relevante kwaliteitsborgingsmechanismen, moeten gericht worden op gebieden die, economisch en sociaal gezien, veel vruchten afwerpen. Tot die gebieden behoren de verbetering van de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs, de verwerving door eenieder van kerncompetenties, met inbegrip van taalvaardigheden, preprimair onderwijs, het terugdringen van voortijdig schoolverlaten, de professionele ontwikkeling van onderwijsgevenden, praktijkopleiders en schoolleiders, en volwasseneneducatie. Er moet meer en meer gericht gebruik worden gemaakt van de structuurfondsen, en vooral van het Europees Sociaal Fond, voor onderwijs en opleiding.

Om de doeltreffendheid en de impact van de hervormingen te vergroten en de verantwoordelijkheden en de kosten te delen, moet het beheer worden versterkt; daarbij dienen de belanghebbenden te worden betrokken, met name door middel van effectieve interministeriële synergieën en diverse leerpartnerschappen op alle niveaus (instellingen, overheidsinstanties, sociale partners, bedrijven, sectorale, regionale en lokale organisaties). Indien men de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels vóór 2010 tot een mondiale kwaliteitsreferentie wil maken, dan zijn gecoördineerde inspanningen van alle partijen noodzakelijk."

Kerncompetenties voor levenslang leren

In afwachting van het advies van het Europees Parlement, heeft de Raad van gedachten gewisseld over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren, waarin onder meer het volgende probleem aan de orde wordt gesteld (5758/06):

Stemmen de acht kerncompetenties in het Voorstel voor een aanbeveling inzake kerncompetenties voor levenslang leren grotendeels overeen met de kerncompetenties waarover eenieder moet beschikken in het kader van levenslang leren? Zo ja, hoe moeten deze kerncompetenties worden bevorderd?

De delegaties waren het erover eens dat de acht in het voorstel omschreven competenties nodig zijn voor het leven in de huidige kennismaatschappij, al vonden sommige delegaties dat andere competenties aan deze lijst kunnen worden toegevoegd, zoals basiskennis van de Europese Unie.

Sommige delegaties merkten op dat beter kan worden verwezen naar de instructietaal dan naar de moedertaal, omdat die niet altijd dezelfde is.

Het resultaat van de besprekingen zal worden gebruikt als aanknopingspunt bij de verdere behandeling van het voorstel voor een aanbeveling.

Dit voorstel voor een aanbeveling is opgesteld naar aanleiding van het mandaat dat voor het eerst werd verstrekt door de Europese Raad van Lissabon in 2000 ("Iedere burger moet over de vaardigheden(...) beschikken die nodig zijn om in deze nieuwe informatiemaatschappij te leven en te werken") en dat werd herhaald en verder uitgewerkt in het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010", dat in maart 2002 werd goedgekeurd door de Raad van Barcelona, die ook aandrong op verdere maatregelen ter "verbetering van de beheersing van basisvaardigheden" en ter bevordering van de Europese dimensie in het onderwijs. Daarbij moest in de eerste plaats worden nagegaan welke nieuwe basisvaardigheden nodig zijn en hoe deze, tezamen met de traditionele vaardigheden, beter in de leerplannen kunnen worden geïntegreerd, aangeleerd en levenslang op peil gehouden. Iedereen, ook personen met bijzondere behoeften, voortijdige schoolverlaters en volwassen lerenden, moet daadwerkelijk de mogelijkheid krijgen om zich basisvaardigheden eigen te maken. De officiële erkenning van basisvaardigheden moet worden bevorderd om bij- en nascholing te vergemakkelijken en de inzetbaarheid te vergroten.

Het voorstel voor een aanbeveling heeft tot doel een Europees referentie- instrument te creëren waarmee basisvaardigheden (kerncompetenties) worden omschreven die alle burgers via levenslang leren moeten worden bijgebracht, en die bijdragen tot zelfontplooiing, actieve participatie en verbetering van de inzetbaarheid van de betrokkenen in kenniseconomieën en
-maatschappijen.

De beoogde kerncompetenties zijn:

communicatie in de moedertaal;

communicatie in vreemde talen;

wiskundige competentie en basiscompetenties op het gebied van exacte wetenschappen en technologie;

digitale competentie;

Leercompetentie;

Sociale en burgerschapscompetentie;

ontwikkeling van initiatief en ondernemerszin; en

cultureel bewustzijn en culturele expressie.

Het voorstel licht voorts toe hoe men zich de kerncompetenties door levenslang leren eigen kan maken.

Voorgestelde rechtsgrond: de artikelen 149 en 150 van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een besluit van de Raad; de medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement is van toepassing.

De Europese indicator van het taalvermogen

De Raad heeft een oriënterend debat gehouden over de mededeling van de Commissie "De Europese indicator van het taalvermogen", waarbij met name op de volgende punten werd ingegaan:

de aanpak voor de vaststelling van de Europese taalvaardigheidsindicator, die door de Commissie in haar mededeling wordt geschetst;

de instelling van een adviesraad, bestaande uit één vertegenwoordiger per lidstaat, die als initiële taak zou hebben de toepassingsparameters te verduidelijken of te bepalen;

wat de voornaamste parameters voor de Europese taalvaardigheidsindicator betreft:

i) het niveau van de "International standardclassification of Education (ISCED) waarop gegevens over de vaardigheid in de eerste en de tweede vreemde taal moeten worden verzameld bij een representatieve groep leerlingen uit het onderwijs- en opleidingsstelsel:

(ii) omdat eerbiediging van de talendiversiteit een kernwaarde is van de Europese Unie, moet de indicator berusten op gegevens over de kennis van alle officiële talen van de Europese Unie die in de Unie als vreemde taal worden onderwezen, maar uit praktische overwegingen is het aan te bevelen dat in de eerste ronde van de gegevensverzameling tests worden verricht in de meest onderwezen talen in de Europese Unie totdat zij voldoende proefpersonen opleveren.

Het debat was toegespitst op een aantal vraagstukken ter vergemakkelijking van de verdere werkzaamheden die nodig zijn met het oog op de aanneming van conclusies tijdens de Raadszitting in mei.

Er bestond ruime overeenstemming over dat het wenselijk is een advies in te stellen die op de eerste plaats de parameters van de indicator zou moeten bepalen.

Wat de voornaamste parameters voor de Europese taalvaardigheidsindicator betreft, liepen de meningen uiteen over het onderwijsniveau waarop de evaluatie betrekking zou moeten hebben.

Hoewel een grote meerderheid van de delegaties het erover eens was dat de indicator uiteindelijk in alle officiële EU-talen beschikbaar moet zijn, konden de meeste er om praktische redenen mee instemmen dat in eerste instantie alleen gegevens worden verzameld over de meest onderwezen talen in de lidstaten. Voorts herinnerden sommige delegaties eraan dat er in hun land meer dan één nationale taal is en dat daarmee rekening moet worden gehouden om de gegevens in de eerste ronde vergelijkbaar te maken.

De Commissie verklaart in haar mededeling (11704/05) het volgende:

"Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van Barcelona hebben de staatshoofden en regeringsleiders verzocht om de vaststelling van een Europese taalvaardigheidsindicator. (...)Het uiteindelijke doel is de lidstaten harde cijfers te verschaffen op basis waarvan zij de noodzakelijke aanpassingen kunnen maken in hun manier van onderwijzen en leren van vreemde talen."

De Commissie verzoekt de Raad in te stemmen met de aanpak die wordt geschetst in de mededeling over de implementatie van de Europese taalvaardigheidsindicator.

Deze indicator moet ook worden gezien in de context van het proces "Onderwijs en Opleiding 2010" in het kader waarvan de lidstaten zijn overeengekomen een reeks indicatoren te ontwikkelen.

Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid

De Commissie heeft haar mededeling over "Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid" gepresenteerd (14908/05).

Deze mededeling, de eerste op dit beleidsgebied,

bevestigt dat de Commissie veel belang hecht aan meertaligheid in de Europese Unie;

beschrijft de strategie waarmee de Commissie meertaligheid in de Europese samenleving, de economie en binnen de Commissie zelf wil bevorderen; en

stelt een aantal specifieke acties voor op basis van dit strategische kader.

Meertaligheid wordt in de mededeling omschreven als het nieuwe beleidsgebied van de Commissie, dat een gunstig klimaat schept voor de volle ontplooiing van alle talen en voor het onderwijzen en leren van verschillende talen. Voorts staat in de mededeling dat het meertaligheidsbeleid van de Commissie drie doelstellingen nastreeft:

het leren van talen en de taalverscheidenheid in de samenleving bevorderen;

een gezonde meertalige economie stimuleren; en

de Europese wetgeving, procedures en informatie voor de burgers in hun eigen taal toegankelijk maken.

JEUGD

Voorbereiding van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad

De Commissie heeft in de Raad Jeugdzaken zijn mededeling voor de Europese Raad in het kader van de hernieuwde Lissabon-strategie gepresenteerd, getiteld: "Tijd voor een hogere versnelling" (5745/06).

Zoals bekend heeft de Europese Raad in maart 2005 het pact voor de jeugd aangenomen, dat één van de instrumenten is waarmee wordt gestreefd naar de verwezenlijking van de vernieuwde Strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid. Het pact voor de jeugd maakt deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren die de grondslag vormen voor de nationale hervormingsprogramma's waarover de Commissie haar eerste jaarlijkse voortgangsverslag heeft gepubliceerd onder de titel "Tijd voor een hogere versnelling".

Vervolgens heeft de Raad van gedachten gewisseld op basis van het jaarlijkse voortgangsrapport.

De delegaties gingen in op de volgende aspecten:

de voordelen van het gebruik van de open coördinatiemethode en de uitwisseling van beste praktijken in dit verband;

de noodzaak om jongeren bij de besluitvormingsprocedure te betrekken voor besluiten die op hen betrekking hebben;

de noodzaak om jongeren toegang te geven tot de arbeidsmarkt, en daarbij gerichte opleiding te verstrekken aan vroegtijdige schoolverlaters of ze tijdens een overgangsperiode tussen school en werk in te schakelen in vrijwillige maatschappelijk werk;

de noodzaak jongeren te helpen werk en gezin te combineren;

de voordelen die mobiliteit aan jongeren biedt, niet alleen om hun werkgelegenheidsvooruitzichten te verbeteren, maar ook om hen in contact te brengen met verschillende culturen en hun het gevoel te geven Europeaan te zijn.

Implementatie van het Europees pact voor de jeugd - bijdrage voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad - conclusies van de Raad

De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten hebben de onderstaande conclusies aangenomen:

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN

VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

INDACHTIG


1. het door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 gestelde en tijdens zijn bijeenkomst van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 bevestigde doel van de Europese Unie, namelijk "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang";


2. het door de Commissie op 21 november 2001 aangenomen witboek "Een nieuw elan voor Europa's jeugd", waarin het volgende wordt gesteld: "Deze strategie omvat nieuwe doelstellingen op diverse beleidsterreinen die nauw met jeugd samenhangen, zoals onderwijs, werkgelegenheid, sociale integratie, informatie en de burgermaatschappij";


3. het Groenboek "Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties" van 21 maart 2005, waarin wordt onderstreept dat er extra inspanningen moeten worden geleverd op het gebied van de arbeidsinpassing van jongeren en de begeleiding van hun beroepstrajecten, die met de afwisseling van werken, studeren, werkloosheid en her- en bijscholing "non-lineair" zijn geworden;


4. de conclusies van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005, waarin het Europees pact voor de jeugd werd aangemerkt als een van de instrumenten die bijdragen tot de verwezenlijking van de op groei en werkgelegenheid gerichte doelstellingen van Lissabon door het onderwijs, de opleiding, de mobiliteit, de integratie in het arbeidsproces en de sociale integratie van jonge Europeanen te verbeteren, en tevens het combineren van beroeps- en gezinsleven te vergemakkelijken;


5. de mededeling van de Commissie van 30 mei 2005 over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren, "Aandacht voor jongerenbelangen in Europa - implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap" ;


6. de Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) , voorgesteld door de Commissie en onderschreven door de Raad, die de lidstaten in aanmerking moeten nemen en waarover zij in hun nationale hervormingsprogramma's moeten rapporteren;


7. de mededeling van de Commissie van 10 november 2005 "Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa" ;


8. de resolutie van de Raad van 15 november 2005 "Aandacht voor jongerenbelangen in Europa - implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap" ;


9. de mededeling van de Commissie van 22 december 2005: "Working together, working better: a new framework for the open coordination of social protection and inclusion policies in the European Union ;


10. het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie van 25 januari 2006 over de uitvoering van de Lissabon-strategie en de bijlagen daarbij, gebaseerd op de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten die in het najaar van 2005 aan de Commissie zijn voorgelegd;

ONDERSTREPEN HET VOLGENDE:


11. jongeren vormen een waardevolle hulpbron voor het heden en de toekomst, en dragen bij tot de creativiteit, de innovatie en het ondernemerschap welke Europa nodig heeft om de doelstellingen van de Lissabon-strategie te verwezenlijken;


12. jongeren zien zich gesteld voor tal van uitdagingen, met name bij het vinden van werk, nu de werkloosheid onder jongeren gemiddeld twee keer zo groot is als de algemene werkloosheid in de EU;


13. het belang van het jongerenperspectief in de strategie van Lissabon en het feit dat de implementatie van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010", de open coördinatiemethode op het gebied van sociale bescherming en sociale integratie, de structuurfondsen en de Europese kaderprogramma's voor onderzoek en andere relevante programma's, zoals de programma's "Levenslang Leren", "Jeugd", en het toekomstige "Jeugd in Actie", een essentiële bijdrage kunnen leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het pact voor de jeugd;


14. de noodzaak om de sociale integratie van jongeren, vooral kansarme, te bevorderen, teneinde de sociale samenhang te vergroten;


15. het belang, voor jongeren, van beleid dat erop gericht is het combineren van werk en gezin mogelijk te maken, mede gezien de uitdagingen die voortvloeien uit de demografische veranderingen;


16. het belang van niet-formeel en informeel leren en van de mobiliteit van jongeren, ondersteund door instrumenten zoals het programma "Jeugd" en het toekomstige programma "Jeugd in Actie 2007- 2013", om jongeren te helpen een breed scala van vaardigheden en competenties ontwikkelen;


17. het belang van de bevordering van een gestructureerde dialoog op alle niveaus met jongeren, jongerenorganisaties en mensen die zich ten behoeve van jongeren inzetten;

ZIJN DE VOLGENDE MENING TOEGEDAAN:


18. uit het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie voor 2006 blijkt dat de reactie op het pact voor de jeugd in de meeste lidstaten bemoedigend is geweest, maar dringende maatregelen blijven nodig om, overeenkomstig het pact, de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken;


19. de aanneming van het Europees pact voor de jeugd heeft de betrokkenheid van de met jongerenzaken belaste ministeries bij het proces van Lissabon versterkt, hetgeen ertoe heeft geleid dat de interne coördinatie is verbeterd en dat, in overeenstemming met het mandaat van de Europese Raad, bij de ontwikkeling van het beleid inzake werkgelegenheid, sociale integratie, onderwijs, opleiding en mobiliteit het aspect jongeren in sterkere mate is geïntegreerd;


20. hoewel vele lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma's uitdrukkelijk naar het pact verwijzen en andere lidstaten in hun programma's maatregelen opnemen die in overeenstemming zijn met het pact, zou een betere implementatie van de doelstellingen van het pact en een grotere zichtbaarheid van het pact in de nationale hervormingsprogramma's en in het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie tot meer samenhang, een grotere doeltreffendheid en een duidelijker toezicht op maatregelen voor jongeren leiden, en ertoe bijdragen de kennis en expertise betreffende de verschillende onderdelen van het pact en de raakvlakken daartussen verder te ontwikkelen;


21. hoewel er vorderingen zijn gemaakt, moeten de Europese Commissie en de lidstaten de maatregelen ter uitvoering van het pact versterken door:

de arbeidsmarktpositie van de jongeren te verbeteren door het versterken van hun inzetbaarheid en van hun ondernemerschap en door steun te bieden bij de overgang van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt;

ervoor te zorgen dat kansarme jongeren voorrang krijgen in het nationale beleid inzake werkgelegenheid en sociale integratie;

het aantal voortijdige schoolverlaters te verlagen en een nauwere samenwerking tot stand te brengen op het gebied van transparantie en erkenning van de waarde van niet-formeel en informeel leren;


22. de lidstaten en de Commissie moeten met betrekking tot andere onderdelen van het pact ook maatregelen uitwerken en ondersteunen door:

indachtig het belang van mobiliteit voor de ontwikkeling van het potentieel van jongeren en om de Europese Unie dichter bij de jongeren te brengen, maatregelen te nemen die de mobiliteit van jongeren stimuleren, met name door bestaande obstakels weg te nemen;

jonge ouders in staat te stellen om hun beroeps- en gezinsleven te combineren, met name door meer kinderopvangvoorzieningen en innoverende vormen van werkorganisatie;

GEVEN DE EUROPESE RAAD IN OVERWEGING:


23. verdere voortgang met betrekking tot maatregelen voor jongeren aan te moedigen door het Europees pact voor de jeugd in de strategie van Lissabon te implementeren;


24. de lidstaten te verzoeken de raakvlakken tussen hun beleid inzake onderwijs, beroepsopleiding, werkgelegenheid, sociale integratie en mobiliteit te versterken met het oog op de ontwikkeling van doeltreffender sectordoorsnijdende strategieën voor jongeren;


25. de lidstaten en de Commissie te verzoeken om respectievelijk bij de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma's en bij de opstelling van het jaarlijkse voortgangsverslag op een meer stelselmatige en zichtbare wijze verslag uit te brengen over het pact in het kader van de strategie van Lissabon, teneinde het toezicht op de vorderingen te vergemakkelijken;


26. de Commissie en de lidstaten opnieuw te verzoeken jongeren en jongerenorganisaties op alle niveaus te betrekken bij de implementatie van het Europees pact voor de jeugd."

Deze conclusies vormen de bijdrage van de Raad Jeugdzaken ten behoeve van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad.

Diversen

De Raad werd over de volgende punten geïnformeerd:

a) Mededeling van de Commissie "Ondernemingszin bevorderen door onderwijs en leren"

presentatie door de Commissie

b) Mededeling van de Commissie "Tewaterlating van een vlaggenschip der kennis: het Europees Technologie-Instituut"

presentatie door de Commissie

c) Wedstrijd van Euroskills

Informatie van de Nederlandse delegatie en de Commissie

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

VERVOER

Technische voorschriften voor binnenschepen *

De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG (13274/05 + 6207/06 ADD 1).

Doel van de richtlijn is de technische voorschriften van de Gemeenschap in overeenstemming te brengen met de geavanceerde normen voor de Rijnvaart om voor het gehele Europese binnenvaartnetwerk één enkele regeling vast te stellen.

De besprekingen in de Raadsinstanties over de richtlijn - het richtlijnvoorstel is in december 1997 ingediend - hebben lang stilgelegen vanwege het vraagstuk van de mogelijke toelating van schepen met communautaire certificaten tot de Rijnvaart. Terwijl voordien de voorschriften van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) zich hiertegen verzetten, ontstond een nieuwe situatie doordat de CCR een wijziging van de Akte van Mannheim (aanvullend protocol nr. 7, van kracht sedert december 2004) aannam waarbij een rechtsgrondslag werd ingevoerd voor de Rijnvaart met certificaten die zijn afgegeven door andere lichamen dan de CCR. De richtlijn bepaalt dat communautaire binnenvaartcertificaten gelijkwaardig zijn met door de CCR afgegeven certificaten.

Deze richtlijn is gericht tot de 13 lidstaten die binnenwateren hebben.

VISSERIJ

Tongbestanden *

De Raad heeft een verordening aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van de tongbestanden in de Golf van Biskaje, nadat in de Raad op 20-22 december 2005 een politiek akkoord was bereikt. (5696/06, 5697/06 ADD1).

Doel van het plan is de paaibiomassa van tong uit de Golf van Biskaje in 2008 of eerder boven het voorzorgsniveau van 13.000 ton te brengen door de visserijsterfte voor dit bestand geleidelijk te reduceren. Daarna zal de Raad een besluit nemen over een streefniveau voor de visserijsterfte voor de lange termijn en een percentage voor de vermindering van de visserijsterfte. Elk jaar zal de Raad een besluit nemen over de totaal toegestane vangst (TAC) voor het volgende jaar voor tong uit de Golf van Biskaje.

Teneinde de visserij-inspanning, gemeten als het product van het motorvermogen in kilowatt en het aantal visdagen in het gebied, te beperken, voorziet de richtlijn in het volgende: ofwel wordt door de lidstaten een speciaal visdocument voor tong uit de Golf van Biskaje afgegeven voor vaartuigen die meer dan 2.000 kg ton tong opvissen, ofwel mag voor een lidstaat met een quotum voor tong in dit gebied van minder dan 10% van de totale TAC het niveau van de visserij-inspanning het referentieniveau van de visserij-inspanning voor 2006 niet overschrijden.

WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID

Optische straling *

De Raad heeft een richtlijn aangenomen betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling), nadat in het Bemiddelingscomité een akkoord was bereikt met het Europees Parlement (PE-CONS 3668/3/05 COR 1, 5775/06 ADD).

In de richtlijn worden minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van optische straling van kunstmatige oorsprong vastgesteld teneinde de controleregelingen van de lidstaten te harmoniseren; de richtlijn grijpt daartoe terug op de richtsnoeren inzake beperking van de blootstelling, die door de internationale commissie voor bescherming tegen niet-ioniserende straling (ICNIRP) zijn uitgevaardigd. Deze wetenschappelijk onderbouwde richtsnoeren zijn bedoeld ter voorkoming van de acute en langetermijneffecten voor de ogen en de huid die zich bij uiterst hoge blootstellingsniveaus kunnen voordoen.

In de richtlijn wordt de werkgevers een reeks verantwoordelijkheden opgelegd, waaronder eisen inzake risicobeoordeling, beperking van de blootstelling, gezondheidstoezicht en voorlichting en opleiding van de werknemers; zij is onder meer van toepassing op werknemers die met lasers en elektrische lasapparatuur werken, werknemers in de staal- en glasindustrie en werknemers in solariums.

Zie voor uitvoeriger informatie persmededeling 15486/05.


---

Doc. 14441/01 - COM(2001) 681 def.
9679/05 - COM(2005) 206 def.
8008/05 - COM(2005) 141 def.
Doc. 13415/1/05 REV 1 - COM(2005) 549 def. PB C 292 van 24.11.2005, blz. 5.
Doc. 5070/06 - COM(2005) 706 def.