- 1 -

Inleiding Frits Bolkestein Industriepoort

21 maart 2006

Alleen gesproken woord geldt.

Zeer geachte dames en heren,
De economie globaliseert in hoog tempo. Sommige overheden proberen zich daartegen te wapenen door hun markten te beschermen met protectionistische en nationalistische maatregelen. Verstandig is dat allerminst en ik zal u de komende tien tot vijftien minuten uitleggen waarom. Ik begin met de huidige ontwikkelingen in de Europese energiesector. Eon wilde Endesa kopen. Het bedrijf in het ene land steekt zijn geld in een bedrijf in het andere land. Een zakelijk voorstel, dat op het eerste gezicht normaal is binnen een globaliserende wereld. Dat bleek ook. De leiding van Endesa was tevreden met het bod, maar de Spaanse regering schoot in het defensief met een pleidooi vóór een overnamekandidaat met een Spaans paspoort. Iets dergelijks zagen we eind februari in Frankrijk. De nationale overheid dwong daar binnen 48 uur een fusie af tussen Suez en Gaz de France. Aanleiding was de dreigende overname.- 2 - van Suez door het Italiaanse Enel. Italië heeft zich terecht beklaagd bij de Europese Commissie over de gang van zaken. Protectionisme is van alle tijden. Maar inmiddels zouden we moeten weten dat het een verkeerde reflex is. Het leidt onmiskenbaar tot verzwakking. In de jaren tachtig en negentig bleek dit nog in de Verenigde Staten. De Amerikaanse overheid nam de eigen staalindustrie toen in bescherming met hoge importheffingen op buitenlands staal, maar verzuimde een termijn aan die beschermde positie te verbinden. Daarmee werd het middel erger dan de kwaal.
Protectionisme is bedoeld als adempauze. Dankzij enige bescherming kunnen bedrijven betere resultaten boeken, de winst investeren in de eigen onderneming en zichzelf zo klaarstomen voor een concurrerende rol op de wereldmarkt. Dat gebeurt in de praktijk te zelden. Industrieën kunnen vanuit hun beschermde status meer geld voor hun product vragen en ontpoppen zich zo als luie, gemakzuchtige ondernemingen. Ze schieten zichzelf daarmee in de voet. Misschien nog wel erger is de negatieve weerslag van hun houding op niet-beschermde, exporterende industrieën. De Amerikaanse staalindustrie kon bij gebrek aan concurrentie de prijzen laten oplopen. De auto-.- 3 - industrie in de Verenigde Staten kreeg daardoor te maken met hogere staalprijzen en ondervond de negatieve gevolgen op de wereldmarkt.
In tegenstelling tot wat wel wordt gedacht is protectionisme ook geen goede methode om onze nationale iconen te beschermen of de 'uitverkoop' van onze nationale industrieën aan het buitenland te voorkomen. Dat moeten we in het huidige economische krachtenveld ook niet langer willen. Buitenlandse bedrijven of investeerders nemen Nederlandse ondernemingen over, net zoals Nederlandse dat doen met buitenlandse. Nederland staat mede door bedrijven als Philips, Unilever en Shell in de topvijf van buitenlandse investeerders in de Verenigde Staten. Europese ondernemers steken viermaal zoveel kapitaal in Amerikaanse bedrijven als andersom. Wij kopen die op. Zij kopen de onze veel minder op. En als dat gebeurt zijn wij verontrust.
Nederlanders reageren selectief als het om onze 'nationale trots' gaat. Ik verbaas mij daar vaak over, want de praktijk rechtvaardigt die houding niet. KLM werd onderdeel van Air France en het gaat uitstekend met het bedrijf. Thales nam Hollandse Signaal over en ik kan er niets op tegen hebben..- 4 - Behoud van onze nationale iconen is geen garantie voor behoud van hoogwaardige werkgelegenheid. Ook voor deze bedrijven gelden de wetten van de markt. En als de belastingdruk in Nederland te hoog is, het opleidingsniveau te laag of de kennisinfrastructuur van onvoldoende kwaliteit, dan verplaatsen zij hun activiteiten naar elders. Daarbij is geen plaats voor sentiment. Fokker bestaat niet meer en Nederland bouwt geen eigen vliegtuigen meer. Dat is aan de ene kant jammer. Aan de andere kant is de voorspelling dat de gehele faculteit voor Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek aan de TU Delft ten onder zou gaan niet uitgekomen. De faculteit is nog nooit zo groot geweest als nu en heeft een geweldige reputatie over de hele wereld. Ook de gehele luchtvaartcluster floreert.
Sentiment over onze nationale iconen vind ik een beetje bekrompen. Alsof anderen met hun handen aan onze spullen zitten en we dat eigenlijk niet willen, maar niet goed weten wat we eraan moeten doen. Als het gaat om overnames van oer-Hollandse ondernemingen als KLM en KPN zijn dergelijke
opwellingen van 'oranjegevoel' misschien te plaatsen. Maar we moeten ons er niet teveel door laten afleiden. De emoties mogen niet overheersen. Uiteindelijk telt de ratio..- 5 - In Europa hebben vooral de Fransen daar nog altijd moeite mee. De Franse overheid is zeer volhardend in de afscherming van de eigen industrie. Het land helpt daar zichzelf noch de Franse bedrijven mee maar lijkt dat niet te willen inzien. Frankrijk volgt een heilloze koers. Het heeft verschillende sectoren aangewezen die vanwege hun cruciale positie zijn gesloten voor buitenlandse overnames. Op zichzelf passen daarbij al vraagtekens. Maar toen het gerucht kwam dat PepsiCo in de markt was voor een overname van Danone, werden de Franse yoghurtmakers snel aan het rijtje toegevoegd. Zo veranderde bedenkelijke in belachelijke besluitvorming, die voor de bedrijven negatief uitpakte.
De Fransen pareren de kritiek op zulke schoolvoorbeelden van protectionisme en nationalisme door te zeggen: wij willen nationale kampioenen. Ik ben voor kampioenen maar vooral voor Europese kampioenen. Geen kampioenen door
overheidsubsidies maar kampioenen die zich op eigen kracht naar de top werken en op de wereldmarkt de concurrentie verslaan. Dit betekent dat wij ons in Nederland en in Europa veel meer dan nu moeten blootstellen aan de harde wind van de concurrentie, ook al is die uitgesproken kil zoals thans de wind.- 6 - uit Azië. Protectionisme biedt daartegen uiteindelijk geen beschutting.
Steeds horen we dat Europese bedrijven niet kunnen concurreren met de Chinese, Koreaanse en Indiase. Ik ben ervan overtuigd dat dit alleen geldt voor de korte termijn. Op de langere termijn neemt de welvaart in die landen toe. Dan stijgen de salarissen voor het talent dat ook daar schaars is of wordt. Europa blijft wijzen naar de werknemers in Azië, die hun werk voor een habbekrats doen. Het verbaast mij dat ik zo weinig hoor over de productiviteit. Die is hier per gewerkt uur hoger dan daar, zoals we in Nederland wat dit betreft ook de Amerikanen de baas zijn. Een Nederlands werkjaar telt ongeveer 1350 uur, een Amerikaans 1825 uur en in Korea werkt men 2425 uur per jaar. De Amerikanen zijn op jaarbasis niet productiever dan wij omdat ze per uur meer doen. Ze werken bijna 500 uur langer. In de Lissabon-doelstellingen heeft Europa in maart 2000 uitgesproken zich in te spannen meer vrouwen aan het arbeidsproces te laten deelnemen. Dat gebeurt nu ook, zeker in Nederland, maar het is niet genoeg. De totale arbeidsparticipatie moet omhoog van 60 procent tot ongeveer 70 procent. Dat wordt niet gemakkelijk, al hebben we geen keuze. Verhoging van de.- 7 - productiviteit alleen is niet langer voldoende. Het gaat vooral ook om langer werken.
Terug naar het protectionisme en het nationalisme. Nederland heeft sinds het najaar van 2004 weer een industriebeleid. Dat staat geformuleerd in de Industriebrief van Economische Zaken. De laatste industrienota van daarvoor dateerde uit de jaren zeventig en was van de hand van toenmalig minister van Economische Zaken Ruud Lubbers. Hij ontwikkelde een tamelijk interventionistisch beleid ter behoud van werkgelegenheid. Het bekendste voorbeeld, Rijn-Schelde-Verolme, mondde uit in een parlementaire enquête. Het was een beleid van verliesfinanciering, dat een premie stelde op slecht ondernemerschap. Het liet ook feilloos zien hoe het niet moest. Nu staan we door de toenemende globalisering op een nieuwe tweesprong en zuchten bedrijven onder groeiende internationale concurrentiedruk. Toch is een interventionistisch of protectionistisch industriebeleid uit den boze. De Nederlandse overheid moet de lessen uit het verleden ter harte nemen en op afstand blijven. Dit betekent niet dat de regering passief moet toekijken. De overheid moet de eigen industrie terzijde staan met een goede invulling van de randvoorwaarden: gezond financieel.- 8 - macrobeleid dat leidt tot lage inflatie en lage rente, arbeidsrust, kwaliteitsopleidingen en het bevorderen van innovatie. Zo schept de overheid een speelveld waarop ondernemingen op basis van eerlijke verhoudingen en eigen kracht optimaal internationaal kunnen concurreren. De dynamiek van de wereldmarkt vraagt van ondernemingen meer dan ooit dat ze snel inspelen en anticiperen op ontwikkelingen.
De Nederlandse overheid kan binnen de grenzen die Brussel aangeeft, inzetten op een goed sectorbeleid. Ik ben voor stimuleringsmaatregelen, zolang ze zijn toegestaan en niet diep ingrijpen in de sector. Verder moet de overheid zorgen dat ze bedrijven de juiste instrumenten aanbiedt. Een flexibele arbeidsmarkt is van groot belang. Ook de fysieke infrastructuur, de kennis- en onderzoeksinfrastructuur die voortdurende vernieuwing van producten en processen oplevert, het onderwijs- en opleidingenapparaat en efficiënte politieke besluitvorming spelen een doorslaggevende rol. De politiek mag hierbij een groter besef tonen van de noodzaak daartoe en moet haar besluitvorming versnellen.
Nationale sentimententen en identiteiten moeten in het belang van de economie en het behoud van onze welvaart geen rol.- 9 - spelen. Is de KLM minder nationaal geworden sinds de overname? Het antwoord is nee. Nationalisme past niet in een vrije en open markt. De Franse protectionistische houding, en ook die van verschillende andere landen in de Europese Unie, laat zich duiden als kortebaanpolitiek. Vasthouden aan nationale identiteit, nationaal eigendom en 'nationale kampioenen' geeft bedrijven misschien een korte adempauze omdat dit tijdelijk de scherpte van de harde wind van de buitenlandse concurrentie vermindert. Maar op de lange termijn werkt het contraproductief omdat de globalisering bedrijven dwingt zich te bewijzen op de wereldmarkt. Bescherming leidt tot verzwakking.
In het belang van een krachtige, vrije en open Europese economie moet de Europese Unie, zonodig met hogere boetes, krachtig optreden tegen schendingen van de spelregels door de lidstaten.