Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Naleving van de Wet op
Ondernemingsraden
Stand van zaken 2005 - Eindrapport
januari 2006
nummer 359

Auteurs:
Mirjam Engelen
Riemer Kemper
Een onderzoek in opdracht van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Voorwoord

Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoek naar de naleving van de Wet op de Onderne- mingsraden (WOR) in 2005 onder vestigingen van ondernemingen in Nederland. Het betreft een herhaling van eerdere metingen in 2001 en 2002. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het voorliggende rapport geeft antwoord op de vraag in hoeverre ondernemingen de WOR nale- ven, en welke beperkende en verruimende factoren daarbij een rol spelen. De opzet is zo geko- zen dat de uitkomsten zijn te vergelijken met de eerdere metingen. Daarnaast is expliciete aandacht besteed aan de structuur, de samenstelling en de inhoudelijke activiteiten van mede- zeggenschapsorganen.
Het rapport is geschreven door Riemer Kemper onder begeleiding van ondergetekende. Mirjam Engelen
Projectleider Sociale Zaken en Arbeidsmarkt


---

4

Inhoudsopgave

Samenvatting en conclusie 7
1 Inleiding en onderzoeksopzet 13
1.1 Inleiding 13
1.2 Steekproef en respons 14
1.3 Dit rapport 15
2 Naleving van de Wet op de Ondernemingsraden 17
2.1 Kleine en grote groep 17
2.2 Instellingsgraad van ondernemingsraden 17
2.3 Instellingsgraad naar sector en grootteklasse 18 2.4 Totaaloverzicht van de naleving van de WOR 19 2.5 De personeelsvertegenwoordiging (PVT) 21 2.6 De personeelsvergadering (PV) 22 2.7 Sectorale verschillen in kleine bedrijven 22
3 Inhoudelijke kenmerken 25 3.1 Structuur van ondernemingsraden 25 3.2 Verkiezing en samenstelling van ondernemingsraden 27 3.3 Andere vormen van participatie 28 3.4 Kenmerken van personeelsvertegenwoordigingen 29
4 Achtergronden bij het naleven van de WOR 31 4.1 Kenmerken van ondernemingen met en zonder OR 31 4.2 Redenen om een OR in te stellen 33 4.3 Redenen om geen OR te hebben 33 4.4 Naleving in de praktijk 35 4.4.1 Nadere afspraken met de OR of PVT 35 4.4.2 Ondersteuning van het medezeggenschapswerk 35 4.4.3 Invloed van de OR op de besluitvorming 37 4.5 Kwaliteit van de ondernemingsraad 37 Literatuur 41 Bijlage I Populatie, steekproef en respons 43 Bijlage II Naleving WOR in absolute aantallen 47 Bijlage III Vragenlijst naleving WOR 2005 49
---


6

Samenvatting en conclusie

Inleiding
Dit rapport geeft de resultaten weer van een onderzoek naar de mate waarin Nederlandse vesti- gingen van ondernemingen de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) naleven. Een belangrijke doelstelling van dit onderzoek was te achterhalen welk percentage van de vestigingen met meer dan vijftig werknemers beschikt over een ondernemingsraad (OR). Bij minder dan vijftig werkne- mers is gepeild of er een Personeelsvertegenwoordiging (PVT) of een personeelsvergadering (PV) bestaat.
Het voorliggende onderzoek is qua opzet identiek aan dat van 2001 en 2002. Het is hierdoor mo- gelijk de uitkomsten te vergelijken en ontwikkelingen in de tijd te schetsen. De gebruikte vragen- lijst is op verschillende punten uitgebreid. Zo gaat de huidige opzet in op het functioneren van medezeggenschapsorganen. Onder meer is gekeken naar de structuur, de samenstelling en in- houdelijke activiteiten. Daarnaast levert het onderzoek informatie over de waargenomen meer- waarde van medezeggenschap voor de werkgever.
Hieronder volgt een kort overzicht van de belangrijkste resultaten van het onderzoek. Steekproef
Voor het onderzoek is een bruto steekproef getrokken van 9.735 vestigingen. Het bestand is aan- gekocht bij Cendris. De steekproef is gestratificeerd getrokken naar sector en grootteklasse van de vestiging. De ondernemingen zijn telefonisch benaderd. Om verschillende redenen zijn uitein- delijk 6.832 vestigingen bereikt. De vragen zijn voorgelegd aan de directeur, het hoofd van P&O of degene die verantwoordelijk is voor het personeelsbeleid. Aan hen is eerst gevraagd of er in de vestiging een OR aanwezig is en daarna of ze willen meewerken aan het onderzoek. Hierdoor is een zeer betrouwbaar beeld ontstaan van de OR-instellingsgraad in Nederland. Van 71% van de bereikte vestigingen is achterhaald of ze een OR hebben of niet. Deze 71% wordt aangeduid met de grote groep. Iets meer dan 46% van de vestigingen (de zogenaamde kleine groep) heeft aan de gehele enquête meegewerkt.
OR-Instellingsgraad
Het percentage vestigingen van ondernemingen met meer dan vijftig werknemers dat een OR heeft is 76%. Dit percentage is gebaseerd op de grote groep respondenten die de vraag hebben beantwoord of er in hun vestiging een OR aanwezig was. Hieronder vallen ook de respondenten die niet hebben deelgenomen aan de rest van de enquête. De naleving is daarmee licht toege- nomen ten opzichte van de vorige metingen. Zowel in 2001 als in 2002 werd (eveneens in de gro- te groep) een nalevingspercentage gevonden van 71%.
In de kleine groep respondenten, die de hele enquête heeft doorlopen, ligt het nalevingspercen- tage iets hoger dan in de grote groep. Van alle ondervraagde vestigingen in de kleine groep heeft 78% een OR. In beide groepen is een positieve ontwikkeling in de naleving van de WOR waar te nemen. Tabel S.1 laat dat zien.

---

Tabel S.1 Instellingsgraad OR in de kleine en grote groep in de tijd, voor ondernemingen met vijftig werknemers of meer