Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA Den Haag Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk W&B/URP/06/7663

Onderwerp Datum Migratie en sociale zekerheid 5 april 2006

Bij het debat over het rapport van de commissie Blok in september 2004 heeft de Minister- president toegezegd uw Kamer te zullen informeren over mogelijkheden om de toegang van immigranten tot de sociale zekerheid te beperken. In mijn brief d.d. 9 maart 20051 heb ik -mede namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie- uw Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden die het kabinet hiertoe ziet. De varianten in deze brief zijn met uw Kamer besproken in een Algemeen Overleg op 28 april 2005. In dit Algemeen Overleg is toegezegd een aantal varianten nader te zullen uitwerken en u daarover via een notitie te informeren. Hierbij wordt de toezegging gestand gedaan.

Conform de toezegging in het AO op 28 april 2005, wordt in deze notitie ook ingegaan op de samentellingsbepalingen in internationale verdragen bij de uitvoering van de Werkloosheidswet en de "Opt-in regeling" voor tijdelijke arbeidsmigranten. Tevens wordt in de notitie aangegeven welke maatregelen worden voorbereid om de eventuele gevolgen voor de bijstandsverlening van de nieuwe per 1 mei 2006 inwerkingtredende EU-richtlijn vrij verkeer van personen, tegen te gaan.

In het AO van 28 april 2005 is eveneens toegezegd een analyse te zullen maken van de naoorlogse migratie. In paragraaf een van deze brief wordt ingegaan op de lessen die het kabinet trekt uit deze analyse.


1. Lessen uit het verleden

In opdracht van het kabinet is een analyse gemaakt van de naoorlogse migratie. De conclusie die het kabinet hieruit trekt is dat in het verleden te weinig van de kansen van migratie is geprofiteerd en er vooral te weinig aandacht voor de risico's ervan is geweest. De belangrijkste lessen uit de analyse zijn de volgende:


1. De komst van arbeidsmigranten in de periode 1960-1973 heeft geleid tot aanzienlijke sociaal-economische en sociaal-culturele problemen.


1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2004­2005, 29 861, nr. 2


2


· Oorzaken hiervan zijn dat deze migranten gekenmerkt werden door een laag opleidingsniveau, een eenzijdig beroepsprofiel en afkomstig waren uit een geheel andere cultuur. Bovendien vestigden deze migranten zich, in tegenstelling tot wat verondersteld werd, permanent in ons land. De volgmigratie die zij met zich meebrachten had vaak eenzelfde kwetsbaar profiel. Een groot gedeelte van de huidige volgmigratie is een nasleep van het migratiebeleid uit de jaren '60 en '70. Veel `blijvers' van toen zijn maatschappelijk slecht geïntegreerd. Dit onderschrijft dat arbeidsmigratiebeleid inclusief de volgmigratie die dit teweeg brengt niet los kan worden gezien van het integratiebeleid. Migratiebeleid heeft met name door volgmigratie een lange nasleep.


2. Toelatingsbeleid dat vooral gericht is geweest op bestrijden van vaak korte termijn schaarste kan waardevol zijn, maar de baten voor de Nederlandse samenleving als geheel zijn beperkt geweest.

· Tijdelijke arbeidsmigratie levert in potentie een waardevolle bijdrage middels het opvullen van tekorten op de arbeidsmarkt. Echter, doordat lager opgeleide migranten met een zwakke sociaal-economische positie zich permanent in Nederland vestigden, zijn in het verleden veel kosten van deze migranten afgewenteld op de samenleving. Dit kan in belangrijke mate voorkomen worden door:
a. Immigratie samen te laten gaan met (verplichte) inburgering/integratie, waardoor er voor betrokkenen ook op de langere termijn betere kansen zijn op de arbeidsmarkt. Duurzame maatschappelijk integratie bevordert de arbeidsparticipatie en vermindert de afhankelijkheid van overheidsvoorzieningen. Dit geldt met name voor niet-westerse immigranten.
b. Tijdelijke arbeidsmigratie werkelijk tijdelijk te maken.


3. De groep arbeidsmigranten die in de jaren '60 en '70 naar Nederland kwam, is niet meer representatief voor de groep arbeidsmigranten die in de laatste vijftien jaar in Nederland is gaan werken.

· De huidige arbeidsmigrant is veelal westers, tijdelijk residerend en brengt weinig volgmigratie met zich mee. Het overgrote deel van de laagopgeleide arbeidsmigranten blijft slechts zeer kort in ons land (enkele weken of hooguit maanden) en vertrekt dan weer. De arbeidsmigrant die daarentegen langer dan drie jaar in Nederland mag verblijven is veelal hoog opgeleid.


4. Jarenlang is er te weinig aandacht geweest voor het binnenhalen van kennismigranten en voor het specifiek selecteren van niet-kennismigranten. Sinds kort bestaat er meer aandacht voor het actief werven van hoogopgeleiden.
· Een eerste stap is reeds gezet met de Kennismigrantenregeling, die van start ging in 2004. Immigratie van hoger opgeleiden en migranten met complementaire kennis leveren een belangrijke bijdrage aan het innovatie- en groeipotentieel van Nederland. Derhalve moet Nederland alert zijn en arbeidskrachten werven die een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse economie. De eerder genoemde Kabinetsreactie op het Groenboek "het beheer van economische migratie: een EU-aanpak" stelt dat op

3

dit gebied samenwerking binnen de EU voor Nederland interessant kan zijn, om zo de krachten te bundelen.

2. Maatregelen die zijn genomen om de risico's van immigratie te beperken

Uit het bovenstaande blijkt immigratie risico's kan opleveren wat betreft verdringing van het binnenlands aanbod en het beroep op de sociale zekerheid. Deze risico's kunnen op diverse manieren tot een minimum worden beperkt, zoals daar zijn:
I. activering van het binnenlands arbeidsaanbod;
II. adequate selectie van immigranten die worden toegelaten en bevorderen tijdelijkheid; III. integratie van immigranten; en
IV. beperking van toegang tot sociale zekerheid door immigranten.

Om de kansen die immigratie biedt te benutten en de risico's van immigratie op de sociale zekerheid te beperken, zijn de afgelopen jaren tal van maatregelen genomen. Vooral door de vele maatregelen die sedert de jaren 80 op het terrein van sociale zekerheid zijn getroffen, zijn de risico's thans ook een stuk kleiner dan zij waren in de jaren '60 en '70. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste maatregelen.

I. Activering van het binnenlands arbeidsaanbod

Activerende sociale zekerheid
Iedereen met een uitkering, dus ook een vreemdeling, heeft de plicht zo snel mogelijk weer zelfstandig in het bestaan te voorzien. In de loop der jaren zijn hiertoe in de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving drempels ingebouwd om de aanspraak op een uitkering te beperken. Deze drempels gelden zowel voor arbeidsmigranten als Nederlanders. Zo zijn in de werknemersverzekeringen extra drempels opgenomen in de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voor het recht op een WW-uitkering geldt een wekeneis. Datzelfde geldt voor de loongerelateerde WGA-uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers. Beide eisen zijn per 1 april 2006 aangescherpt. Voor een recht op een WAO-uitkering was een minimum aopercentage van 15% arbeidsongeschiktheid vereist. Tegen deze achtergrond zijn per 1 januari 2004 de Wet werk en bijstand (WWB) en per 1 januari 2006 de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingevoerd. De WWB brengt vanuit het systeem een sterk activerende prikkel en de drempel voor het verkrijgen van een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ligt nu op 80 % arbeidsongeschiktheid. Om in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke uitkering is een drempel van ten minste 35 % arbeidsongeschiktheid in de wet gelegd. Voor degenen met een arbeidsongeschiktheidspercentage tussen 35 % en 80 % is een prikkel tot het vinden van nieuw werk ingebouwd. De sociale zekerheid is steeds activerender gemaakt: de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden staat centraal. Deze activerende werking wordt door het Rijk nog extra gestimuleerd door naast de wettelijke bepalingen ook extra initiatieven te stimuleren en te laten ontplooien die leiden tot een toename van de participatiegraad. Voorbeelden hiervan zijn: het

4

inzetten van uitkeringsgerechtigden in de land- en tuinbouw, de activiteiten rondom het bestrijden van jeugdwerkloosheid en het vergroten van de participatie van oudere werknemers.

Specifiek voor vreemdelingen geldt dat veelal een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal een probleem vormt bij de (re)integratie. In dit verband is het in het kader van de sociale zekerheid nu al zo, dat het recht op uitkering afhankelijk is van de vraag of de betrokkene meewerkt aan het wegnemen van belemmeringen voor (her)intreding op de arbeidsmarkt. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval betekent dit dat de uitkering kan worden verlaagd of zelfs stopgezet, indien de betrokkene weigert scholing (waaronder ook taalscholing) te volgen die ter vergroting van zijn kansen op de arbeidsmarkt nodig wordt gevonden.

II. Adequate selectie van immigranten die tot Nederland worden toegelaten en bevorderen tijdelijkheid

De Vreemdelingenwet 2000
Met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 zijn de toelatingsvoorwaarden tot Nederland aangescherpt. Mede als gevolg van de wet is het aandeel asielmigratie en gezinshereniging aanzienlijk verminderd.
Met betrekking tot gezinsvorming is de inkomensgrens waarover men duurzaam moet beschikken, verhoogd van de bijstandsnorm tot 120% van het minimumloon en dient de overkomende partner 21 jaar of ouder te zijn. Voorts kan gewezen worden op het beleid tot het stellen van eisen aan volgmigranten.

De Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
Voorzover laaggeschoolde arbeidsmigranten worden toegelaten, is dat beperkt tot kortdurend (seizoens)werk, waardoor er nauwelijks risico is dat een beroep wordt gedaan op de Nederlandse sociale zekerheid.

In 2004 zijn van de 44.113 (2005: 46.382) verleende tewerkstellingsvergunningen er 30.911 (2005: 35.370) afgegeven voor minder dan 24 weken. Het overgrote deel hiervan betreft seizoenswerk in de tuinbouw. Deze vergunningen kunnen niet worden verlengd. In 2004 zijn 4.269 tewerkstellingsvergunningen afgegeven voor een periode langer dan 2 jaar. Daarvan zijn er 3700 afgegeven voor hoog gekwalificeerde functies zoals sleutelpersoneel van internationale concerns en wetenschappelijk onderzoekers.

Alleen indien een werkgever een structurele vacature heeft waarvoor geen prioriteitgenietend arbeidsaanbod beschikbaar is, heeft hij recht op een tewerkstellingsvergunning voor de maximale duur van 3 jaar. Na drie jaar is de vreemdeling vrij op de arbeidsmarkt. Een tijdelijke tewerkstellingsvergunning, anders dan voor seizoenswerk, kan worden verlengd, maar indien door de verlenging de 3-jaars termijn wordt overschreden, wordt de verlengingsaanvraag weer volledig getoetst aan alle criteria van de Wav. Bij vacatures waarvoor op de korte termijn geen prioriteitgenietend arbeidsaanbod beschikbaar is, maar op een redelijke termijn wel beschikbaar komt, kan het CWI een tijdelijke tewerkstellingsvergunning afgeven onder de voorwaarde dat de werkgever extra wervings- en/of scholingsinspanningen verricht, zodat de vergunning na afloop van de geldigheidsduur niet meer verlengd wordt.


5

Kennismigrantenregeling
In 2004 heeft het kabinet besloten om in het arbeidsmigratiebeleid een sterker accent te leggen op het werven en toelaten van kennismigranten. Vanaf 1 oktober 2004 is de Kennismigrantenregeling van kracht geworden. Kennismigranten (in dit kader gedefinieerd als arbeidsmigranten met een arbeidscontract van meer dan 45.000 bruto per jaar) hebben geen tewerkstellingsvergunning meer nodig maar alleen en verblijfsvergunning, die via een snelle procedure bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) kan worden verkregen. In de periode tot 1 december 2005 waren 1363 vergunningen verleend. In januari 2006 heeft het kabinet een eerste evaluatie van de regeling naar de Kamer gestuurd. Conclusie is dat de regeling bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats voor kennismigranten en daarmee aan de concurrentiekracht van de Nederlandse economie.
Bedrijven en kennisinstellingen gebruiken de regeling met name om internationale managers, onderzoekers en ICT'ers naar Nederland te halen. Ook veel werkgevers uit het MKB maken gebruik van de regeling.
Het risico dat kennismigranten, via het belanden in een sociale zekerheidsregeling, de openbare kas belasten is ­ mede in verband met de garantstelling door de werkgever -aanmerkelijk kleiner dan bij laagopgeleide arbeidsmigranten.

EU-Richtlijn Langdurig ingezetenen van derde landen
De EU-richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen moest vóór 23 januari 2006 worden geïmplementeerd door de lidstaten. Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen zijn immigranten afkomstig uit een land buiten de EU, die langdurig ingezetene zijn in een bepaalde EU-lidstaat. Zij hebben het recht om ook in andere EU- lidstaten te verblijven. Volgens de genoemde richtlijn mag een andere EU-lidstaat wel het recht op toegang tot de eigen arbeidsmarkt beperken voor deze immigrant, ook al heeft de migrant in de lidstaat waarvan hij langdurig ingezetene is recht op verblijf om een economische activiteit uit te oefenen als werknemer. De Richtlijn geeft aan dat lidstaten de situatie van hun arbeidsmarkt mogen bezien en hun nationale procedures mogen hanteren ten aanzien van de vereisten voor, respectievelijk, het vervullen van een vacature en het hebben van toegang tot de arbeidsmarkt. Het kabinet is van mening dat de burgers uit de nieuwe lidstaten van de EU eerder in aanmerking dienen te komen voor het recht om geheel zonder belemmeringen in Nederland te werken, dan derdelanders die niet de EU-nationaliteit hebben. Voor Nederland houdt dit in dat de Wet arbeid vreemdelingen volledig van toepassing blijft op derdelanders die langdurig ingezetene zijn van een andere EU-lidstaat. Voordat een langdurig ingezetene derdelander uit een andere EU-lidstaat in Nederland mag werken, dient zijn werkgever eerst te beschikken over een tewerkstellingsvergunning die getoetst is op de aanwezigheid van prioriteitgenietend arbeidsaanbod. Migranten die voldoen aan de vereisten van de kennismigrantenregeling hoeven niet aan deze voorwaarden te voldoen.

III. Integratie van immigranten

Aangescherpte inburgeringseisen
Het kabinet wil een meer verplichtend en resultaatsgericht inburgeringsstelsel. Op die manier integreren immigranten beter in de samenleving, stijgen hun kansen op de arbeidsmarkt en verlaagt


---

het het risico van beroep op de sociale zekerheid. In de toekomst dienen personen die zich op vrijwillige basis duurzaam in Nederland willen vestigen voorafgaand aan de vestiging in Nederland een basisexamen inburgering af te leggen. Dit is neergelegd in deWet inburgering in het buitenland (Wet van 22 december 2005 Staatsblad nr 28). Daarenboven worden de inburgeringseisen na binnenkomst in Nederland verder aangescherpt, onder meer op het vlak van kennis van de Nederlandse taal en van de Nederlandse samenleving. Op grond van het wetsvoorstel Wet inburgering is iedere vreemdeling die duurzaam in Nederland wil verblijven (en enkele categoriën genaturaliseerde Nederlanders) inburgeringsplichtig. Dit houdt in dat zij binnen een bepaalde termijn het inburgeringsexamen moeten behalen. Het wetsvoorstel waarin dit wordt bepaald, is nog in parlementaire behandeling (Zie Kamerstukken vergaderjaar 2005/06, 30 308).

IV. Beperking toegang sociale zekerheid

De Koppelingswet
Met de inwerkingtreding van de koppelingswet is bereikt dat niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen geen aanspraak kunnen maken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen. Voorts is geregeld dat de aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt in overeenstemming zijn met de aard van het verblijf. Daarbij geldt dat in algemene zin gesteld kan worden dat er pas recht op een voorziening als de WWB bestaat op het moment dat er sprake is van een zekere duurzaamheid van het verblijf.

3. Aanvullende maatregelen om de risico's van immigratie voor de sociale zekerheid te beperken.

Om de risico's van immigratie voor de sociale zekerheid verder te beperken treft het kabinet de volgende aanvullende maatregelen2.


1. Geen recht op bijstand voor Unieburgers in de eerste 3 maanden van verblijf (vrije termijn) in Nederland.
Op 1 mei 2006 treedt in werking de Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (VVP). Hierin wordt o.a. bepaald dat burgers van de EU en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden een verblijfsrecht in andere EU-lidstaten hebben (de "vrije termijn"), met als enige vereiste een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort. Hierbij geldt niet meer, zoals thans wel het geval is, de voorwaarde van voldoende eigen bestaansmiddelen. De totstandkoming van deze richtlijn heeft aanleiding gegeven de regeling van bijstandsrechten, zoals neergelegd in artikel 11 WWB en de daarop gebaseerde bepalingen, nader te bezien. Dit met het doel om expliciet te maken dat Unieburgers - ook na de implementatie van deze EU-richtlijn - in de "vrije termijn" geen bijstandsrechten kunnen claimen. Een extra aanleiding hiertoe vormt de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU, waardoor landen met een zeer uiteenlopend niveau van sociale zekerheid deel zijn gaan uitmaken van de Unie. Een voorstel tot deze wetswijziging


2 Deze brief gaat niet in op maatregelen die op andere terreinen dan de sociale zekerheid zouden kunnen worden getroffen. Bijvoorbeeld maatregelen in de sfeer van de gezondheidszorg en/of huursubsidie.


7

is in maart 2006 bij uw Kamer ingediend.

2. Vreemdelingen die niet als ingezetene van Nederland kunnen worden beschouwd hebben geen recht op bijstand.
Het kabinet heeft een wetswijziging van de WWB in voorbereiding waarin tot uitdrukking komt dat het "woonachtig zijn in Nederland" expliciet als voorwaarde voor het recht op bijstand is opgenomen. Hiermee wordt in de WWB geëxpliciteerd dat slechts personen die in Nederland woonachtig zijn bijstandsgerechtigd zijn en personen die zich slechts voor een tijdelijk doel in Nederland ophouden, zoals bijvoorbeeld au pairs of buitenlandse studenten, dus niet. Het gaat hier niet om het ontnemen van uitkeringsrechten, maar om het voorkomen van een onbedoeld recht daarop. De wetswijziging is tegelijk met de hiervoor (onder 1) bedoelde wetswijziging bij uw Kamer ingediend.

3. Herijking afspraken gemeenten en IND en effectievere uitvoering daarvan. Ten aanzien van deze in de brief d.d. 9 maart 2005 genoemde uitvoeringsvariant zijn inmiddels maatregelen getroffen die leiden tot een efficiëntere uitvoering van de regelgeving. Teneinde de hoeveelheid bij het Koppelingsbureau van de IND nog te verwerken gemeentelijke meldingen snel te kunnen wegwerken, heeft de IND op uitvoeringsniveau contact opgenomen met de gemeenten die melding hebben gemaakt van het feit dat een vreemdeling, wiens beroep op de openbare kas gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van het verblijf, bijstand ontvangt. De IND heeft in de voorkomende gevallen ­ gelet op de verkregen informatie uit het onderzoek ­ een besluit met betrekking tot de al dan niet voortzetting van het verblijfsrecht genomen en de betreffende gemeenten daarover geïnformeerd. Voorts heeft de IND zich per 1 januari 2006 vastgelegd op een termijn van drie maanden waarbinnen de meldingen van de gemeenten zullen worden verwerkt en de vreemdeling in kennis wordt gesteld van de eventuele intrekking van de verblijfsvergunning. In een volgende Verzamelbrief aan de gemeenten wordt voorts een overzichtstabel met Gemeentelijke Basisadministratie-codes opgenomen aan de hand waarvan de gemeenten inzichtelijk wordt wanneer en welke actie van hun wordt verwacht richting IND ingeval een vreemdeling met een bepaalde GBA-code bijstand aanvraagt.

4. Meer financiële verantwoordelijkheid bij partners en werkgevers van migranten door verscherping uitvoering garantstellingregime.
Bij verschillende verblijfsdoelen dient een referent zich garant te stellen voor de kosten die voor de Staat voortvloeien uit het verblijf van een vreemdeling die voor zijn verblijf van hem afhankelijk is. Het gaat dan onder meer om werkgevers van kennismigranten en diens gezinsleden, en om Nederlanders of in Nederland verblijvende vreemdelingen die hun partner naar Nederland willen laten komen. Met de toepassing van het instrument van een bankgarantie kan worden bewerkstelligd dat, wanneer daartoe aanleiding is, de kosten waarvoor een garantverklaring is afgegeven, aanzienlijker sneller en met veel minder inspanningen op de garantsteller verhaald kunnen worden dan nu mogelijk is.

Effectuering van het verhalen van kosten op een garantsteller dient op dit moment te geschieden door middel van een civiele procedure. In het kader van het terugdringen van de kosten van gedwongen vertrek uit Nederland is voorgesteld om het verhalen van kosten op de


8

garantsteller met gebruikmaking van deze civiele procedures te intensiveren. Door middel van deze intensivering wordt inzichtelijk gemaakt op welke problemen het verhalen van kosten op de garantsteller stuit alsmede in hoeverre en op welke wijze deze problemen kunnen worden opgelost. Op grond van de ervaringen met deze intensivering van de civiele procedures zal in 2006 worden beoordeeld hoe het verhalen van de kosten op de garantsteller in de toekomst vorm zal worden gegeven. Ook overigens zal binnen het project "Reguliere toelating" verder worden bezien op welke wijze financiële zekerheid binnen het algemene toelatingskader kan worden vormgegeven. In het voorjaar van 2006 zullen hiervoor voorstellen worden gepresenteerd.

Ten aanzien van de hierna volgende varianten uit de brief van 9 maart is het kabinet voornemens deze thans niet nader uit te werken:

5. Het inbouwen van een referte-eis in de bijstand.
Het koppelen van het recht op c.q. hoogte van de bijstand aan de verblijfsduur zou inhouden dat alleen personen die reeds een bepaalde periode rechtmatig in Nederland wonen recht op (volledige) bijstand hebben. Dit zogenoemde Deense model wordt door Denemarken verdedigd met de redenering dat deze regeling voor iedereen geldt, ook voor (terugkerende) Denen. Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) heeft ten aanzien van het Deense bijstandsbeleid in relatie tot artikel 13 ESH kanttekeningen geplaatst. Het Regeringscomité van het ESH heeft Denemarken echter de gelegenheid gegeven het bijstandsbeleid nog eens goed uit te leggen in een volgende verdragsrapportage en het nadere oordeel van het ECSR daarover af te wachten.
Alvorens het kabinet een besluit neemt met betrekking tot het al dan niet verder uitwerken van deze variant in de WWB, wacht het kabinet een nadere uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten omtrent het Deense bijstandmodel af.

6. Stopzetting bijstand tijdens bezwaar en beroepsprocedures tegen beëindiging van het verblijfsrecht.
Met het inwerking treden van de Vreemdelingenwet 2000 is het recht op bijstand van vreemdelingen die tegen de beslissing tot verblijfsbeëindiging in beroep bij de rechter gaan reeds aanzienlijk ingeperkt. Een verdere beperking van bijstandsrechten, ook gedurende de bezwaarfase, voegt hier weinig aan toe. In het overgrote deel van de bezwaarprocedures tegen de weigering van voortgezet verblijf speelt het beroep op de openbare kas als reden voor verblijfsbeëindiging geen rol. Aan een dergelijke beperking zijn wel een aantal bezwaren verbonden, die onder meer van internationaal-rechtelijke aard zijn. Een verdere beperking van bijstandsrechten tijdens de bezwaarfase tegen verblijfsbeëindiging, acht het kabinet dan ook niet opportuun.

7. De verplichte inkoop van AOW tijdvakken.
De toepassing van deze variant zal gelet op nakoming van internationale verplichtingen op dit punt slechts zeer beperkt effect sorteren. Toegelaten verdragsvluchtelingen, EU-burgers, alsmede onderdanen van verdragslanden, waaronder Turkije en Marokko, waarmee een bilateraal sociale zekerheidsverdrag is gesloten, kunnen namelijk niet verplicht worden om vóór


9

of bij binnenkomst in Nederland de niet-verzekerde jaren AOW in te kopen. Tevens is het ontzeggen van het recht op aanvullende bijstand voor 65-plussers met een onvolledige AOW strijdig met de voor Nederland geldende non-discriminatieverplichtingen. Tot slot kan de verplichte inkoop van AOW-tijdvakken ook de aantrekkelijkheid van Nederland voor kennismigranten verminderen. Het kabinet is dan ook niet voornemens deze variant in wetgeving om te zetten.


10

8. Verlenging duur partnerafhankelijk verblijfsrecht.
Het kabinet heeft besloten de optie tot verlenging van het partnerafhankelijk verblijfrecht van drie naar vijf jaar niet uit te voeren. De huidige termijn van drie jaar komt voort uit de notitie: vreemdelingenrechtelijke rechtspositie van vrouwen in het vreemdelingenbeleid, (TK 1999- 2000, 27111, nr.1) en is gebaseerd op een welbewust "middelen" tussen het voorkomen van misbruik en aandacht voor emancipatie.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

(M.C.F. Verdonk)