Ministerie van Buitenlandse Zaken
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen

Kamerbrief inzake Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over
nieuwe Commissievoorstellen
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum 7 april 2006 Auteur Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk DIE-534/2006 Telefoon 070 348 48 76
Blad 1/2 Fax 070 348 40 86
Bijlage(n) 7 E-mail die-in@minbuza.nl
Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. - Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-20133)
- Voorstel voor een verordening (Euratom) van de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2011)
2. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitoefening van stemrechten door aandeelhouders van ondernemingen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben en waarvan aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2004/109/EG
3. Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten
4. - Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten
- Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen
5. Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol en tongbestanden in de Noordzee
6. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Thematische strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen
7. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het op de markt brengen en het gebruik van perfluoroctaansulfonaten (wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad)

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Verordeningen inzake KP7
Titel:
- Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-20133)
- Voorstel voor een verordening (Euratom) van de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2011)

Datum Raadsdocument: 4 januari 2006, 9 februari 2006
Nr Raadsdocument: 5057/06, 6185/06
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 705, COM (2006) 42
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met OCW i.o.m. BZ, BZK, DEF. EZ, FIN, JUST, LNV, SZW, VROM, VWS, V&W

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel van de Europese Commissie voor het Zevende Kaderprogramma van 6 april 2005 was vergezeld van een werkdocument van de Europese Commissie getiteld "Vereenvoudiging van KP7" waarin 10 maatregelen werden genoemd die zouden moeten worden uitgevoerd om deelname aan het Kaderprogramma te vereenvoudigen. Het voorstel voor de verordening regels voor deelname van 23 december 2005 is gericht op de implementatie van het KP7 voorstel en vormt het belangrijkste kader waarbinnen deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd.

De voorgestelde verordeningen is het derde wetgevende element (na het K7 Besluit en de Besluiten over de Specifieke Programma's van KP7) dat op grond van hoofdstuk XVIII van het EG-verdrag is vereist voor de besluitvorming over een nieuw Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en bevat conform artikel 167 van dit verdrag de regels voor deelname in indirecte maatregelen binnen het Kaderprogramma:
- minimum voorwaarden om deel te mogen nemen, procedurele aspecten zoals het minimum aantal deelnemers en condities voor de vestigingsplaats van deelnemers, de wijze van indiening en evaluatie van voorstellen, implementatie en subsidie overeenkomsten en monitoring van projecten en programma's;
- de financiële bijdrage van de Gemeenschap (waaronder ontvankelijkheid voor financiering en type van subsidies, vergoedingspercentages, betalingen, terugvordering en garantiestelling);
- regels voor de verspreiding en het gebruik van kennis (eigendom, bescherming, publicatie, verspreiding en gebruik, en toegangsrechten tot enerzijds kennis die ontwikkeld wordt in een project ('foreground') en anderzijds kennis die door partijen bij de start van een project wordt ingebracht ('background'));
- Voor een aantal onderwerpen bieden de Regels voor Deelname speciale bepalingen die worden uitgewerkt op project niveau in de te sluiten 'grant agreement' tussen de Commissie en deelnemers. Dit geldt o.a. onderzoeksinfrastructurele projecten, training en loopbaan ontwikkeling van onderzoekers, projecten op het gebied van ruimtevaart en veiligheidsgerelateerd onderzoek en voor grensverleggend onderzoek ('frontier research'). Daarbij gaat het o.a. om nadere bepalingen ten aanzien van vertrouwelijkheid, toegangsrechten tot kennis, het gebruik en verspreiding van kennis.

Voor wat betreft de financiële bijdrage stelt de Commissie drie vormen van financiële bijdrage:
- tegemoetkoming van de subsidiabele kosten. De in vorige Kaderprogramma's gebruikelijke drie 'cost reporting models' worden vereenvoudigd. Een deelnemer kan directe en indirecte kosten opvoeren en gebruik maken van de optie om een in later stadium door de Commissie te bepalen - flate rate voor indirecte kosten toe te passen. Hiermee behoort de mogelijkheid voor non-profit of niet-commerciële gebruikers die niet in staat zijn het aandeel van directe en indirecte kosten te berekenen, om behalve op volledige kosten (full-cost/FC) ook op additionele kosten (AC) basis kosten te declareren. Hierbij gelden de gebruikelijk verantwoording en management principes van de deelnemer om project doelstellingen te behalen op basis van economische grondbeginselen, efficiency en effectiviteit;
- 'lump sum' financiering o.a. voor Networks of Excellence;
- een 'flate rate financiering' voor directe en indirecte kosten, waarbij geen controle hoeft plaats te vinden van de daadwerkelijk gemaakte kosten.

De drie vormen van financiële bijdrage kunnen ook in combinatie met elkaar worden gebruikt. Hierbij worden afhankelijk van het type organisatie en type activiteit verschillende percentages aan verbonden: De hoogte van de Commissie bijdragen aan projecten zijn gebonden aan de subsidieregels zoals vastgelegd in de Kaderregeling Staatsteun.

Voor EURATOM gelden in principe dezelfde Regels voor Deelname waarbij specifieke bepalingen van toepassing zijn op verspreiding en gebruik- en toegangsrechten op kennis alsook op de Commissie bijdragen ten aanzien voor het thema 'Fusie energie onderzoek' en ITER (International Thermonuclear Experimental Reactor).

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 167 EG Verdrag en artikel 7, 10 Euratom Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, medebeslissing.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee (de comitologie voor KP7 is geregeld in de voorstellen voor de Specifieke Programma's).

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit. positief. Europees onderzoek en technologiebeleid is een belangrijke stimulans voor wetenschappelijke vooruitgang en innovatie. Hoewel onderzoek en ontwikkeling primair nationaal ondersteund worden, is EU ondersteuning ter stimulering van grensoverschrijdende samenwerking en internationale excellentie (ook op mondiaal niveau) onmisbaar. Internationale samenwerking en in het bijzonder de ondersteuning hiervan is een noodzaak om vanuit de Lissabon strategie het Europese concurrentievermogen en de kenniseconomie te versterken. De verordening is erop gericht de subsidievoorwaarden (financiële en juridische voorwaarden) te scheppen voor de deelnemers aan het KP7 en aan Euratom.
Proportionaliteit: positief. Het beleid van de Commissie is een aanvulling op nationale initiatieven en tevens gericht op het bereiken van de Verdragsdoelstelling op het gebied van onderzoek. Het gekozen instrument van een besluit is het geëigende middel om het doel, financiële ondersteuning van het nationale onderzoek- en ontwikkelingsbeleid, te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De activiteiten van KP7 zullen worden gefinancierd op basis van verschillende financieringsmechanismen. Het grootste deel van KP7, de onderzoeksconsortia, gaan uit van het principe van een bijdrage (subsidie) aan de kosten (budget) van een onderzoeksproject. Aanvragers (onderzoekinstellingen, universiteiten, bedrijven en particuliere organisaties) zijn zelf verantwoordelijk voor de financiering van het resterende deel. Ook overheden kunnen deelnemen, binnen het specifieke programma 'Samenwerking' in geval van coördinatie van nationaal en Europees onderzoeksbeleid, binnen specifieke programma 'Capaciteiten' bij de ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinfrastructuren van Europees belang en bij de vorming van kennisregio's.
Er zijn geen directe financiële consequenties voor de (rijks)overheid, tenzij een overheid besluit aan het Kaderprogramma deel te nemen. Mede gezien de gesignaleerde matchingsproblematiek voor kennisinstellingen om deel te nemen aan het Kaderprogramma, kunnen de beoogde extra ontvangsten vanuit het Kaderprogramma mogelijk extra nationale bijdragen vereisen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De voorgestelde deelnameregels hebben effect op de deelname van publieke organisaties aan het Kaderprogramma, maar leiden niet tot verplichtingen voor nationale agentschappen, bestuursorganen, etc. behalve waarneer deze deelnemen aan EU projecten van KP7.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening zal in werking treden gelijktijdig met de beoogde start van het Zevende Kaderprogramma, per 1 januari 2007.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Artikel 7 stelt regels voor deelname door derde landen aan het Kaderprogramma, in het kader van internationale onderzoekssamenwerking.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland verwelkomt het feit dat de Commissie in een relatief vroeg stadium de Regels van Deelname heeft gepubliceerd en tijdig met de behandeling kan worden begonnen. Het is een belangrijk document, dat de spelregels betreft om aan het Kaderprogramma deel te nemen. Het Nederlandse standpunt is mede ingegeven door de ervaring van Nederlandse partijen in de lopende Kaderprogramma's.
Nederland zal op een belangrijk aantal punten de Commissie aansporen om voorgestelde Regels van Deelname aan te passen. Het voorstel van de Commissie is ingegeven door vereenvoudiging maar laat daardoor te veel ruimte voor interpretatie en leidt tot onduidelijkheid bij partijen. Nederland zal bepleiten vanuit het oogpunt van 'vereenvoudiging' dat voor KP7 heldere en eenduidige regels worden vastgesteld. Deze vereenvoudiging van de regels dient echter niet ten koste te gaan van goed financieel beheer, conform de inzet van het Nederlandse Kabinet ten aanzien van verantwoording van EU gelden. Verder dient te worden voorkomen dat pas in een later stadium en op een lager niveau waarop lidstaten geen invloed hebben de Regels worden uitgewerkt.
De regels zijn van toepassing op alle onderdelen van het 7e Kaderprogramma met uitzondering van acties gericht op coördinatie nationaal - EU beleid op basis van artikel 169 van het EU Verdrag én van acties gericht op publiek private onderzoeksinitiatieven op basis van artikel 171 van het EU Verdrag. Voor deze initiatieven zal de Commissie aparte Commissievoorstellen presenteren. De Regels voor Deelname voor deze voorstellen zullen geënt moeten zijn op de basis principes die in de algemene Regels voor Deelname worden neergelegd.

Vereenvoudiging
Nederland zal haar positie in raadskader over de voorgestelde Regels bepalen via een beoordeling op basis van de door de Commissie zelf geformuleerde, en in Nederland wenselijk geachte, simplificatie-doelen, zoals:
- rationalisering: uniforme interpretatie van de Regels en de administratieve
vereisten door de verschillende Commissiediensten;
- reductie van het aantal en de omvang van de vereiste documenten;
- vermindering van het aantal verzoeken om informatie aan deelnemers en de
- introductie van een lichte indieningprocedure;
- stroomlijning van het selectieproces;
- vergroting van de autonomie van de onderzoeksconsortia.

Flexibiliteit versus juridische zekerheid
In de regels van deelname staan veel verwijzingen naar de later vast te stellen nadere regelgeving zoals de model 'grant agreement', algemene subsidievoorwaarden, procedures rondom evaluatie en selectie, financiële richtsnoeren en rapportage voorschriften etc. Bij de start van KP6 is over deze verdere uitwerkingen en voorwaarden echter relatief lang onduidelijkheid blijven bestaan, waardoor veel partijen geen vertrouwen hadden om deel te nemen, dan wel hun voorstellen niet goed konden formuleren (met name ten aanzien van de kostensystematiek). Daarnaast heeft de Commissie gedurende de looptijd van KP6 voortdurend wijzigingen van deze uitwerking van de regels doorgevoerd, die de deelname aan KP6 hebben bemoeilijkt.

Nederland zal er op aandringen zoveel mogelijk op het niveau van de Regels voor Deelname te regelen aangezien lidstaten geen automatische betrokkenheid en zeggenschap hebben ten aanzien van de nadere regelgeving. In de Regels zelf zou vastgelegd kunnen worden dat in die gevallen waarin de Commissie beschikt over de bevoegdheid om aanpassingen in de nadere regelgeving door te voeren, dit uitsluitend zal gebeuren indien er een duidelijk aanwijsbaar voordeel aan verbonden is voor de deelnemers, of een wijziging vereist is als gevolg van wijzigingen in communautaire regelgeving. Dit is temeer gewenst daar deze verordening geen gedetailleerde beschrijving bevat van de "funding schemes". Hierdoor is het moeilijk de reikwijdte en consequenties van nieuw geïntroduceerde elementen zoals de bekostigingssystemen, veranderingen in de regels voor intellectueel eigendom en nog ontbrekende elementen zoals het management van KP projecten, goed te kunnen beoordelen. Duidelijk is in elk geval dat de Nederlandse universiteiten bezorgd zijn over de negatieve gevolgen van het door de Commissie voorgestelde kostenvergoedingssysteem. De "funding schemes" zouden idealiter moeten worden opgenomen in de Regels voor Deelname, zodat deze niet continue kunnen worden aangepast door de Commissie.
Nederland zal aandringen op het betrekken van de lidstaten middels de mogelijk op te richten expert groepen zoals in KP6 gebruikelijk was - bij het opstellen van verdere toelichtende documenten die gebruikers helpen bij de interpretatie van de Regels voor Deelname (procedures rondom evaluatie, selectie, financiële richtsnoeren en rapportage voorschriften).

Fiche 2: Richtlijn betreffende de uitoefening van stemrechten door aandeelhouders
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitoefening van stemrechten door aandeelhouders van ondernemingen die hun statutaire zetel in een lidstaat hebben en waarvan aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2004/109/EG

Datum Raadsdocument: 11 januari 2006.
Nr. Raadsdocument: 5217/06
Nr. Commissiedocument: COM (05) 685
Eerstverantwoordelijk ministerie: Justitie i.o.m. EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vennootschapsrecht, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het richtlijnvoorstel betreft de (grensoverschrijdende) uitoefening van stem- en vergaderrechten door aandeelhouders van Europese beursgenoteerde vennootschappen. Het voorstel heeft onder meer betrekking op (minimum-)harmonisatie van het recht van aandeelhouders om agendapunten voor de algemene vergadering aan te dragen, toegang tot de algemene vergadering, volmachtverlening etc. Het voorstel ziet voorts op de mogelijkheid om langs elektronische weg het stem- en vergaderrecht uit te oefenen. Bovendien bevat het voorstel een verbod voor Europese beursgenoteerde vennootschappen om het deelnemen aan een algemene vergadering door aandeelhouders afhankelijk te stellen van het op enigerlei wijze blokkeren van aandelen. Wel wordt aan deze vennootschappen de mogelijkheid geboden om het recht om deel te nemen en te stemmen in de algemene vergadering afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de betreffende persoon op een bepaalde datum vóór de algemene vergadering (de registratiedatum) aandeelhouder is.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 EG.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: medebeslissing EP, gekwalificeerde meerderheid Raad.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Met de richtlijn worden enkele aandeelhoudersrechten (onder andere ten aanzien van de oproepingstermijn, informatierecht, etc.) geharmoniseerd. Dit biedt voordelen voor beleggers in Europese beursvennootschappen. Zo kunnen Nederlandse beleggers in elders binnen de EU gevestigde beursvennootschappen beroep doen op enkele minimale rechten. De richtlijn heeft weliswaar betrekking op de mogelijkheid tot het langs elektronische weg uitoefenen van het stemrecht, doch biedt geen eenduidige regeling voor de grensoverschrijdende uitoefening van het stemrecht Om te bewerkstelligen dat houders van aandelen van beursgenoteerde vennootschappen binnen de gehele Europese Unie hun stemrechten grensoverschrijdend kunnen uitoefenen, is het noodzakelijk dat daarover door de Gemeenschap afdoende regels worden gesteld.
Proportionaliteit: Positief. De richtlijn geeft enkele minimumvereisten voor aandeelhoudersrechten. Het staat lidstaten vrij om daarnaast andere en meer stringente regels te stellen, zolang deze de positie van aandeelhouders versterken. De richtlijn is in beginsel beperkt tot beursgenoteerde vennootschappen.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Afhankelijk van de definitieve versie van de richtlijn kunnen financiële consequenties zich voordoen. Uit het richtlijnvoorstel lijken administratieve lastenverzwaringen te kunnen voortvloeien voor beursgenoteerde vennootschappen; zij zijn gehouden om te voorzien in aanvullende informatie ten behoeve van aandeelhouders, bijvoorbeeld door informatie op hun website ter beschikking te stellen. De kosten daarvan zullen, zeker in verhouding met de kosten die reeds met een aandeelhouders- vergadering gemoeid zijn, naar verwachting meevallen. Op grond van de Wet toezicht effectenverkeer zijn beursgenoteerde vennootschappen reeds gehouden een website aan te houden. Voor aandeelhouders kan de richtlijn juist een lastenverlichting meebrengen, omdat zij gemakkelijker kunnen deelnemen aan vergaderingen en eenvoudiger hun stemrecht kunnen uitoefenen. Op dit moment kan van deze extra administratieve lasten respectievelijk besparingen geen exacte raming worden gegeven.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De richtlijn noopt tot aanpassing van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en van hoofdstuk 5 van de Wet op het Financieel Toezicht (WFT), dat thans nog een wetsvoorstel is en waarvan de inwerkingtreding wordt verwacht op 1 januari 2007. Voor een deel wordt reeds aan de richtlijn voldaan door de huidige bepalingen in Boek 2 BW en een thans aanhangig wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 BW ter bevordering van het toepassen van moderne communicatiemiddelen bij besluitvorming in rechtspersonen (Kamerstukken 30 019).

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
31 december 2007. Deze implementatietermijn is te kort, vanwege nationale parlementaire procedures.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland staat in beginsel positief tegenover een richtlijn die erop is gericht om grensoverschrijdende stemuitoefening door beleggers te vergemakkelijken en waarmee enkele aandeelhoudersrechten worden geharmoniseerd. Dit biedt voordelen voor beleggers in Europese beursvennootschappen. Zo kunnen Nederlandse beleggers in elders binnen de EU gevestigde beursvennootschappen beroep doen op enkele minimale rechten. Echter, de regeling voor grensoverschrijdende uitoefening van stemrechten behoeft nog verduidelijking. De opstelling van Nederland is erop gericht om te bereiken dat, waar mogelijk, de mogelijkheden tot toepassing van elektronische communicatiemiddelen bij de uitoefening van aandeelhoudersrechten zoveel mogelijk worden gefaciliteerd en dat de administratieve lasten als gevolg van het richtlijnvoorstel zoveel mogelijk worden beperkt. Nederland zal opbrengen dat de voorgestelde implementatietermijn te kort is vanwege nationale parlementaire procedures (zie onder: Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid).

Fiche 3: Kaderbesluit betreffende uitwisselingen van gegevens uit het strafregister
Titel:
Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten

Datum Raadsdocument: 18 januari 2006
Nr. Raadsdocument: 5463/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 690
Eerstverantwoordelijk ministerie: Justitie i.o.m. BZ, FIN, BZK, EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep, Comité Artikel 36, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (mogelijk 27-28 april 2006).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het doel van dit voorstel is een grondige herziening van het bestaande systeem voor uitwisseling van gegevens uit nationale strafregisters. Momenteel is dit systeem gebaseerd op de Europese Conventie inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken (1959).
In het Witboek over de uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen en hun gevolgen in de Europese Unie (januari 2005) worden de praktische knelpunten van het huidige systeem weergegeven. Deze knelpunten zijn volgens de Commissie:
- het niet eenvoudig en snel kunnen achterhalen of zich in het strafregister van een andere lidstaat informatie bevindt over de betrokken persoon;
- het ontbreken van een snelle en simpele procedure om de informatie vervolgens op te vragen;
- het voor ambtenaren in een andere lidstaat vaak moeilijk te begrijpen verstrekte uittreksel uit het strafregister.
Het resultaat van deze knelpunten is dat nationale rechters vaak hun vonnis enkel baseren op eerdere veroordelingen in hun nationale register, zonder kennis van andere veroordelingen in andere lidstaten. Het ter tafel liggende ontwerpkaderbesluit beoogt dit te veranderen.
Aan dit ontwerpkaderbesluit ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de informatie over strafrechtelijke antecedenten van een bepaalde persoon in beginsel geconcentreerd wordt in het land van nationaliteit van die persoon. Dit betekent dat iedere lidstaat de nationaliteit van de veroordeelde moet registreren. Vervolgens moet de lidstaat van veroordeling veroordelingen uitgesproken tegen onderdanen van andere lidstaten aan de lidstaat van nationaliteit melden. De lidstaat van nationaliteit dient vervolgens in zijn nationale strafregister, naast de in eigen land uitgesproken veroordelingen, ook de aldus verstrekte informatie over veroordelingen van zijn onderdanen uitgesproken in andere lidstaten op te nemen. Het voorstel bevat de hiertoe strekkende bepalingen.
Daarnaast bevat het voorstel bepalingen over de verstrekking van informatie uit het strafregister. Ter voorbereiding van de fase waarin de uitwisseling van gegevens elektronisch dient te geschieden, bevat het voorstel bepalingen over het format dat zal worden gebruikt voor de elektronische verstrekking van informatie. Dit format alsmede regelingen inzake procedures en automatische vertaling van informatie alsmede te gebruiken technieken e.d. zouden moeten worden vastgesteld volgens een comitologieprocedure.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 31 en 34, tweede lid, onderdeel b, EU-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: raadpleging, eenparigheid.

Instelling nieuw Comitologie-comité:
Ja. Het kaderbesluit voorziet in een regelgevend comité voor uitwerking van de wijze waarop lidstaten informatie zullen uitwerken (gestandariseerd format). De definitieve uitwerking is afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek van Unisys naar de strafregisters in de verschillende lidstaten. Er zal met name inzicht moeten worden verkregen in de wijze waarop de lidstaten thans de registratie (al dan niet) hebben geautomatiseerd. Deze informatie is nodig om uiteindelijk een elektronisch systeem te kunnen bouwen, en om te beoordelen of, en welke vorm van comitologie noodzakelijk is.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Om tot een betere uitwisseling van gegevens uit strafregisters tussen de lidstaten te komen, zijn afspraken op Europees niveau nodig. Het doel is om op het niveau van de Europese Unie de kwaliteit van de gegevensuitwisseling over strafrechtelijke gegevens te verbeteren. Daarvoor moeten alle lidstaten zich houden aan een aantal verplichtingen om ervoor te zorgen dat de lidstaat van nationaliteit een volledig antwoord kan geven op de tot hem gerichte verzoeken inzake gerechtelijke antecedenten. Hiervoor is een gecoördineerd optreden op Europees niveau nodig.
Proportionaliteit: gematigd positief. Op enkele punten bevat het voorstel bepalingen die onnodige administratieve lasten met zich kunnen meebrengen. In dit kader kan bijvoorbeeld de verplichting tot verstrekking van informatie worden genoemd. De staat van nationaliteit dient bij de staat van veroordeling na te gaan of informatie mag worden verstrekt aan eenderde lidstaat. De vraag is of dit een noodzakelijke handeling is.
Geen beoordeling van de proportionaliteit kan worden gegeven ten aanzien van de nog te regelen aspecten met betrekking tot de elektronische uitwisseling van informatie. Immers, voorgesteld wordt deze aspecten via een comitologieprocedure te regelen.

Consequenties voor de EU-begroting: de voorgestelde comitologieprocedure zal kosten met zich meebrengen, die vallen onder het derde kaderprogramma 'Grondrechten en Justitie' (financiële perspectieven 2007-2013). Het is thans niet mogelijk (zelfs niet bij benadering) een inschatting te geven van de hoogte van de eventueel daarmee gemoeide kosten. De (eventuele) kosten zijn afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek van Unisys en de op basis daarvan te nemen besluiten ten aanzien van het te bouwen elektronische systeem. Het is moeilijk te zeggen wanneer dit project voltooid zal zijn. Dat is afhankelijk van veel thans nog onzekere factoren. Dit proces zal zeker nog enkele jaren in beslag nemen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het voorstel zal gevolgen hebben voor de automatisering, werkwijze en werklast van de Justitiële informatiedienst in Almelo. Op dit moment kan nog geen inschatting van de kosten worden gegeven. Het is wel aannemelijk dat er kosten uit het Commissievoorstel voortkomen. Wanneer meer informatie bekend is over de invulling van dit voorstel zal aan de hand hiervan een inschatting worden gemaakt van de kosten. Op basis hiervan zal hetdefinitieve Nederlandse standpunt worden opgemaakt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Het voorstel zal leiden tot wijziging van regelgeving (Wet en/of Besluit justitiële gegevens).Het is thans nog niet mogelijk (zelfs niet bij benadering) om aan te geven tot welke wijzigingen van de regelgeving het voorstel zal leiden. Dat is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek van Unisys, en de op basis daarvan te nemen besluiten ten aanzien van het te bouwen elektronische systeem. Het proces is in volle gang, maar is afhankelijk van vele onzekere factoren en zal ontegenzeggelijk nog enkele jaren in beslag nemen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: de implementatietermijn wordt niet aangegeven.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland hecht belang aan een goede informatieuitwisseling tussen de lidstaten van de Europese Unie. Dit geldt ook voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters. Nederland onderschrijft het aan het voorstel ten grondslag liggende uitgangspunt dat de informatie over veroordelingen van onderdanen in beginsel geconcentreerd wordt in het land van nationaliteit. Nederland is van oordeel dat het kaderbesluit niet mag leiden tot onnodige administratieve lasten.
Nederland heeft vraagtekens bij de voorgestelde comitologiebepaling (artikelen 11 t/m 13). In de eerste plaats is de kwestie van comitologie in derde pijler-instrumenten geen vanzelfsprekendheid. Er is thans een advies in voorbereiding van de Juridische dienst van de Raad over de vraag of Comitologie-procedures, en zo ja onder welke voorwaarden, mogelijk zijn binnen de derde pijler. In het onderhavige geval worden aan het comité ingevolge artikel 11 bevoegdheden gedelegeerd die mogelijkerwijs verregaande financiële, administratieve, wetgevings- en automatiseringsgevolgen voor de lidstaten kunnen hebben. Nederland zal een definitief oordeel over de wenselijkheid van een Comitologie-procedure bepalen wanneer nader inzicht is verkregen in de omvang en ingrijpendheid van voornoemde gevolgen.
Het kaderbesluit dient alleen te zien op veroordelingen opgelegd door de strafrechter en niet tevens op door administratieve autoriteiten opgelegde sancties (artikel 2, onderdeel a). Het voorstel is onduidelijk over de vraag welke informatie de staat van veroordeling aan de staat van nationaliteit moet doorgegeven (artikel 4, tweede lid). Dit is van belang in verband met de verplichting die uit artikel 7 voortvloeit om op verzoek ook informatie over veroordelingen van onderdanen uitgesproken in andere lidstaten door te geven. In dat geval zal die informatie ook beschikbaar moeten zijn (en niet slechts de enkele mededeling dat de persoon in kwestie is veroordeeld). Op de aan de lidstaat van nationaliteit verstrekte en in het strafregister opgenomen informatie dienen de bewaartermijnen van toepassing te zijn die gelden in de lidstaat van nationaliteit (artikel 4, derde lid). In het onderzoek van Unisys worden thans (naast vele andere punten) ook de bewaartermijnen geïnventariseerd. Wanneer daarin grote verschillen mochten blijken te bestaan, dan zou dit wellicht aanleiding kunnen geven tot besluitvorming door de Commissie. Het is voorstelbaar dat de Commissie in dat geval besluit tot een (rigoureuze) harmonisatie van de verschillende bewaartermijnen, maar het ligt meer voor de hand om te veronderstellen dat men alsdan zal trachten om middels enige vorm van comitologie tot een vergelijk te komen. Dit is van belang om onnodige administratieve lasten te voorkomen. Artikel 5, derde lid, moet worden geschrapt omdat het niet thuis hoort in dit kaderbesluit. Het gaat immers over de gevolgen van het gebruik van de gegevens. De procedure dat het land van nationaliteit bij verzoeken om verstrekking van informatie over veroordelingen afkomstig uit andere lidstaten, voor andere doeleinden dan strafrechtelijke doeleinden, eerst bij het land van veroordeling moet worden nagegaan of de informatie verstrekt kan worden, levert een onevenredige administratieve last op (artikel 7, tweede lid, tweede alinea en derde lid, tweede alinea). Bij dergelijke verzoeken dient de verzoekende staat doorverwezen te worden naar de staat van veroordeling.
In verband met artikel 9 inzake de bescherming van persoonsgegevens rijst de vraag hoe dit artikel zich verhoudt tot het ontwerp-kaderbesluit inzake de bescherming van persoonsgegevens voor politieel en justitieel gebruik.

Fiche 4: Verordeningen inzake biologische productie en etikettering van biologische producten
Titel:
- Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten
- Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen

Datum Raadsdocument: 6 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5101/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 671
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ, BZ-OS, FIN, BZ, VWS en VROM

Behandelingstraject in Brussel: RWG Voedselkwaliteit, CSA, Raad Landbouw- en Visserij. Het voorzitterschap streeft naar een politiek akkoord in de LVR van juni.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie heeft een voorstel gepresenteerd voor een nieuwe, vereenvoudigde verordening voor biologische productie en etikettering. De bestaande verordening 2092/91 is de afgelopen 15 jaar stapsgewijs uitgebreid en op detailniveau herschreven. Zij mist nu interne consistentie, is zeer gedetailleerd en er is overlap met andere relevante wetgeving. De Commissie heeft tegelijkertijd een voorstel voor wijziging van artikel 11 de importregeling van de verordening (EG) nr 2092/91 gepresenteerd. Dit omdat een deel van de importregeling van deze verordening op 31 december 2006 afloopt.
In dit voorstel voor een nieuwe verordening worden de algemene principes van de biologische productiemethode en de algemene productievoorschriften weergegeven. Het Oostenrijks voorzitterschap streeft naar overeenstemming over dit voorstel in de eerste helft van 2006. De details moeten vervolgens de komende jaren in comitologie verder worden uitgewerkt. De Commissie stelt voor de huidige derogaties in de verordening te vervangen door een transparanter systeem waarbij de uitzonderingen in comitologie worden vastgesteld. Op deze manier kan onder de nieuwe verordening rekening worden gehouden met regionale verschillen, zoals klimaatverschillen, of de uiteenlopende ontwikkelingsfasen waarin de biologische landbouw zich in verschillende lidstaten bevindt. De Commissie heeft hiervoor een voorstel bijgevoegd voor wijziging van de huidige verordening. Belangrijke punten in het Commissievoorstel van de nieuwe verordening zijn:
- De Commissie stelt voor het huidige permanente comité te veranderen van een regelgevend comité in een beheerscomité. Dit geeft meer bevoegdheid aan de Commissie. Dit betekent dat de besluitvorming efficiënter kan worden, maar het gaat wel ten koste van de zeggenschap van lidstaten;
- De Commissie wil de verordening uitbreiden naar aquacultuur en wijn, maar voorlopig niet naar visserij, jachtproducten en non-food producten als water, mineralen, cosmetica en textiel. Ook de horeca en catering, een wens van veel lidstaten, blijven in dit voorstel buiten de verordening;
- De verordening wordt afgestemd met onder andere de verordening over voedsel en voedercontroles. Dit betekent onder andere controle op basis van risico inschatting;
- De nieuwe verordening is zeer strikt in het gebruik van het woord biologisch op verpakkingen, labels en in reclame;
- Voor producten die in de EU zijn geproduceerd, komt een verplichting om het EU-logo te gebruiken óf het woord EU-BIOLOGISCH te vermelden op de verpakking. Voor importproducten is dit optioneel;
- Biologische producten moeten worden geproduceerd zonder gebruik te maken van genetisch gemodificeerde organismen. Het voorstel verbiedt het gebruik van de aanduiding "biologisch" voor producten die (onbedoeld) GGO's bevatten. De etiketteringsdrempel voor onvoorziene en technisch niet te vermijden GGO's blijft voor biologische producten gelijk aan die van de drempelwaarden in VO 1829/2003 met een mogelijke uitzondering voor specifieke producten als zaaizaad. Hiervoor kunnen in uitvoeringsbepalingen specifieke drempels worden vastgesteld. Producenten en verwerkers (in de praktijk vooral veehouders en veevoerfabrikanten) zijn volgens het voorstel verplicht verklaringen te vragen aan toeleveranciers over het niet gebruiken van GGO's bij bijvoorbeeld fermentatieproducten, ook wanneer deze producten volgens 1829/2003 niet als GGO- bevattend geëtiketteerd hoeven te worden;
- De Commissie wil onnodige handelsbelemmeringen op de interne markt wegnemen. Op dit moment vormt een aantal sterke private logo's in feite een belemmering voor vrije handel. Om in aanmerking te komen voor een privaat logo mogen de eigenaren hiervan aanvullende eisen boven op de verordening blijven stellen, maar ze kunnen in de nieuwe verordening hun logo minder eenvoudig weigeren aan producten die door een andere organisatie zijn gecertificeerd. De bewijslast dat het product niet voldoet aan de normen van een privaat logo komt in dat geval meer bij de eigenaar van het private logo te liggen;
- Het importeren van producten uit landen die niet op lijst van landen met een equivalente regelgeving staan, wordt eenvoudiger. De belangrijkste verandering is dat er een lijst komt met controleorganisaties die kunnen beoordelen of een productiemethode equivalent is met de regelgeving binnen de EU, dan wel met de richtlijnen van de Codex Alimentarius. Dit is een eenvoudiger systeem dan het huidige systeem van jaarlijks te verlengen importontheffingen. Te meer daar het huidige systeem door de verschillende lidstaten zeer verschillend wordt geïnterpreteerd.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 van het EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: Gekwalificeerde meerderheid; Europees Parlement: raadpleging.

Instelling nieuw Comitologie-comité: De Commissie wil het Permanente Comité Biologische Landbouw omvormen van een regelgevend comité naar een Beheerscomité Biologische Landbouw.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De verordening is gebaseerd op artikel 37 van het Verdrag hetgeen een gedeeltelijke exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap inhoudt (nl. het Gemeenschappelijk landbouwbeleid). Het onderwerp biologische landbouw is ook op dit moment al geharmoniseerd (Vo.. 2092/91) en onderhavig voorstel betreft een herziening/modernisering van de thans geldende verordening met betrekking tot biologische landbouw.
Proportionaliteit: positief. De keuze voor een verordening is redelijk omdat wordt gestreefd naar een geharmoniseerd landbouwbeleid. Tevens is de huidige regeling voor biologische landbouw ook een verordening.
In het voorstel zijn de gedetailleerde regels die in de huidige verordening in de bijlagen zijn neergelegd, niet opgenomen. De productieregels in het voorstel zijn hoofdzakelijk doelvoorschriften. De uitvoeringsbepalingen worden na aanvaarding van de verordening verder uitgewerkt. Hierbij moet naar de mening van Nederland worden voorkomen dat de huidige gedetailleerde voorschriften (in aangepaste vorm) ook in de nieuwe verordening nog een rol zullen spelen. Nederland vindt het namelijk wenselijker de uitvoeringsbepalingen het karakter van doelvoorschriften te geven. Om de lidstaten toch enige ruimte te geven bij de toepassing van de verordening, zal op het moment dat de uitvoeringsvoorschriften worden opgesteld, door Nederland gestreefd worden naar doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften. Doelvoorschriften bieden in de regel voor lidstaten meer gelegenheid invulling te geven aan de verplichtingen op een wijze die past bij de individuele kenmerken van de lidstaten.
In het geval dat de uitvoeringsbepalingen zeer gedetailleerd worden, zal de proportionaliteit van dit voorstel opnieuw moeten worden beoordeeld.
Voor de controlevoorschriften wordt verwezen naar verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004). De noodzakelijke frequentie en aard van de controles kan worden vastgesteld op basis van risico-analyse. In de huidige verordening is dit strikter geregeld en is de frequentie waarmee een bedrijf moet worden gecontroleerd, opgenomen in de verordening zelf.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Strikt genomen is er met dit voorstel van veranderingen nog geen sprake omdat de uitvoeringsbepalingen nog niet zijn ingevuld. Op het moment waarop de nieuwe verordening van kracht wordt zal dit naar verwachting slechts marginale veranderingen in financiële, personele en administratieve lasten tot gevolg hebben Voor de overheid leidt de vereenvoudiging van de importregeling naar verwachting tot minder inzet van de Dienst Regelingen (onderdeel van het ministerie van LNV). Voor de douane brengt dit geen veranderingen in taken met zich mee. Voor importeurs van biologische producten betekent de nieuwe regeling naar verwachting een vermindering van administratieve lasten omdat zij niet langer jaarlijks ontheffingen hoeven aan te vragen.
Het voorstel van de Commissie biologische producenten en verwerkers in de toekomst te verplichten aan hun toeleveranciers een verklaring te vragen dat een product geen ingrediënten bevat die zijn gemaakt met behulp van ggo's betekent wel een toename van administratieve lasten, met name voor veehouders en hun toeleveranciers.
Uitbreiding van de scope betekent dat meer type bedrijven zich als biologisch kunnen laten certificeren. Wanneer bedrijven hier gebruik van maken betekent dit strikt gezien een toename van administratieve lasten, echter het gaat hier om vrijwillige aansluiting.
Een definitief oordeel over financiële, personele en administratieve lasten kan pas worden gegeven na invulling van de uitvoeringsverordening. Nederland zal hier in het verdere traject aandacht voor houden en waar mogelijk aandringen op vermindering van lasten.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode zal moeten worden aangepast aan de nieuwe verordening. De betrokken uitvoeringsinstanties zullen vooralsnog ongewijzigd blijven. De wijze van handhaving en controle moet voortaan plaatsvinden op basis van risicobepaling. Of dit ook betekent dat de verplichte jaarlijkse fysieke controle van alle bij SKAL aangeslotenen kan worden vervangen door een op risicobeoordeling gebaseerd systeem, hangt af van de invulling van de uitvoeringsbepalingen, die later in comitologie plaatsvindt.
De nieuwe verordening leidt niet tot een verandering in werkzaamheden bij de douane.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het is de bedoeling dat de nieuwe verordening 1 januari 2009 van kracht wordt. Alleen de wijzigingen met betrekking tot de importregeling worden in januari 2007 ingevoerd, met een overgangsregeling van een half jaar. Gedurende de overgangsperiode kan ook nog gebruik worden gemaakt van de oude importregeling. Deze overgangstermijn gaat in na publicatie van de eerste lijst met controleorganisaties. Verschillende lidstaten hebben een langere overgangstermijn gevraagd. De Commissie heeft al laten weten indien nodig de overgangstermijn te verlengen.
De invoerdatum van de hele nieuwe verordening in 2009 is niet ruim, gezien de hoeveelheid werk die de invulling van de uitvoeringsbepalingen met zich meebrengt, maar wel haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het voorstel streeft naar een vereenvoudiging van de import vanuit derde landen door afschaffing van het huidige systeem van importontheffingen. Door ontwikkelingsorganisaties is herhaaldelijk aangedrongen op vereenvoudiging van de regelgeving. Ook de voorschriften rond gebruik van het EU-logo en strengere voorschriften rond het toekennen/weigeren van een privaat logo aan derden dragen hieraan bij. In welke mate de Europese markt door de vereenvoudiging ook daadwerkelijk toegankelijker wordt zal onder meer afhangen van de wijze waarop de lijst met controleorganisaties die equivalentie mogen gaan beoordelen, wordt samengesteld. Nederland zal hier zeer betrokken bij blijven en er voor pleiten dat ook controleorganisaties uit derde landen en ontwikkelingslanden op de lijst kunnen komen.
De benodigde overgangstermijn is voor ontwikkelingslanden niet langer dan voor andere derde landen. Het feit dat producenten in ontwikkelingslanden relatief vaak gebruik maken van internationaal opererende controleorganisaties, die een grote kans hebben snel op de lijst met erkende controleorganisaties te komen, werkt hier in hun voordeel.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is in grote lijnen positief over de nieuwe verordening hoewel het uiteindelijke resultaat wel zal afhangen van verdere invulling. Nederland kan zich voorstellen dat veel lidstaten en stakeholders commentaar hebben op het snelle tempo waarin het Oostenrijkse voorzitterschap tot afronding wil komen. Desalniettemin acht Nederland het van belang dat er vaart in de discussie blijft en steunt deze planning . Anders zal het niet mogelijk zijn de nieuwe verordening in 2009 in te voeren.
In het algemeen zal Nederland zich inzetten voor het voorkomen van onnodig gedetailleerde regelgeving door middel van aansturen op doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften. Overigens is de ruimte hiervoor beperkt omdat de Commissie heeft aangegeven zo min mogelijk te willen veranderen aan de strekking van de verordening. Dit betekent dat na de invulling van de uitvoeringsbepalingen de strekking van de verordening gelijk zal zijn aan de oude, behalve op punten waar verandering of uitbreiding uitdrukkelijk door de Commissie is aangegeven. Gezien het feit dat de importregeling, een voor Nederland belangrijk punt, eenvoudiger wordt en het feit dat de Commissie heeft aangegeven een eenvoudig en transparant systeem te willen voor het regelen van uitzonderingen zijn we op dit moment tevreden met het voorstel.
Waar mogelijk, bijvoorbeeld bij het systeem voor de invulling van regionale flexibiliteit, zal Nederland zich inzetten voor het beperken van de lasten voor het bedrijfsleven door onder meer aan te sturen op de bewustwording van de administratieve lasten die vergunningen- en ontheffingsstelsels met zich meebrengen. Kortom: vergunningstelsels en dergelijke zoveel mogelijk beperken. Hieronder volgt nog puntsgewijs het standpunt op voor Nederland belangrijke onderwerpen in het nieuwe voorstel.

Verandering status permanent comité
Dit geeft meer bevoegdheid aan de Commissie. Dit betekent dat de besluitvorming efficiënter kan worden, maar het gaat wel ten koste van de zeggenschap van lidstaten. Nederland hecht veel waarde aan een efficiëntere besluitvorming, maar vindt het ook belangrijk dat lidstaten bij nadere invulling of eventuele wijziging van de verordening nog genoeg zeggenschap hebben.

Scope van de verordening
Nederland is voorstander van uitbreiding naar aquacultuur en wijn, maar vindt wel dat de uitgangspunten van aquacultuur moeten worden opgenomen in de kaderverordening. Nederland is tegen uitbreiding van de verordening naar horeca en catering. Dit is niet opgenomen in de verordening, maar wel een wens van veel lidstaten en de Commissie heeft inmiddels laten weten hier open voor te staan. Naar mening van Nederland kan dit beter op nationaal niveau of via private regelgeving worden geregeld. Harmonisatie van regelgeving in het belang van vrije verkeer van goederen is hier immers niet aan de orde. Toepassing van de regelgeving zou volgens Nederland onnodig barrières opwerpen om binnen de horeca meer gebruik te maken van biologische producten.

Afstemming met verordening over voedsel en voedercontroles
Nederland acht het zeer belangrijk dat controle plaats vindt op basis van risico inschatting. Voorkomen moet worden dat een markt wordt gecreëerd voor controle in plaats van een markt voor biologische producten.

Bescherming van het woord biologisch
Nederland is voorstander van strenge, heldere regels, maar betreurt het dat het niet mogelijk is om het concept ' bereid met' in te voeren. Dat zijn producten met een bepaald percentage aan biologische ingrediënten of producten waarin bepaalde ingrediënten zijn vervangen door hun biologische variant. In de Verenigde Staten functioneert zo'n systeem al. Ook het systeem dat in Denemarken voor de horeca wordt gebruikt lijkt hierop. Naar mening van Nederland biedt dit mogelijkheden om flinke stappen te maken in het vergroten van de afzet van biologische producten. Wat betreft het gebruik van het woord biologisch voor producten die niet onder de verordening vallen, zal Nederland pleiten voor een onderzoek naar mogelijkheden om misbruik/misleiding tegen te gaan.

Aanscherping percentage biologische ingrediënten
Nederland is geen voorstander van deze aanscherping, zolang er geen ruimte is voor het ' bereid met' concept.

EU-logo
Nederland is van mening dat een eenduidige etikettering van biologische producten helderheid schept voor consumenten. De markt voor biologische producten wordt in enkele lidstaten gedomineerd door zeer sterke private labels. Dit betekent in feite een belemmering van vrije markttoegang. Vergroting van de herkenbaarheid van het Europese label en/of tekst biedt hiervoor een oplossing zonder dat het de handelsvrijheid van private labels op onaanvaardbare wijze aantast.

GGO's
Nederland vindt dat de biologische regeling moet worden geharmoniseerd met regelgeving over definitie en etikettering van GGO's. Alleen op deze wijze kan naar mening van Nederland worden gegarandeerd dat de biologische producten hun claim rond het niet gebruiken van GGO's kunnen waarmaken. Dit betekent dat Nederland ook voor biologische producten voorstander is van aansluiting bij de uitkomst van de Europese discussie over de drempelwaarde voor GGO's in uitgangsmateriaal. Op dit moment is er nog geen drempelwaarde voor uitgangsmateriaal, hetgeen volgens de Commissie betekent dat er in feite een nultolerantie is.
Nederland is geen voorstander van het vragen van GMO-vrij verklaringen omdat dit reeds wordt gedekt door de bestaande regelgeving voor tracering en etikettering en dit bovendien slechts leidt tot vergroting van administratieve lasten.

Private logo's
Nederland is voorstander van het zoveel mogelijk wegnemen van handelsbelemmeringen die ontstaan door private logo's. Nederland acht dit mede van belang voor derde landen en met name ontwikkelingslanden. Tegelijkertijd wil Nederland wel waarborgen dat logo's die een toegevoegde waarde hebben, bijvoorbeeld die van de biologisch dynamische landbouw, goed kunnen blijven functioneren. Dit betekent dat concurrentie op basis van feitelijk aantoonbare verschillen mogelijk moet zijn.

Importregeling
Nederland is ingenomen met het feit dat dit onderwerp nu op de agenda staat daar Nederland zich hier lange tijd hard voor heeft gemaakt. De verwachting is dat het opstellen van een lijst met controleorganisaties de import van biologische producten uit derde landen sterk zal vereenvoudigen. Bovendien zal het een einde maken aan de situatie dat verschillende landen het begrip equivalentie verschillend uitleggen.
Nederland verwelkomt het voorstel de CODEX-richtlijnen te gebruiken naast de EU-verordening om equivalentie te bepalen. Naar verwachting kunnen ook Nederlandse exporteurs hiervan in de toekomst profiteren middels het principe van reciprociteit. Nederland is van mening dat naast de EU-standaard en de Codex-richtlijnen ook andere standaarden waarvoor een breed draagvlak is kunnen worden gebruikt. Nederland denkt daarbij aan de IFOAM-standaard onder voorwaarde dat daarbij een duidelijke verwijzing is naar de standaard zoals die geldig is op een bepaalde datum.
Verder vraagt Nederland zich af of de ruimte die er binnen Europa is voor regionale flexibiliteit, ook de bandbreedte is die derde landen krijgen om af te wijken van de richtlijnen wanneer dit logisch voortvloeit uit regionale kenmerken zoals klimaat, bodem of fase van ontwikkeling van de biologische sector. Nederland is hier voorstander van.
Tot slot zal Nederland de hoop uit spreken dat bij het opstellen van de lijst met controleorganisaties ook gekeken wordt naar de mogelijkheid om meer marktwerking te krijgen bij het accrediteren van deze organisaties. Nederland is er voorstander van dat ook controleorganisaties uit derde landen en uit ontwikkelingslanden op de lijst kunnen komen.

Fiche 5: Verordening tot vaststelling van een beheersplan voor bevissing van schol en tongbestanden in Noordzee
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol en tongbestanden in de Noordzee

Datum Raadsdocument: 17 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5403/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 714
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. V&W, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij Intern/Extern, Landbouw -en Visserijraad eind 2006.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De gemengde schol en tongvisserij met de boomkor en staand want bestaat in het zuidelijke deel van de Noordzee al vele tientallen jaren. Sinds medio jaren 50 is de visserijsterfte bij het scholbestand meer dan verdubbeld, waarbij het bestand is afgenomen en de aanvoer, na een korte opleving medio jaren 80, naar hetzelfde niveau is gedaald als in de jaren 60. De visserij op tong vertoonde in die periode een vergelijkbare tendens.
Met het voorstel wordt beoogd de bevissing van schol en tong in de Noordzee zo te beheren dat deze bestanden zich tot binnen biologisch veilige grenzen kunnen herstellen en na invoering van de beheersmaatregelen duurzaam worden geëxploiteerd.
Dit voorstel is opgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), het biodiversiteitactieplan en het uitvoeringsplan waarover in 2002 op de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling een akkoord is bereikt.
Bij de WSSD is afgesproken dat in 2015 het principe van "maximale duurzame oogst" (Maximum Sustainable Yield, MSY) voor de visserij zal zijn geïmplementeerd. Dit zal dus ook voor de EU moeten gaan gelden. Op dit moment wordt in de EU gewerkt met voorzorgsprincipe, wat uitgaat van risicomanagement op limiet niveaus. Het MSY principe gaat uit van streefwaarden van grote bestanden en een corresponderende relatief lage visserijdruk. De huidige visserijdruk op deze bestanden ligt ongeveer tweemaal hoger dan de voorgestelde referentieniveaus voor de visserijdruk voor beide bestanden.
In het voorstel worden drie soorten maatregelen voorgesteld om de visserijsterfte te verminderen, en op het MSY-referentieniveau te brengen: 1. beperking van de totaal toegestane vangsten, 2. beperking van de visserij-inspanning, en 3. een doeltreffende handhaving van deze maatregelen.

De jaarlijks toegestane vangsthoeveelheden (Total Allowable Catches - TACs), en de visserij-inspanning, uitgedrukt in zeedagen, zal volgens het voorstel via een vaste regeling worden bepaald.
- Het voorstel is de visserijsterfte jaarlijks met 10% te reduceren tot het MSY-referentieniveau is bereikt. De hoogte van de TACs wordt bepaald door de waarde van het referentieniveau en de bestandsgrootte. Daarbij geldt een maximale variatie van (per jaar) 15% in de TACs.
- Het aantal zeedagen van de boomkorvloot wordt gekoppeld aan de reductie van de visserijsterfte voor tong. Als deze 10% moet dalen, zal ook het aantal zeedagen 10% afnemen.

Daarnaast stelt de Commissie een uitgebreid controleprogramma voor, waarbij o.m. 100% van de aanlandingen gewogen moet worden in aanwezigheid van een controleur.
Voor het voorstel is zowel wetenschappelijke informatie ingewonnen als advies gevraagd aan de Regionale Advies Raad Noordzee (NSRAC). Deze is opgericht als het voornaamste forum waar de Commissie de belanghebbenden in de visserij kan raadplegen. Het comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de commerciële visserijsector, nietgouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van het mariene milieu en de visverwerkende sector. Het advies van deze stakeholders wordt niet meegenomen in de toelichting in het voorstel.

Rechtsbasis van het voorstel: art 37, lid 2 EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: advies.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: n.v.t., het GVB is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.
Proportionaliteit: in juridische zin positief, omdat in het GVB is bepaald dat een verordening het geëigende middel is om een beheerplan vast te stellen; het doel van dit voorstel kan alleen worden bereikt door een verordening. Inhoudelijk echter deels negatief, gezien de maatregel van intensivering van de controle tot 100% op de aanlanding; deze maatregel is disproportioneel zwaar, en redelijkerwijs voor de lidstaten niet uitvoerbaar.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De voorgestelde controle intensivering komt neer op weging van 100% van de aanlandingen in aanwezigheid van een controleur. Dit betekent een vertienvoudiging van de Nederlandse aanlandingscontroles, alsmede een ingreep in de goederenstroom van de visserijketen die naast verhoging van administratieve lasten voor de sector ook verlies aan kwaliteit van de vis met zich meebrengt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Beperkte aanpassing ministeriële regelingen ten behoeve van uitvoering nieuwe controlevoorschriften.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Inwerkingtreding 20 dagen na publicatie: de voorgestelde intensivering in de huidige controle systemen is vanwege de uitbreiding van controlerend personeel op korte termijn problematisch.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De opbrengst van de totale Nederlandse zee- en kustvisserij bestaat voor ruim de helft uit die van de kottervloot met een tong- en scholquotum. Nederland heeft een groot aandeel in de EU TAC voor tong en schol (resp. 75% en 35% aandeel in de TAC). Daarbij hebben Nederland vissers ook veel bedrijfsactiviteiten in de andere lidstaten met aandelen in deze TAC's, met name in België, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Een besluit over het voorliggende voorstel bepaalt daarmee dus voor een belangrijk deel de vooruitzichten van de Nederlandse visserijsector. Hoe groot de socio-economische effecten zullen zijn is afhankelijk van de uiteindelijke daling van de vangstmogelijkheden volgens dit voorstel. Voor Nederland is een impact assessment noodzakelijk voordat een finale inschatting van het voorstel kan worden gemaakt.

Advies van het Noordzee Regionale Advies Raad (NZRAC)
Nederland is van mening dat inbreng van de NZRAC in beleid noodzakelijk is voor het creëren van draagvlak. De Commissie heeft het belang van inbreng door de RAC's herhaaldelijk onderstreept. Het afgelopen jaar heeft de NZRAC een duidelijk advies gegeven ten aanzien van een beheersplan voor Noordzee schol. Het voorliggende voorstel houdt echter geen rekening met het advies van de NZRAC, en geeft hiervoor ook geen enkele motivatie in de toelichting. Nederland is ongelukkig met deze gang van zaken, omdat dit een negatief precedent schept voor het functioneren van de RAC's in het EU-visserijbeleid.

Noorwegen
Jaarlijks onderhandelt de EU met Noorwegen over de TAC's van bestanden die gezamenlijk beheerd worden, waaronder schol op de Noordzee. Tong is geen gezamenlijk beheerd bestand, omdat deze soort niet in de Noorse wateren voorkomt. In dit voorstel worden de schol- en tongbestanden gekoppeld behandeld omdat beide bestanden vaak samen worden gevangen. Dit voorstel draagt het risico in zich dat Noorwegen ook invloed zou gaan uitoefenen, via de onderhandelingen met de EU, op de TAC van tong in de Noordzee. Nederland wil benadrukken dat Noorwegen gesprekspartner is voor de TAC voor Noordzee schol, maar ten principale geen invloed moet kunnen uitoefenen op de TAC van tong op de Noordzee.

Doelstelling
De Commissie heeft de afgelopen jaren voorstellen gedaan voor MSY doelstellingen voor verschillende bestanden. Hierbij heeft Nederland al eerder aangegeven dat voor implementatie van het MSY principe een transparant basisprincipe moet worden afgesproken. Afzonderlijke afspraken voor de verschillende bestanden, zoals bij dit voorstel, hebben een versnippering van beleid tot gevolg. Daarbij acht Nederland de inzet voor het MSY niveau in dit voorstel zeer ambitieus. Daarom acht Nederland het noodzakelijk dat de Raad zich om te beginnen uitspreekt over het MSY principe.

De Raad zal zich moeten buigen over:
a) Een transparante wijze waarop de hoogte van MSY referentiewaarden wordt vastgesteld.
b) De wijze waarop bestanden die zich onder MSY niveau bevinden naar een MSY doelstelling toe moeten groeien. Welke biologische en vooral economische risico's acht de Raad acceptabel om bestanden te laten groeien naar nieuwe referentieniveaus?

Groeistrategie
Nederland is voorstander van het implementeren van meerjaren beheer omdat dit de biologische en economische stabiliteit ten goede komt. De voorgestelde groeistrategie (steeds 10% reductie in de visserijsterfte en zeedagen) roept vragen op over de gevolgen van de voorgestelde maatregelen. De toelichting geeft geen wetenschappelijke doorrekening van de biologische en economische gevolgen van de in dit voorstel gekozen groeistrategie ten opzichte van andere strategieën, zoals bijvoorbeeld het advies van de NZRAC. Nederland wil voorkomen dat sterke negatieve gevolgen van het voorliggende voorstel draagvlak en daarmee handhaving ondermijnen. Het is noodzakelijk de risico's en slagingskans van het voorliggende voorstel te kennen om de Raad een weloverwogen besluit te laten nemen. Nederland zal de Commissie daarom verzoeken een EU-brede impact assessment uit te voeren. Hierop volgend zal Nederland een nationale socio-economische impact assessment uitvoeren.
Daarbij wordt de groeistrategie ondersteund door een reductie van zeedagen van alleen de boomkorvloot, en niet van andere vloten, zoals de scholvisserij met staand want. Alhoewel de boomkorvloot een belangrijk deel van de tong en scholvisserij bepaald, zijn ook andere vloten, zoals scholvisserij met staand want, van invloed op de bestanden. Het niet reduceren van de visserijdruk van andere vistuigen creëert een onevenwichtigheid in de visserijmogelijkheden van verschillende vloten die bijdragen aan de visserijsterfte op schol en tong.

Controle
De uitbreiding van de controle voor vangsten van tong en schol zoals die wordt voorgesteld is disproportioneel in relatie tot de bestandssituatie van schol en tong op de Noordzee. Het voorstel vergt een enorme controle-inzet voor het wegen van nagenoeg alle vangsten van de Nederlandse platvisvloot die onmogelijk kan worden waargemaakt. Nederland acht het daarbij niet proportioneel dat een controleplan voor een beheersplan strikter wordt dan de controle voor een herstelplan zoals voor kabeljauw.

Fiche 6: Mededeling over thematische strategie inzake het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Thematische strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen

Datum Raadsdocument: 4 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5032/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 670
Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. LNV, BZ, EZ, FIN, V&W, BZK

Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Milieu, eerste presentatie door de Europese Commissie op 13 februari 2006. Behandeling in de 2e helft van 2006. Een aantal algemene uitgangspunten wordt mogelijk meegenomen in de behandeling van de thematische afvalstrategie (26 en 27 juni 2006 in de Milieuraad).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De thematische strategie duurzaam gebruik van natuurlijk hulpbronnen is één van de thematische strategieën aangekondigd in het Zesde Milieuactieprogramma . In 2003 heeft de Commissie de mededeling 'Naar een thematische strategie inzake het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen' gepubliceerd met de hoofdlijnen van de strategie. Deze mededeling was het startpunt van een degelijke consultatieperiode die twee-en-een-half jaar heeft geduurd.
De strategie heeft tot doel om de negatieve milieueffecten veroorzaakt door het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te verminderen terwijl de economie groeit. Dit concept wordt absolute ontkoppeling genoemd. De daling van de negatieve milieu effecten is hierbij voldoende hoog om te compenseren voor de economische groei (groei x daling = afname). Bij onvoldoende daling van de negatieve milieu effecten zorgt de economische groei ervoor dat er in totaal een toename is van de milieu belasting (groei x daling = toename) en dan is er géén sprake van absolute ontkoppeling.
Bij het analyseren van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen wordt gekozen voor een levenscyclusbenadering waarbij het gebruik wordt gevolgd van wieg tot graf. In de strategie worden 4 nieuwe initiatieven benoemd die hieronder achtereenvolgens aan de orde komen. De strategie hanteert een horizon van 25 jaar.
Voorstel is om een data centre op te richten: een gegevenscentrum van de Commissie om alle beschikbare kennis over de levenscyclus van natuurlijke hulpbronnen samen te brengen en beleidsvormers te informeren.
De ontwikkeling van indicatoren voor milieudruk door hulpbronnengebruik moet het mogelijk maken de milieudruk die de EU veroorzaakt door het gebruik van hulpbronnen te volgen. Het bepalen en evalueren van de vooruitgang bij het bereiken van het doel van de strategie wordt daarmee mogelijk. Het voornemen is om deze indicatoren in 2008 gereed te hebben.
De Commissie zal een High Level Forum oprichten om de lidstaten te ondersteunen bij de ontwikkeling van de nationale programma's en maatregelen en om mogelijke maatregelen op Europees niveau te bespreken, inclusief marktinstrumenten die niet op lidstaten niveau kunnen worden genomen. In het forum zullen vertegenwoordigers van de Commissie, van de lidstaten en, waar nodig, van overige belanghebbenden (stakeholders) zitten.
De thematischestrategie natuurlijke hulpbronnen neemt ook milieudruk buiten de EU mee ten gevolge van verwerking van Europees afval of winning en bewerking van grondstoffen die in de EU worden gebruikt. De wieg of het graf van natuurlijke hulpbronnen bevinden zich vaak buiten de EU. In dit kader zal een internationaal panel worden opgezet in samenwerking met UNEP om onafhankelijk advies te geven over de mondiale aspecten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
De Commissie stelt de lidstaten voor om nationale programma's en maatregelen te ontwikkelen gericht op het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen in de lidstaat. De programma's en maatregelen moeten worden gericht op die hulpbronnen, die de meeste milieudruk veroorzaken.
De Commissie streeft ook naar doorwerking van de strategie in andere beleidsvelden, waaronder ontwikkelingssamenwerking.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: geen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.
Het gensoverschijdende karakter van het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het feit dat dit voor een belangrijk deel zijn weerslag zal hebben in producteisen en productenbeleiden de weerslag die het gebruik van natuurlijke hulpbronnen door de EU heeft op derde landen, rechtvaardigen een EU-initiatief
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. Binnen de strategie is voorzien dat op Europees niveau vooral gewerkt wordt aan kennisopbouw om daarmee besluitvorming door lidstaten te faciliteren. De Commissie heeft niet gekozen voor regelgeving vooral kennis (en analyse) als cruciaal worden gezien.

Consequenties voor de EU-begroting:
¤ 500.000 per jaar voor de opzet van het internationale Panel. ¤ 1.500.000 per jaar gedurende de eerste 3 jaren voor de opzet van het data centre, daarna ¤ 1.000.000 per jaar voor het functioneren ervan. ¤ 300.000 per jaar voor studies en expert meetings. ¤ 800.000 per jaar voor administratieve kosten.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Tussen ¤ 300.000 en 550.000 per lidstaat voor administratieve kosten voor respectievelijk kleine en grote lidstaten. Deze administratieve kosten zijn onder andere nodig voor personeel om bestaande gegevens te analyseren, informatie te verzamelen en om deel te nemen aan het High Level Forum en andere EU bijeenkomsten. Voor de burger en het bedrijfsleven zijn op de korte termijn geen financiële, personele of administratieve consequenties te verwachten. De consequenties op de lange termijn zijn afhankelijk van de uitwerking in Nederlandse regelgeving van de strategie. Financiële consequenties komen voor rekening van de beleidsverantwoordelijke departementen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Die consequenties hangen af van de keuzes die Nederland maakt voor nationale maatregelen of een nationaal programma en in hoeverre deze verschillen van reeds bestaande voornemens.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het Europese gebruik van natuurlijke hulpbronnen in de huidige situatie heeft gevolgen voor ontwikkelingslanden. Dit is ook de analyse van de Commissie. Het is de bedoeling die gevolgen te betrekken in het Europese beleid. Daartoe dient de levenscyclusbenadering die de gevolgen waar dan ook in kaart brengt en dient ook het opzetten van een internationaal panel dat de Europese Unie adviezen moet geven over de consequenties van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen voor ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
· Net als de Commissie ziet Nederland de thematische strategie natuurlijke hulpbronnen als een overkoepelende langetermijnstrategie richting een duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Nederland is een voorstander van de voorgestelde levenscyclusbenadering en het verminderen van de milieudruk van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en zal pleiten voor het opnemen van een algemene Raadsconclusie langs deze lijnen in de eerste helft van 2006.
· Nederland vindt een samenhangende Europese aanpak voor absolute ontkoppeling van milieudruk door hulpbronnengebruik en economische groei van groot belang. De thematischestrategie natuurlijke hulpbronnen vult deze ambitie in en wordt daarom verwelkomd en vormt een goede aanvulling op andere 'horizontale' strategieën zoals de Biodiversiteitsstrategie, die binnenkort wordt aangepast.
· Nederland onderschrijft in grote lijnen de voorstellen in de thematische strategie natuurlijke hulpbronnen (data centre, indicatoren, high level forum, international panel). Nederland streeft ernaar om in het kader van de thematische strategie EU-breed in kaart te brengen wat de milieudruk is van het gebruik van de verschillende natuurlijke hulpbronnen, bij welke natuurlijke hulpbronnen het grootste potentieel ligt voor verbetering en aan welke natuurlijke hulpbronnen prioritair aandacht zou moeten worden gegeven om tot duurzaam beheer te komen. Nederland geeft hierbij hogere prioriteit aan biotische hulpbronnen (voedsel, hout, biomassa etc) dan aan niet-biotische hulpbronnen (ertsen, mineralen, etc).
· Nederland is blij met het uitgangspunt van de Commissie, verwoord in de Impact Assessment paragraaf 4.2 dat er bij de ontwikkeling van indicatoren geen nieuwe monitoring of rapportage nodig is en dat bestaande informatie zal voldoen.
· Nederland wil een wildgroei van fora vermijden en pleit ervoor eerst te verkennen waar aangesloten kan worden bij bestaande fora alvorens definitief een nieuw forum in te stellen.
· Wat de biotische hulpbronnen betreft is destijds het biodiversiteitsverdrag opgesteld (CBD). Later is er een Internationaal verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw (IT FAO) opgesteld. In deze verdragen is het beleid geformuleerd t.a.v. plantaardige en dierlijke hulpbronnen. Bij beide is de EG partij evenals Nederland. Nederland vindt het van belang dat rekening wordt gehouden met deze verdragen bij het opstellen van de strategie inzake het duurzame gebruik van de natuurlijke hulpbronnen.
· Nederland onderschrijft de onderkenning van de sterke internationale dimensie van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Nederland ondersteunt daarom de aandacht hiervoor in de levenscyclusbenadering, in de gegevensverzameling, in de formulering van indicatoren en in het opzetten van het internationale panel.
· Tevens ondersteunt Nederland het voornemen van de Commissie om te komen tot doorwerking in andere beleidsvelden en programma's waaronder ontwikkelingssamenwerking. Verankering van de uitgangspunten van de strategie in de impact assessment die inmiddels verplicht is bij alle Commissievoorstellen is volgens Nederland een optie die onderzocht moet worden. Ook doorwerking naar de R&D agenda van de EU ligt voor de hand, waarbij gedacht moet worden aan de ontwikkeling van nieuwe (eco)technologieën en nieuwe institutionele arrangementen.
· Nederland is van mening dat waar mogelijk moet worden ingezet op het gebruik van marktinstrumenten (bijvoorbeeld prijsbeleid en keurmerken) en zal dit bepleiten in het High Level Forum. Deze instrumenten kunnen bijdragen aan een "level playing field" in de EU.

Fiche 7: Richtlijn betreffende perfluoroctaansulfonaten (P-fos)
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het op de markt brengen en het gebruik van perfluoroctaansulfonaten (wijziging van richtlijn 76/769/EEG van de Raad)

Datum Raadsdocument: 8 december 2005
Nr. Raadsdocument: 15552/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)618
Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. SZW, EZ, VWS, BZK, FIN, BZ en DEF

Behandelingstraject in Brussel: Eerste behandeling in Raadswerkgroep Milieu is voorzien in op 20 maart 2006, Raad Concurrentievermogen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Perfluoroctaansulfonaten (PFOS) worden onder meer in grote hoeveelheden gebruikt om textiel, kleden en papier water- en vetafstotend te maken, zijn persistent en daardoor bioaccumulerend, en voorts giftig voor zoogdieren. Het Wetenschappelijke Comité inzake gezondheid en milieurisico's heeft deze negatieve effecten bevestigd. Ook in OECD-verband is een risicoschatting opgesteld, waarin naar voren komt dat PFOS die negatieve eigenschappen heeft.
De Commissie stelt in haar ontwerp richtlijn voor het gebruik van PFOS te verbieden en slechts voor bepaalde toepassingen toe te laten (in brandblusschuimen, hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart, de vervaardiging van beschermlagen en weerkaatsende coatings in fotolithografische procédé's, bij het verchromen als damponderdrukkers en bij industriële toepassingen bij fotografische films, papier of printplaten).

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 van het EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Medebeslissing, gekwalificeerde meerderheid Raad.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het betreft wijziging van een bestaande richtlijn. In het algemeen geldt dat voorkomen moet worden dat lidstaten individueel maatregelen ter beperking van het gebruik van een stof nemen. Het verbod (afgezien van uitzonderingen) levert een hoog niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. Vanwege de persistentie van de stof PFOS en de risico's voor milieu en gezondheid is het beter een verbod op Gemeenschapsniveau te regelen.
Proportionaliteit: positief. Het betreft wijziging van een bestaande richtlijn. Het niveau van richtlijn is een adequaat niveau. Een verbod komt het meest in aanmerking omdat op die manier een hoog beschermingsniveau van het milieu en de menselijke gezondheid bereikt kan worden. De evt. toepassing van streefwaarden zal niet hetzelfde resultaat opleveren.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Aangezien de industrie het gebruik al verregaand heeft teruggedrongen, is het niet te verwachten dat handel of industrie door het verbod (behoudens de onder punt Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel genoemde uitzonderingen) ernstig in de problemen komt. De burger merkt waarschijnlijk niets van het verbod. Voor de overheid zijn er kosten voor de handhaving te verwachten, al kunnen die thans niet worden gekwantificeerd, omdat het aantal beperkingen daarop van invloed is.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Voor implementatie en handhaving zal t.z.t. tijd en geld door VROM moeten worden gereserveerd. Implementatie geschiedt door het Besluit implementatie EU-Verbodsrichtlijn Wms (Wet milieugevaarlijke stoffen) aan te passen. Eventuele problemen op handhavinggebied zijn thans niet te voorzien. Of die te verwachten zijn, hangt ook van de uitzonderingen af.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Lidstaten zijn verplicht binnen één jaar na inwerkingtreding de richtlijn om te zetten in nationaal recht. Achttien maanden na inwerkingtreding van de richtlijn moet de aangepaste wetgeving daadwerkelijk van kracht worden. De precieze termijnen moeten overigens nog worden vastgesteld. Voor een aanpassing van het Besluit implementatie EU-Verbodsrichtlijn Wms (Wet milieugevaarlijke stoffen) staat ongeveer 8 maanden. Deze termijn is gebaseerd op ervaringen uit het verleden.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Een verbod op de toepassing van PFOS in de EU kan ertoe leiden dat chromeren naar ontwikkelingslanden verplaatst zal worden. Met name de arbeidsomstandigheden in de betreffende sectoren in deze landen zijn voor Nederland een punt van zorg. Nederland zal er dan ook op aandringen dat de Commissie een beperkt impact assessment zal uitvoeren (zie Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling).

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan in beginsel instemmen met het voorstel van de Commissie het gebruik van PFOS te verbieden behoudens in een aantal toepassingen.

Algemeen:
Ten aanzien van de voorgestelde uitzonderingen wil Nederland dat deze in beginsel voor ten hoogste vijf jaar gelden. Nederland wil deze beperking in de tijd in de richtlijn opnemen, teneinde de industrie te dwingen op korte termijn op zoek te gaan naar alternatieve stoffen. Vijf jaar is daarvoor redelijk, ook al gezien het feit dat er nog enige tijd overheen gaat eer de richtlijn in werking treedt. Nederland merkt evenwel op dat het gebruik en vervaardigen van PFOS in het kader van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen mogelijk verboden gaan worden. Uitzonderingen in de EU op het verbod PFOS te gebruiken zijn geen belemmering eventueel wereldwijd het gebruik van PFOS te verbieden.

Specifiek:
- Voor wat betreft toepassingen in de fotografische industrie en bij fotolithografie is Nederland voorstander van een uitzondering, mits uitsluitend voor essentiële toepassingen. Wat als essentiële toepassing gekenmerkt zal worden, is nog niet bekend. Nederland zal de Commissie vragen om met een voorstel hiervoor te komen. .Deze essentiële toepassingen dienen nauw omschreven te worden; voorts dienen maatregelen te worden getroffen om emissies te voorkomen.
- Als "mist suppressor" zijn PFOS thans nog onmisbaar. In de luchtvaartindustrie past KLM deze stof toe bij gecertificeerde activiteiten. Dat zijn activiteiten in de luchtvaartindustrie die door een gecertificeerd onderhoudsbedrijf, goedgekeurd door de fabrikant van het vliegtuig, mogen worden uitgevoerd zonder dat de luchtwaardigheid van het vliegtuig in gevaar komt. KLM is zelf zo'n gecertificeerd onderhoudsbedrijf. Wel zou bekeken moeten worden welke maatregelen genomen kunnen worden om de risico's voor mens en milieu te beperken. In ieder geval moet volgens Nederland deze uitzondering voor toepassing bij chromeren van hard metal plating en plastics in tijd worden beperkt, tot ten hoogste vijf jaar, tenzij de betreffende industrie aantoont dat meer tijd nodig is om een alternatief te ontwikkelen. Dan kan de periode worden verlengd. De luchtvaartindustrie zal dan zelf een verzoek om verlenging van de uitzonderingsperiode moeten richten aan de Commissie.
- Nederland maakt zich zorgen over het verplaatsen van chromeren naar ontwikkelingslanden en de arbeidsomstandigheden voor werknemers in de betreffende sectoren. Nederland vraagt de Commissie om een beperkte impact assessment waarin deze landen in kaart worden gebracht, de blootstellingrisico's geïdentificeerd en benodigde flankerende maatregelen geformuleerd. Op basis van dit assessment wordt de Commissie verzocht een technisch assistentieprogramma op te zetten om te helpen productieprocessen in die landen veiliger te maken (b.v. analoog aan Commissieprogramma pesticidenresiduen).
- Voor hydraulische vloeistoffen in de luchtvaart lijkt een uitzondering overbodig aangezien de concentratie in deze vloeistoffen ver onder 0,1 % en eerder in de orde van grootte van delen per miljoen ligt.
- Aangezien PFOS niet meer wordt toegepast bij nieuw te maken vloeistoffen voor brandblusschuimen kan de uitzondering worden geschrapt voor nieuwe brandblusschuimen. Bestaande voorraden PFOS-houdend concentraat mogen worden gebruikt tot 1 januari 2027, mits aangemeld bij de vergunningverlener. PFOS-houdende brandblusschuimen mogen in afwijking van het hierbovenstaande na 1 januari 2027 worden toegepast indien aangetoond dat er voor de betreffende installatie geen werkzame niet-PFOS-houdende brandblusschuimen beschikbaar zijn.
- Voorts is gebleken uit de cijfers van het rapport inzake de risk reduction strategy van onderzoeksbureau Risk Policy Analists (RPA) uit Engeland dat bij coatings en huishoudelijke reinigingsmiddelen (nu 0,01 %) PFOS kan zijn toegevoegd om een bepaalde werking te krijgen. Als om technische redenen besloten zou worden de limiet "op te vullen" zou een aanzienlijke hoeveelheid PFOS op de markt komen. Dat is ongewenst: daarom zou de Commissie gevraagd moeten worden hiernaar te kijken. Het kan ertoe leiden dat voorgesteld wordt een extra limiet van 0,01 % op te nemen om dit te voorkomen.
Tijdens het overleg in de raadswerkgroep zal het Nederlandse standpunt worden ingebracht.