D66

Vragen van het lid Koser Kaya (D66) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over kindertandheelkunde.

1
Is het u bekend dat tot 95% van de gaatjes in het melkgebit bij jonge kinderen niet behandeld wordt, en dat veel van deze kinderen met ontstekingen in de mond moeten leven?1

2
Bent u van mening dat het melkgebit onderdeel uitmaakt van het lichaam van een kind en daarom adequaat moet worden verzorgd?

3
Vindt u het acceptabel dat tandartsen de secondaire en tertiaire preventie (het herstellen van gaatjes en zo nodig kiezen verwijderen) niet uitvoeren door gaatjes niet of niet tijdig te behandelen? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?

4
Is het u bekend dat, uit eigen onderzoek van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering van Tandheelkunde (NMT), meer dan 50% van alle tandartsen te weinig of nauwelijks kennis heeft op het terrein van de kindertandheelkunde, terwijl ze wel kinderen in de praktijk hebben? Is het u voorts bekend dat slechts 25% van alle tandartsen handelt volgens de huidige internationale normen voor kindertandheelkunde?2 Hoe beoordeelt u deze situatie?

5
Is het u bekend dat tandartsen de kinderen periodiek zien, maar ouders niet of nauwelijks informeren over de werkelijke toestand van het kindergebit en de gevolgen van niet of niet tijdig behandelen? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de positie van de patiënt of vertegenwoordiger van de patiënt in
de Wet op de geneeskundigenbehandelingsovereenkomst (WGBO) waar een informatieplicht bestaat als basis voor «informed consent»? Zo ja, wilt u toezeggen dit te onderzoeken en zonodig maatregelen te nemen?

6
Bent u bereid, gegeven het feit dat uit het CVZ-rapport blijkt dat er op een aantal plaatsen in Nederland, waaronder vooral instellingen voor jeugdtandverzorging, uitstekende resultaten worden bereikt toe te zeggen dat u naar die instellingen zult kijken waar goede objectieve onderzoeksgegevens van bekend zijn om daaruit de nodige conclusies te trekken en aanbevelingen te doen die de verzorging van het kindergebit kunnen verbeteren in het hele land?

7
Is het u bekend dat bij een aantal instellingen de kosten lager dan of gelijk zijn aan het landelijk gemiddelde, ondanks een veel betere verzorging van het kindergebit? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe het mogelijk is dat hier betere resultaten bereikt worden zonder meerkosten?

8
Is het u bekend dat er geen beroepsstandaard is voor de kindertandheelkunde?

9
Bent u van mening dat een dergelijke standaard er zo spoedig mogelijk moet komen om de inspectie en zorgverzekeraars de mogelijkheid te geven op te treden?

(1Onderzoek CVZ en Publicatie TNO van de heer Kalsbeek) (2Omnibus enquête van de NMT. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat tandartsen slechts in 30% van de gevallen verdoving toedienen, terwijl internationale normen aangeven dat dit bij alle pijnlijke behandelingen bij kinderen noodzakelijk is).

Antwoord van minister Hoogervorst (Volksgezondheid, Welzijn en Sport).

1
Op grond van de door u aangehaalde bronnen kan ik het percentage van 95% niet staven. Uit het rapport Signalement Mondzorg 2004 van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is mij wel bekend dat de verzorgingsgraad bij kinderen en jeugdigen te wensen overlaat. In mijn brief aan u van 2 juni 2005 (TweedeKamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 800 XVI, nr. 174) heb ik mijn
zorgen daarover geuit (zie antwoord vraag 3).

2
Ja.

3

Neen, ik vind het niet acceptabel dat tandartsen caviteiten niet of niet tijdig behandelen. In de bij vraag 1 genoemde brief heb ik u geïnformeerd over mijn zienswijze op het rapport van het CVZ over de mondgezondheid in Nederland. Daarin heb ik gezegd het onnodig en onwenselijk te vinden, dat de verzorgingsgraad van de gebitten van kinderen en jeugdigen te wensen overlaat. Immers, het ziekenfonds- cq basispakket voorziet al decennia lang in een brede tandheelkundige zorg voor jeugdigen tot achttien jaar. Bovendien is het menskrachttekort, mede door inspanningen van de overheid, teruggedrongen. Ik heb aan u toegezegd om met relevante veldpartijen na te gaan op welke wijze een betere benutting van het huidige stelsel kan worden bereikt. Voor dat doel heeft in november 2005 op ambtelijk niveau overleg plaatsgehad met beroepsverenigingen van tandartsen, mondhygiënisten en
vertegenwoordigers vanuit de jeugdtandverzorging en zorgverzekeraars. Dat heeft geleid tot een plan van aanpak, dat onder andere gericht is op het vertalen van de succesfactoren van de georganiseerde jeugdtandverzorging naar vrijgevestigde praktijkenen op het inventariseren van best practices op het gebied van samenwerking tussen GGD'-en, consultatiebureau's en professionals in de mondzorg. Voorts zal ik in bilateraal overleg met relevante koepelorganisaties ideeën en ervaringen op het gebied van de jeugdmondzorg inventariseren en toetsen. Helder moet evenwel zijn, dat deze interventies onverlet laten dat het primaat voor de inhoudelijke zorg voor de jeugd bij de beroepsgroepen ligt.

4
Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de beroepsgroepen in de mondzorg, tandartsen en mondhygiënisten, primair verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke zorg voor de jeugd. Dat geldt dus ook voor de kindertandheelkunde. Tandartsen en mondhygiënisten zijn gehouden aan een uitoefening van het vak, die gebaseerd is op door wetenschap en ervaring beproefde inzichten. De beroepsgroepen zijn er zelf voor verantwoordelijk om dit in standaarden en protocollen vast te leggen. Niettemin zal ik met de betrokken beroepsverenigingen in contact treden om specifieke aandacht voor de kindertandheelkunde te bevorderen.

5
Ik heb geen signalen ontvangen die erop wijzen dat tandartsen de ouders van kinderen onvoldoende informeren. Het is mij ook niet bekend van welke bronnen u voor deze onderstelling gebruik heeft gemaakt. Ik zie geen aanleiding hiernaar nader onderzoek te doen. Vanzelfsprekend deel ik uw mening dat de tandarts gehouden is aan de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst.

6
Ja, bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat ik de succesfactoren van goed functionerende samenwerkingsverbanden en van instellingen voor jeugdtandverzorging in kaart zal brengen. Bij het laatste zal ik gebruikmaken van de resultaten uit het onderzoek dat TNO uitvoert naar de mondgezondheid van kinderen en jeugdigen die binnen de georganiseerde jeugdtandverzorging behandeld worden.

7
Het kosteneffectief exploiteren van de jeugdtandverzorging is een primaire verantwoordelijkheid van bestuur en management van de instelling. Ik zie daar voor mij geen rol weggelegd.

8 en 9
Ik ben van mening dat elke zichzelf respecterende discipline de beschikking dient te hebben over uniform gedeelde uitgangspunten voor een juiste uitoefening van het vak. Dat geldt mijns inziens ook voor de kindertandheelkunde. Maar zoals gezegd bij de beantwoording van eerdere vragen, is dat de fundamentele verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroep. Ik zal mij op korte termijn door de tandheelkundige beroepsverenigingen laten informeren over de stand van zaken.

12-4-2006 15:44