Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

WOB-verzoeken

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DL. 2006/884
datum : 20-04-2006
onderwerp : Stand van zaken uitvoering mestbeleid bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van de verzoeken van de vaste Kamercommissies voor LNV en VROM van respectievelijk 17 maart jl. (06-LNV-B-20, betreffende regelgeving zwarte grond en de problematiek van de champignonteelt) en 30 maart jl. (06-LNV-B-28, betreffende excretie van melkvee), informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de stand van zaken betreffende de uitvoering van het mestbeleid.

Met deze brief geef ik tevens uitvoering aan mijn toezegging aan uw Kamer tijdens het algemeen overleg over het mestbeleid op 14 december 2005, om te rapporteren over het overleg met de agrarische sector over diverse onderwerpen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van vragen uit uw Kamer aangaande de wijze van handhaving door de Algemene Inspectiedienst (AID) (Kamerstukken II 2005/06, nr. 1160) en de gevolgen van het arrest van het Gerechtshof Den Bosch inzake MINAS (Kamerstukken II 2005/06, nr. 1220).
Een reactie op de uitkomsten van het onderzoek naar de meetdiepte zal de staatssecretaris u later dit voorjaar toezenden.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de voortgang van uitvoering en handhaving van het mestbeleid, mestverwerking, alsmede op enkele knelpunten die sinds 1 januari zijn gerezen. Tot slot zal ik in deze brief ingaan op de stand van zaken ontheffingen en onderzoekspilots spoor 2 en de toepassing van de hardheidsclausule bij de MINAS- aangifte over 2005.


1. Voortgang uitvoering en handhaving mestbeleid De controle op de naleving van het mestbeleid 2006 is inmiddels van start gegaan.

Derogatie (formulier/bemonstering/bemestingsplannen) In totaal zijn ongeveer 27.000 aanmeldingsformulieren derogatie tijdig door de dienst Regelingen (DR) ontvangen.

Bij het bepalen of de aanmeldingsformulieren tijdig zijn ontvangen is zoals in het vorige algemeen overleg is aangegeven met verstand omgegaan. Landbouwers die het formulier nu nog insturen zijn te laat. Het gaat om een verhoudingsgewijs kleine groep van ruim 70 bedrijven die het bericht hebben ontvangen dat de melding te laat is ingestuurd. Dit betekent dat zij niet aan de derogatievoorwaarden hebben voldaan. Geconcludeerd kan worden dat vrijwel iedereen die gebruik wil maken van derogatie zich op tijd heeft gemeld.

De laboratoria die de bodemmonsters onderzoeken hebben laten weten dat het niet mogelijk was alle bodemmonsters en analyses vóór 1 februari 2006 uit te voeren. Als gevolg hiervan zouden derogatiebedrijven ook niet tijdig hun bemestingsplannen gereed hebben. Aan dit signaal uit de praktijk is tegemoetgekomen. Om te voorkomen dat de landbouwers niet aan deze twee derogatievoorwaarden kunnen voldoen, is met kennisgeving aan de Europese Commissie uitstel gegeven voor het nemen en analyseren van grondmonsters én het opstellen van het bemestingsplan tot 1 april. Hiervoor is de Tijdelijke vrijstellingsregeling derogatie 2006 Meststoffenwet opgesteld.

Aanvullende gegevens (formulier)
De zogenoemde risicobedrijven en de derogatiebedrijven zijn dit jaar verplicht voor 1 februari gegevens te verstrekken over hun beginvoorraden meststoffen (aanvullende gegevens). Er zijn ruim 40.000 formulieren aanvullende gegevens aan landbouwbedrijven en 1.400 formulieren aanvullende gegevens aan intermediaire ondernemingen verzonden. In februari heeft de dienst Regelingen (DR) de aangeschreven relaties die nog geen formulier teruggestuurd hadden schriftelijk herinnerd aan hun verplichtingen. De respons op deze herinnering was groot. Minder dan 2% van de aangeschreven landbouwers en intermediairs hebben het formulier nog steeds niet teruggestuurd. In deze ongeveer 750 gevallen vindt momenteel een zorgvuldig administratief onderzoek plaats. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat de verplichting tot het insturen van het formulier inderdaad is overtreden wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom. De last onder dwangsom heeft als doel ervoor te zorgen dat deze landbouwers alsnog de gegevens verstrekken.

Mesttransporten (voorafmelding - AGR/GPS)
In mijn antwoorden op Kamervragen (Kamerstukken II 2005/06 nr. 1160) vermeldde ik dat het aantal meststransporten medio maart 2006 45.000 bedroeg. Op 30 maart jl. was het aantal transporten toegenomen tot 81.000.
De overgangstermijn voor de invoering van AGR/GPS loopt van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006. Inmiddels wordt 30% van alle mesttransporten gemeld via AGR/GPS. Het resterende deel van de mesttransporten wordt nog gemeld via een 'transportmelding vooraf'. Tijdens de overgangstermijn dient de 'transportmelding vooraf' als alternatief voor het gebruiken van AGR/GPS-apparatuur.

Via AGR/GPS worden ook storingen met apparatuur op de voertuigen automatisch zichtbaar gemaakt voor DR en de Algemene Inspectiediens (AID), die nu 'op afstand' en veelal per direct worden geïnformeerd.

Het betreft niet alleen storingen met nieuw ingevoerde AGR/GPS-apparatuur, maar ook relatief veel storingen met bemonsteringsapparatuur en apparatuur voor het verpakken van mestmonsters die onder het oude stelsel al verplicht was. Er zijn aanwijzingen dat het laatste te maken heeft met een combinatie van achterstallig onderhoud en een intensiever gebruik van de apparatuur ten opzichte van de afgelopen jaren. Inmiddels treedt er wel een duidelijke verbetering op. De storingen worden verholpen door de leveranciers van de apparatuur, waarbij tegelijkertijd ook structurele verbeteringen worden aangebracht.

Ik moet vaststellen dat we met de intermediaire sector op de goede weg zijn en dat de intermediaire sector de gestelde deadline van 1 juli kan halen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat aan bedrijven die tijdens deze overgangstermijn een afwachtende houding aannemen en de investering tot het laatste moment uitstellen geen uitstel zal worden verleend als blijkt dat zij op 1 juli niet aan de verplichtingen voldoen.

Elektronisch ingediende VDM's
Dienst Regelingen begint medio april met het integraal controleren en terugmelden van elektronisch ingestuurde vervoerbewijzen dierlijke meststoffen (VDM's). In de procedure voor het elektronisch indienen is binnen de indieningstermijn voorzien in een herstelmogelijkheid. Als herstel evenwel uitblijft riskeert men een boete. Deze elektronisch ingediende VDM's bevatten aanvullende gegevens ten opzichte van de papieren versie, welke altijd gedurende het feitelijke transport compleet ingevuld en ondertekend aanwezig moet zijn. De AID controleert tijdens de transporten steekproefsgewijs de vervoersbewijzen.

Bij afwezigheid van een zogenaamde geautomatiseerde ingangscontrole zijn er tot nog toe veel VDM's elektronisch ingediend waarop gegevens ontbreken of die inconsistente informatie bevatten. Bij de handhaving op gebruiksnormen bestaat daardoor het risico dat wordt uitgegaan van verkeerde en/of ontbrekende informatie. Met de intermediaire sector is afgesproken dat men nog tot 1 juli a.s. de gelegenheid krijgt om de reeds elektronisch ingediende VDM's waar nodig te herstellen. Door middel van een brief zijn de intermediairs onlangs geïnformeerd over de meest voorkomende omissies, waarbij is uitgelegd hoe deze te voorkomen.

Fysieke controles
De Algemene Inspectiedienst heeft in de eerste maanden van het jaar vooral controles op het vervoer van meststoffen uitgevoerd. De handhavinginspanningen van de AID op het terrein van het mestvervoer vervullen naar mijn mening daarin een stimulerende rol. In mijn antwoorden op Kamervragen (Kamerstukken II 2005/06, nr. 1160) ben ik nader ingegaan op de aantallen controles en resultaten.


2. Mestverwerking
Co-vergisting
Co-vergisting van dierlijke mest met organische reststromen als inzet van biomassa voor duurzame energieproductie is in Nederland sterk in opmars. Er zijn nu circa 30 installaties operationeel, waarvan twintig op landbouwbedrijven. Ik verwacht dat we eind volgend jaar de honderd passeren. Dit alles is mede het resultaat van maatregelen zoals subsidie op de elektriciteitsproductie (MEP) en de door mij uitgebrachte zogeheten positieve lijst.

Met die lijst is het mogelijk geworden om bepaalde organische reststromen met dierlijke mest te vergisten, waarna het restant als meststof mag worden afgezet. Ik ben voornemens u deze zomer te informeren over mijn inzet voor de komende jaren om co-vergisting verder te stimuleren, mede ter invulling van de door het lid Atsma c.s. ingediende motie van 3 april jl. (Kamerstukken II 2005/06, 30252, nr. 5). Daarbij doe ik u tevens verslag van mijn activiteiten in de afgelopen periode om mestbe- en verwerking te stimuleren.

Voorziening ontheffing productierechten
Op 1 maart is de voorziening voor ontheffing productierechten opengesteld. De regeling voorziet in mijn toezegging (Kamerstukken II 2004/05, 28385, nr. 45) waarbij bedrijven 50% ontheffing krijgen voor de aankoop van productierechten wanneer zij al hun mest verwerken. In de periode tot eind maart zijn meer dan 500 aanvragen geregistreerd bij de DR. Het overgrote deel (circa 350) van de aanvragen heeft betrekking op de verbranding van mest. Er zijn circa 120 bedrijven die een ontheffing hebben aangevraagd voor varkensrechten en circa 50 voor pluimveerechten waarbij een andere verwerkingstechniek dan verbranding wordt toegepast. Vanwege de grote animo voor de regeling overschrijden de aanvragen de plafonds. De volgorde waarop aanvragen worden behandeld die op dezelfde dag zijn ontvangen is op 30 maart jl. bepaald door middel van loting. In elk geval kan geconcludeerd worden dat de regeling in een grote behoefte voorziet en daarmee een succes is.


3. Knelpunten en aanpassing regelgeving
Nu de nieuwe mestwetgeving een aantal maanden van kracht is, doen zich in de praktijk hier en daar de eerste onvoorziene knelpunten voor. In de paragrafen 3.1 tot en met 3.5 ga ik achtereenvolgens in op de export van pluimveemest, enkele uitzonderingen binnen spoor 1, de gebruiksregels, de gebruiksnormen en de forfaits voor mestproductie en gasvormige verliezen.

Uitvoeringsbesluit en -regeling meststoffenwet
Op enkele onderdelen zal de Uitvoeringsregeling meststoffenwet inhoudelijk aangepast worden (zie paragraaf 3.2 en 3.4). Hierbij zullen ook enkele redactionele wijzigingen en verduidelijkingen worden doorgevoerd. Het ligt in mijn bedoeling om voor de zomer met een aanpassing van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet te komen. Daarnaast zal dit jaar een vereenvoudiging van de kwaliteitsregels voor het verhandelen van meststoffen worden doorgevoerd. Dit betreft de overheveling van de op de Meststoffenwet 1947 gebaseerde en de in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM) opgenomen kwaliteitsregels naar het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet en de Uitvoeringsregeling meststoffenwet.

Besluit gebruik meststoffen
Tegelijkertijd met de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet zullen de gebruiksregels uit het BOOM worden ondergebracht in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Hierdoor zijn alle op de Wet bodembescherming gebaseerde uitrijbepalingen geïntegreerd in het Bgm. In het kader van deze
vereenvoudigingsoperatie zullen ook de wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van het BOOM worden meegenomen.

In verband met de verplichte voor- en nahangprocedure die voor regelgeving gebaseerd op de Wet bodembescherming van kracht is, zal een aanpassing hiervan eerst aan het eind van dit jaar afgerond kunnen worden.

In alle gevallen gaat het primair om technische en redactionele aanpassingen, niet om inhoudelijke wijzigingen van het stelsel. Dat zou overigens ook niet kunnen zonder voorafgaande instemming van de Europese Commissie.

3.1 Spoor 1 - export van pluimveemest
Per 1 januari zijn de regels voor de export van dierlijke mest naar het buitenland aangepast. De belangrijkste wijziging is dat Nederland op dierlijke mest de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 toepast, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30/1; hierna: EVOA). Omdat de ons omringende landen dierlijke mest voorheen reeds als afvalstof aanmerkten zijn de gevolgen hiervan voor de mestexport tamelijk beperkt.

Recent bereiken mij berichten dat de export van pluimveemest naar Duitsland evenwel stagneert. Dat wordt ook bevestigd door de eerste voorlopige gegevens van de DR. Een mogelijke verklaring voor de stagnerende export is de dreiging van het vogelpest- en varkenspestvirus in Duitsland. Op veterinair terrein zijn de afgelopen periode al enkele knelpunten in goed overleg met de Duitse autoriteiten opgelost. In overleg met de mestexporteurs zullen de resterende knelpunten worden geïnventariseerd en zo mogelijk worden weggenomen.

3.2 Uitzonderingen op spoor 1
Champost
Naar aanleiding van de brief van LTO Nederland d.d. 23 februari 2006 (ZHME.0 6.0001) aan uw commissies betreffende de afzet van champost bericht ik u het volgende.
Sinds 1 januari jl. valt champost onder de definitie van dierlijke mest. Naar aanleiding van de motie Koopmans is vorig najaar overlegd met de Europese Commissie. Daaruit bleek dat de Europese Commissie vasthoudt aan haar standpunt dat champost dierlijke mest is. Om de sector de tijd te geven om voorzieningen te treffen en zich aan te passen aan de nieuwe situatie is een overgangsregeling getroffen: in najaar en winter van 2006 en 2007 mag champost nog worden gebruikt op bouwland op zandgrond.
Begin dit jaar ontving mijn departement signalen dat er sprake is van een extreme stijging van de afzetkosten van champost. Mede gelet op de economische problemen in de champignonsector vormde dit aanleiding om met de sector te overleggen over de kennelijk ontstane problemen.

De gewijzigde definitie van dierlijke mest per 1 januari 2006 leidt ertoe dat bij export van champost de EVOA-procedure voor dierlijke mest gevolgd zal moeten worden. Binnen de sector bestond onduidelijkheid over de wijze waarop de EVOA-procedure precies moet worden ingevuld, waardoor extra druk op de binnenlandse mestmarkt werd gelegd.
Met de sector is besproken hoe de EVOA-procedure op de meest efficiënte wijze kan worden doorlopen.

Afgesproken is dat de sector zich hier op inricht, waarbij de komende maanden gezamenlijk de vinger aan de pols gehouden zal worden teneinde eventuele problemen met Duitse en/of Belgische autoriteiten te signaleren. Aan de sector is duidelijk gemaakt dat het plaatsen van champost op de zogenaamde 'groene lijst' conform de wens van LTO geen optie is. Vanwege het feit dat champost onder de definitie van dierlijke mest valt is het automatisch geplaatst op de zogeheten 'oranje lijst'.

Gelet op het feit dat voor het voldoen aan EVOA de noodzakelijke registratieprocedures moeten worden doorlopen, vormde dit geen oplossing voor de acute problemen. Champost moet echter onbelemmerd geëxporteerd kunnen worden. Om die reden is met de sector een overgangsprocedure overeengekomen om de EVOA-procedure goed in te regelen. In de overgangsprocedure moet de export van champost 24 uur van tevoren worden gemeld met een aparte en eenvoudige meldingsapplicatie die DR terstond beschikbaar heeft gesteld.

Verder is met de sector overeengekomen dat net als bij de bestaande uitzonderingsregeling voor rechtstreekse binnenlandse afzet ook bij rechtstreekse export champost niet gewogen, bemonsterd en geanalyseerd hoeft te worden. De uitvoeringsregeling zal hier op aangepast worden. Punt van discussie met de sector is de verplichting om vanaf 1 juli a.s. bij export met AGR/GPS-apparatuur te werken. Bij binnenlands transport is er sprake van een tegengesteld belang tussen leverancier en afnemer van meststoffen aangezien ze beiden onder de werking van het gebruiksnormenstelsel vallen. Bij export van champost is dit tegengesteld belang afwezig aangezien de afnemer niet onder de werking van het gebruiksnormenstelsel valt. Teneinde te verzekeren dat champost daadwerkelijk geëxporteerd wordt wil ik vasthouden aan de verplichting om vanaf 1 juli a.s. met AGR/GPS-apparatuur te werken.

Samenvattend: het feit dat men bij export moet melden is nieuw, voor het overige is de situatie voor champost ten opzichte van vorig jaar ongewijzigd. Op de binnenlandse afzetmarkt zijn de mogelijkheden als gevolg van tegengesteld belang en een grotere druk op de mestmarkt misschien wat gewijzigd, voor export is dit niet het geval. Mede gelet op de reeds door mij genomen maatregelen kan de extreme kostenstijging voor de afzet van champost mijns inziens niet worden toegeschreven aan de nieuwe maatregelen.

Overige kleine meststromen / zwarte grond
De bestaande regelgeving kent reeds een aantal uitzonderingen op de verplichtingen samenhangend met het vervoer van dierlijke meststoffen. Nu het nieuwe stelsel een feit is wordt duidelijk dat een aantal bedrijven feitelijk onbedoeld moet voldoen aan allerlei verplichtingen, waarbij in bepaalde gevallen getwijfeld kan worden aan de meerwaarde van deze verplichtingen. Aangezien tornen aan de definities van 'dierlijke mest' en 'intermediair' niet mogelijk is zonder dat het stelsel zijn sturingskracht verliest streef ik naar maatwerkoplossingen om bepaalde bedrijven of activiteiten al dan niet gedeeltelijk uit te zonderen van bestaande verplichtingen.

Kenmerk van deze bedrijven of activiteiten moet zijn dat het gaat om verhoudingsgewijs kleine mineralenstromen, waarbij met name de afzet van producten zeer divers van karakter is, en er bovendien sprake is van een gering milieurisico. Concreet kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bedrijven die bijvoorbeeld potgrond maken, aan bedrijven die aanvulgronden gemengd met een fractie dierlijke mest aan boomtelers leveren, etc.
Op dit moment vindt een nadere verkenning plaats van de problematiek teneinde bij wijziging van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet voor zoveel mogelijk situaties een verantwoorde oplossing te creëren, zonder aan sturingskracht in te boeten.

3.3 Gebruiksregels
Vanggewas na maïs
Sedert de inwerkingtreding van de nieuwe mestregelgeving zijn akkerbouwers op zand en löss verplicht onmiddellijk na de teelt van maïs een gewas te telen dat achtergebleven mineralen vastlegt. Hiertoe is een viertal gewassen aangewezen waaruit moet worden gekozen. Mij hebben signalen bereikt dat de verplichte teelt van dit zogeheten vanggewas de ruimte voor vervolgteelten beperkt. Ook wordt getwijfeld aan de zin van een vanggewas indien sprake is van teelt van korrelmaïs; dit in verband met het late tijdstip waarop deze maïs wordt geoogst. Van verschillende zijden is daarom gevraagd uitzonderingen toe te staan.
De verplichting een vanggewas te telen na maïs is één van de maatregelen die met de Europese Commissie is overeengekomen om de uitspoeling van mineralen naar het grondwater terug te dringen. Gezien de hoge concentraties nitraat in het grondwater van de zand- en lössgebieden moet dit als een belangrijke maatregel worden beschouwd. Een zekere mate van 'hinder' acht ik in het licht hiervan aanvaardbaar. Daarnaast vind ik het ook nog te vroeg om te concluderen dat niet met deze verplichting valt te werken. Ik ben daarom vooralsnog niet bereid uitzonderingen toe te staan. Met het oog op de evaluatie van het beleid in 2007 zal ik uiteraard wel volgen hoe een en ander zich in de praktijk voltrekt.

3.4 Gebruiksnormen
De gebruiksnormen van gewassen zijn momenteel gebaseerd op bemestingsadviezen. Voor (wijziging van) bemestingsadviezen is een protocol beschikbaar waarin toetsingscriteria staan vermeld omtrent de onderbouwing die nodig is voor een eventuele wijziging van een bemestingsadvies. De sector is zelf verantwoordelijk om een degelijke onderbouwing voor aanpassingen aan te leveren. Op basis van dit onderzoek stelt de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) vervolgens een advies op of een mogelijke verhoging van het bemestingsadvies voldoende onderbouwd is. Op basis van dit advies kan ik vervolgens besluiten of een mogelijke verhoging van de gebruiksnorm te gerechtvaardigd is.

Gebruiksnormen specifieke gewassen
LTO heeft inmiddels voor wintertarwe, zomergerst en zaaiui een wetenschappelijke onderbouwing voor een eventuele verhoging van de bemestingsadviezen aangeleverd, welke inmiddels door de CDM is beoordeeld.

Gezien het advies van de CDM heb ik het voornemen de stikstofgebruiksnorm voor wintertarwe op klei en zand te verhogen tot respectievelijk 245 en 190 kg per ha en de stikstofgebruiksnorm voor zomergerst zowel op klei als zand te verhogen tot 90 kg stikstof per ha. Voor een verhoging van de norm voor zaaiuien bestaat onvoldoende grond, die blijft derhalve ongewijzigd.

Voor veengronden met een fors kleibovendek waar veel graanteelt voorkomt (het Groningse Oldambt), wordt op dit moment nader bekeken of er een uitzondering kan worden gemaakt voor de gebruiksnorm.

Groenbemester
Op klei blijkt het ploegen van de groenbemester na 1 december een groot knelpunt op te leveren. Dit knelpunt is inmiddels met LTO en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) besproken. Er is overeengekomen dat omploegen van een groenbemester op klei vanaf
1 november is toegestaan onder voorwaarde dat de groenbemester vóór 1 september is ingezaaid. Dat wil zeggen dat de groenbemester wel minimaal twee maanden op het land moet staan.

3.5 Forfaits mestproductie en gasvormige verliezen Bedrijfsspecifieke excretie melkvee
Onlangs heb ik de handreiking voor het berekenen van de bedrijfsspecifieke excretie van melkvee gepubliceerd. De methode van handreiking is ontwikkeld in het door LTO en het Productschap Zuivel ondersteunde project 'Koeien en Kansen'. De handreiking is tot stand gekomen in goed overleg met de sector, en vormt een goed voorbeeld van het feit dat ook het nieuwe stelsel nog voldoende ruimte biedt aan mineralenmanagement teneinde de mestproductie te beïnvloeden. De handreiking geeft een vrij nauwkeurige rekenmethode voor de berekening van de specifieke excretie van de melkveestapel en het jongvee. De excretie is afhankelijk van het energieverbruik van het vee (groei, onderhoud, weidegang), de melkproductie en de samenstelling van het voer.

In een brief aan de commissie voor LNV van 13 maart jl. geeft de Noardlike Fryske Wâlden (NFW) aan dat het onterecht is dat de onzekerheidsfactor van 0,95 niet wordt toegepast bij de bedrijven die de excretie vaststellen via de handreiking.
De excretieforfaits voor graasdieren zijn zowel voor stikstof als fosfaat iets onder het gemiddelde vastgesteld, namelijk op 95% van die waarde. Op deze manier wordt recht gedaan aan onzekerheden die onvermijdelijk optreden bij het bepalen van de gemiddelde waarde, aangezien geen rekening kan worden gehouden met bedrijfsspecifieke omstandigheden. Dat is dan ook precies de reden om bij de handreiking bedrijfsspecifieke excretie geen onzekerheidsfactor toe te passen; de handreiking is niet generiek, maar juist specifiek. Om die reden is er sprake van een andere benadering dan bij het forfait als het op onnauwkeurigheid aankomt.

Excretietabel melkvee
De Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) vraagt in een e-mail van 22 maart jl. aan de commissie voor LNV aandacht voor enkele punten uit het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, en de excretienormentabel voor melkkoeien in het bijzonder.
De NMV vraagt om aanpassing van de tabel omdat er geen sprake zou kunnen zijn van een lineair verband tussen melkproductie, ureumgehalte en excretie.
Zoals ook in de toelichting op de uitvoeringsregeling Meststoffenwet staat aangegeven, is er sprake van een pragmatische formule/tabel, waarin de resultaten van uiteenlopende onderzoeken zijn gecombineerd. Het is op dit moment niet mogelijk om een formule op te stellen voor het verband tussen stikstofexcretie en melkproductie en ureumgehalte in de tankmelk die eenduidiger onderbouwd is. Dit laat uiteraard onverlet dat de veehouder aan wiens situatie de gegeven differentiatie geen recht doet alternatieve bewijzen naar voren kan brengen. De handreiking bedrijfsspecifieke excretie is hiervoor een geschikt middel.

Excretieforfaits herten
Met de hertensector zijn afspraken gemaakt over herijking van de excretieforfaits. In 2006 zullen onderzoekers in samenwerking met de hertensector een aantal parameters die de excretie bepalen herberekenen.

Forfaits gasvormige verliezen
In december heeft uw Kamer zorgen geuit over de in de regeling opgenomen forfaits voor gasvormige verliezen, die als aftrekpost bij de stalbalans gelden. Eind vorig jaar heb ik de gasvormige verliezen voor de meeste varkenscategorieën verruimd door al rekening te houden met de wijzigingen in huisvestingvereisten die het Varkensbesluit met zich meebrengt. Hiermee lijkt de meeste kou uit de lucht te zijn genomen. Daar waar boeren twijfels hebben over de juistheid van de gasvormige verliezen rekent de sector bedrijven door om na te gaan of er een sluitende stalbalans is op te stellen. Tot nu toe is nog geen concreet signaal ontvangen dat forfaits onjuist zouden zijn.


4. Stand van zaken ontheffingen en onderzoekspilots spoor 2 In het algemeen overleg van 14 december heb ik aangegeven bereid te zijn om een aantal onderzoekspilots voor alternatieve verantwoordingssystemen in de mestdistributie, het zogeheten spoor 2, financieel te ondersteunen. Daarover ben ik op dit moment met drie partijen in gesprek, te weten De groene belangenbehartiger, LTO/Mestac en Mestbureau West. Elk van deze initiatiefnemers start met een groep van circa 50 bedrijven een onderzoekspilot. Ik heb daarvoor EUR 400.000 ter beschikking gesteld. In december heb ik voorts ontheffingen in het vooruitzicht gesteld aan twee kleinere initiatieven, te weten van Orgafert en AgroAmerica. Daarnaast heb ik besloten om de kalverhouderij van de familie Poelstra tot en met 31 december 2006 onder nader te stellen voorwaarden te ontheffen van enkele spoor 1-verplichtingen. Naar mijn reactie op het verzoek van de familie Poelstra informeerde uw commissie bij brief van 25 januari 2006, uw kenmerk 06-LNV-B-05.


5. Toepassing hardheidsclausule MINAS aangifte 2005 Zoals ik u in het algemeen overleg van 14 december vorig jaar reeds heb gemeld, ben ik bereid om voor individuele gevallen en groepen een hardheidclausule toe te passen om problemen tegen te gaan als gevolg van overmacht of onevenredig nadeel bij de overgang van het oude naar het nieuwe systeem. Ter concretisering hiervan heb ik afspraken gemaakt met LTO Nederland over een aantal vleeskalverhouders die in verband met de cyclische bedrijfsvoering in problemen komen bij het opmaken van de MINAS-aangifte over 2005.
Het betreft hier vleeskalverhouders waarbij aan het einde van het laatste MINAS-jaar een veel grotere hoeveelheid fosfaat en stikstof is vastgelegd in de op het bedrijf aanwezige vleeskalveren dan aan het begin van het jaar.
Voorraadverschillen kunnen binnen MINAS niet worden opgenomen op de aangifte, maar worden verevend door de systematiek van saldoverrekening tussen jaren. Aangezien 2005 het laatste MINAS-jaar betreft, is dit voor de betreffende vleeskalverhouders geen oplossing. Een schatting uitgevoerd op basis van gegevens van de DR wijst uit dat mogelijk 15% van de vleeskalverhouders met dit probleem te maken kan krijgen.
Vleeskalverhouders kunnen een beroep doen op de algemene hardheidsclausule binnen MINAS. Zij moeten daarvoor bij hun MINAS-aangifte 2005 een verklaring toevoegen over de hoeveelheid vastgelegde mineralen in de vleeskalveren per 31 december 2005. DR kan deze vastgelegde voorraad dan beschouwen als afvoerpost op de MINAS-aangifte over 2005.

LTO Nederland heeft in de vakbladen inmiddels over deze mogelijkheid gecommuniceerd naar de doelgroep.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman