Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid van Fessem over de positie van homoseksuelen in Iran. Deze vragen werden ingezonden op 14 maart 2006 met kenmerk 2050609480.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.C.F. Verdonk Dr. B.R. Bot

Antwoorden van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, en mevrouw Verdonk, minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op vragen van het lid Van Fessem (CDA) over de positie van homoseksuelen in Iran.

Vraag 1
Wat is uw oordeel over de bewering van woordvoerders van Human Rights Watch en van de International Gay & Lesbian Human Rights Commission dat hun opvattingen over de positie van homoseksuelen in Iran verminkt in het ambtsbericht van februari 2006 over Iran terecht is gekomen? (1)

Antwoord
In een brief aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 8 maart jl. ontkent de woordvoerder van Human Rights Watch niet dat hij de betreffende uitlatingen, zoals genoemd in het ambtsbericht, heeft gedaan.

De vertegenwoordiger van de International Gay and Lesbian Human Rights Commission heeft in het zelfde artikel in de Volkskrant aangegeven dat zij ten tijde van de executie niet zeker wist of het om homoseksuelen ging.

Vraag 2
Deelt u hun mening dat homoseksuelen in Iran wel degelijk worden vervolgd, gemarteld en ter dood veroordeeld?

Antwoord
Homoseksuele handelingen in Iran kunnen worden bestraft met de doodstraf. Homoseksuelen kunnen in Iran niet vrijelijk voor hun geaardheid uitkomen. Er zijn echter geen gevallen bekend waarbij personen louter en alleen ter dood zijn gebracht op basis van een veroordeling vanwege homoseksuele handelingen.

Vraag 3
Klopt de bewering dat veel "morele" rechtszaken achter gesloten deuren plaats vinden evenals de tenuitvoerlegging van de straf?

Antwoord
Rechtszittingen in Iran zijn in principe openbaar, maar van openbaarheid kan worden afgezien op het moment dat het gaat om een zaak van nationale veiligheid of als openbaarheid van de zitting 'de religieuze gevoelens van het volk' zou beledigen.

Wanneer straffen anders dan gevangenisstraf worden opgelegd, kunnen deze publiekelijk of in de gevangenis ten uitvoer worden gelegd.

Vraag 4
Klopt de bewering dat onlangs tien Iraanse homoseksuelen zijn gevlucht naar Turkije en dat een van hen in Iran was gefolterd en daarom in Turkije asiel heeft gekregen?

Antwoord
Er hebben zich volgens UNHCR, die in Turkije asielverzoeken beoordeelt, onlangs meerdere personen met de Iraanse nationaliteit in Turkije gemeld, die claimen te zijn gevlucht vanwege hun homoseksualiteit. Vijf van hen hebben van UNHCR een vluchtelingenstatus gekregen. In één geval zou van lijfstraffen sprake zijn. Op de achtergrond van individuele zaken kan UNHCR niet ingaan.

Vraag 5
Kunt u aangeven wat de positie van de overige negen personen was in Iran en momenteel in Turkije?

Antwoord
De behandeling van asielaanvraag van de overige personen uit de groep genoemd in antwoord 4 is nog gaande.

Vraag 6
Geeft een en ander aanleiding tot consequenties voor het beleid met betrekking tot homoseksuele asielzoekers uit Iran?

Antwoord
Tijdens het Algemeen Overleg op 12 april 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie meegedeeld dat zij heeft besloten tot verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers uit Iran om te bezien of de situatie van homoseksuelen zoals beschreven in het ambtsbericht van februari 2006 zich bestendigt. De Minister van Buitenlandse Zaken zal in augustus 2006 een nieuw ambtsbericht uitbrengen. Op basis van dat ambtsbericht zal de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over de consequenties voor het asiel- en terugkeerbeleid ten aanzien van homoseksuelen beslissen.

Vraag 7
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van aanstaande donderdagavond 16 maart?

Antwoord
Aangezien het algemeen overleg van 16 maart 2006 is verplaatst naar 12 april 2006, zijn deze vragen beantwoord als reguliere vragen. Gelet op het belang om het standpunt van de Kamer te vernemen tijdens het algemeen overleg van 12 april 2006 kon vraag 6 pas daarna worden beantwoord.

(1) De Volkskrant van 10 maart 2006


---- --