Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Ferrier over de samenwerking van UNICEF met verboden organisaties. Deze vragen werden ingezonden op 14 april 2006 met kenmerk 2050611830.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoorden van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van het lid Ferrier (CDA) over de samenwerking van Unicef met verboden organisaties.

Vraag 1
Heeft u kennis genomen van de berichten omtrent de situatie in het 'Al Rasheed'- opvangkamp in Manshera, Pakistan, waar door de Verenigde Naties verboden fundamentalistische organisaties samenwerken met Unicef en andere hulpverleningsorganisaties? 1)

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Deelt u het standpunt dat hier sprake is van een ongewenste situatie?

Antwoord
Voor zover mij bekend, is er geen sprake van samenwerking tussen VN-organisaties en de Al Rasheed Trust. Interne VN-regelgeving verbiedt dergelijke samenwerking overigens ook. VN-organisaties mogen terroristische organisaties niet financieel ondersteunen, ook niet als zij hulp verlenen in rampgebieden. Zij mogen geen contacten met terroristische organisaties onderhouden. In het onderhavige geval steunt UNICEF een Pakistaanse NGO (Dosti Foundation), die in een aantal vluchtelingenkampen, waaronder een kamp dat wordt geleid door de Al Rasheed Trust, onderwijs geeft aan slachtoffers van de aardbeving. Hierbij wordt het nationale Pakistaanse curriculum gevolgd. De steun van UNICEF bestaat uit tentscholen, onderwijsmaterialen en salarissen voor leerkrachten. Volgens UNICEF is er geen sprake van samenwerking tussen Dosti Foundation en de Al Rasheed Trust, ook al geeft Dosti Foundation onderwijs in een door de Al Rasheed Trust geleid kamp.

Vraag 3
Hoe gaat u om met dergelijke situaties, waarbij door een noodsituatie ontwikkelingshulp noodzakelijk is, maar de omgeving waarin deze hulp geboden moet worden, plaatsvindt in (al dan niet formele) samenwerking met verboden organisaties? Wat is uw beleid in dergelijke situaties?

Antwoord
Enerzijds is aan humanitaire VN-organisaties door de lidstaten de opdracht gegeven om humanitaire hulp te verlenen in crisissituaties, aan allen die dat nodig hebben. UNICEF heeft in Pakistan gehandeld conform dit mandaat. Ook andere humanitaire organisaties baseren zich op dit 'humanitair imperatief'. Anderzijds is het de VN verboden om met terroristische organisaties samen te werken. Complicerende factor in dit geval is dat, toen na de aardbeving de ontheemdenstroom aanzwelde, de Pakistaanse overheid aan de Al Rasheed Trust toestemming heeft gegeven het beheer over een aantal zogenaamde spontane kampen te voeren. In deze kampen ontbrak het aan elementaire voorzieningen, waarin moest worden voorzien.

Ik ben van mening dat in dit soort situaties - die ook in de toekomst kunnen voorkomen - slachtoffers niet van hulp verstoken mogen blijven. Anderzijds mag niet met terroristische organisaties worden samengewerkt, en moet de schijn van dergelijke samenwerking worden vermeden. Daar waar het risico van verkeerde beeldvorming bestaat, zoals in het onderhavige geval, is naar mijn mening actieve, transparante informatievoorziening door de VN aan de media en het publiek geboden. Ik heb dit punt onder de aandacht van UNICEF gebracht.


1) Netwerk, 12 april 2006.


---- --