Ministerie van Financiën

Brief als reactie op VAO inzake SENS

Brief | 03-05-2006 | nr FIN06-416

Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

3 mei 2006

VAO Justitie dd 4 april 2006

Fin-06-416

Onderwerp

Kamervragen inzake SENS

Via de minister van Justitie ontving ik een aantal vragen die door leden van de Vaste Kamercommissie van Justitie zijn gesteld tijdens een Voortgezet Algemeen Overleg van 4 april jl. en die handelen over berichten in de media omtrent vermeende "spionage" door de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (SENS).

Hierbij doe ik u, ter aanvulling op mijn antwoorden dd 21 maart jl. op schriftelijke vragen van het lid De Wit van 25 januari jl over hetzelfde onderwerp, mijn antwoorden op deze vragen toekomen.

De staatssecretaris van Financiën,

Mr. drs. J.G. Wijn


1. Kennisname van het ministerie van Financiën van het vervolgonderzoek

Tijdens het VAO was een aantal leden van mening dat recente brieven een ander licht op de zaak werpen. De leden doelen daarbij op een brief van de advocaat van de voormalige algemeen directeur, mr. Duk, van 30 maart 2006 met als bijlagen een brief van de voormalige algemeen directeur van SENS van 30 januari 2006 aan een redacteur van HP/De Tijd, en een verklaring van de voormalige algemeen directeur van SENS van 27 maart 2006 met als bijlage daarvan een kopie van de brief van de toenmalige algemeen directeur aan de voorzitter van de Raad van Commissarissen van 7 november 2003.

Uitgangspunt voor mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid De Wit (SP) waren een door mij gevraagde toelichting van de Raad van Commissarissen op de berichtgeving, alsmede de brief van de voormalig algemeen directeur van 7 november 2003, die de president-commissaris mij op mijn verzoek deed toekomen op 25 februari jl.

De brief van de voormalige algemeen directeur van 30 januari 2006 aan de redacteur van HP/De Tijd en zijn verklaring van 27 maart 2006 waren tijdens de beantwoording nog niet aan mij of aan de Raad van Commissarissen van SENS bekend. De brief van de voormalige algemeen directeur van 30 januari 2006 en zijn verklaring van 27 maart 2006 wijken op enkele punten af van zijn brief van 7 november 2003 en zijn daarmee deels in strijd. Zo is volgens de Raad van Commissarissen onwaar dat het onderzoek in 2000 door KPMG zou hebben plaatsgevonden in overleg met de raad. Uit zijn brief van 7 november 2003 valt af te leiden dat ook de toenmalige algemeen directeur zich ervan bewust was dat de voorzitter van de Raad van Commissarissen, die in 2000 ook al commissaris was, niet op de hoogte was van het onderzoek totdat hij daarnaar vroeg in okt ober/november 2003.

De brief van 30 januari 2006 en de verklaring van 27 maart 2006 werpen ook in die zin geen ander licht op de zaak, dat de naam van het onderzoeksbureau of de onderzoeker daarin niet is vermeld en ook over de wijze van betaling geen duidelijk uitsluitsel wordt gegeven. De bewering in de brief aan de redacteur van HP/De Tijd dat de Staatsloterij een rekening-courant onderhield met EWLH is onwaar. Er heeft geen rekening-courantverhouding met EWLH bestaan. Hierop kom ik verderop in deze brief terug.

In zijn brief stelt de advocaat van de voormalige algemeen directeur, dat ik op de hoogte zou moeten zijn geweest van het verdiepingsonderzoek toen ik toestemming gaf voor het ontslag van de voormalige algemeen directeur. Die stelling is onjuist. De Raad van Commissarissen trok op 27 oktober 2003 de conclusie dat - wegens een reeks van gebeurtenissen - geen vertrouwen meer bestond in de algemeen directeur en de commercieel directeur. Omdat, in verband met de gerechtelijke acties (kort gedingen, beslagen) tegen SENS en de wisseling van advocaat die SENS tegen deze acties terzijde stond, een bestuursvacuüm onverantwoord was, besloot de Raad van Commissarissen op zeer korte termijn een algemeen directeur ad interim te zoeken. Zodra in het bestuur kon worden voorzien, zou de beëindiging van het dienstverband aan de algemeen directeur en de commercieel directeur worden aangezegd en zou hun worden verzocht terug te treden; zouden zij dat niet doen, dan zouden zij worden geschorst.

Op diezelfde dag lichtte de voorzitter van de Raad van Commissarissen de secretaris-generaal van het ministerie van Financiën in over het verlies van vertrouwen. Zij overlegden over de personen die als interim-bestuurder van SENS zouden worden benaderd.

Al eerder dan 27 oktober 2003 was in overleg tussen mij en de voorzitter van de Raad van Commissarissen gebleken dat het vertrouwen in de algemeen directeur en de commercieel directeur ontbrak, maar dat de Raad van Commissarissen in verband met de gerechtelijke acties beëindiging van het dienstverband (nog) niet verantwoord vond. Tijdens zijn overleg op maandag 27 oktober 2003 stond voor de Raad van Commissarissen dan ook materieel vast dat ik zou instemmen met de vervanging van de algemeen directeur, mits op verantwoorde wijze in het bestuur kon worden voorzien.

Op donderdag 6 november 2003 had ik overleg met de voorzitter van de Raad van Commissarissen, onder andere over de aan te zoeken interim-bestuurder. Op vrijdag 7 november 2003 pleegde de voorzitter van de Raad van Commissarissen overleg met een kandidaat (ir. drs. H.N.J. Smits) voor het interim-bestuur. Op maandag 10 november 2003 besloot de Raad van Commissarissen, onder het voorbehoud van mijn (formele) voorafgaande goedkeuring, tot beëindiging van het dienstverband van de toenmalig algemeen directeur en de toenmalig commercieel directeur, hun eventuele schorsing en de benoeming van ir. drs. H.N.J. Smits tot algemeen directeur ad interim. Dezelfde dag werd ik door de secretaris-generaal van het ministerie hierover geïnformeerd.

Op dinsdag 11 november 2003 verleende ik schriftelijk mijn goedkeuring aan het ontslag en de schorsing van de toenmalige algemeen directeur.

In de periode dat de Raad van Commissarissen naar een interim-bestuurder zocht, speelde zich de correspondentie af tussen de voorzitter van de Raad van Commissarissen en de toenmalige algemeen directeur over de onderzoeken door KPMG in 2000 en door het onderzoeksbureau in 2001. Op 4 november vroeg de voorzitter van de Raad van Commissarissen aan de toenmalig algemeen directeur schriftelijk opheldering over deze onderzoeken; de antwoordbrief van de algemeen directeur van 7 november 2003 bereikte de voorzitter op 8 november 2003 per e-mail. Op dat ogenblik was de voorzitter van de Raad van Commissarissen reeds tot principeovereenstemming gekomen met ir. drs. H.N.J. Smits.

Omdat bij de ontvangst van de brief van 7 november 2003 van de toenmalige algemeen directeur reeds vaststond dat ik mijn voorafgaande goedkeuring aan de beëindiging van het dienstverband zou verlenen, heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen mij niet meer ingelicht over nieuwe gebeurtenissen die het vertrouwen verder ondermijnden, zijnde de betrokkenheid van de toenmalige algemeen directeur bij het verdiepingsonderzoek.

Overigens heeft zowel de toenmalige algemeen directeur (naar eigen zeggen) als de Raad van Commissarissen nooit materialen met betrekking tot het verdiepingsonderzoek aanvaard. Van de inhoud van het verdiepingsonderzoek is de Raad dan ook niet op de hoogte.

De notitie van de Raad van Commissarissen betreffende de oorzaken van het verlies van vertrouwen van 14 november 2003, waarover mr. Duk schrijft in zijn brief van 30 maart 2006, dateert van 13 november 2003 en diende voor een vergadering van 14 november 2003 waarin de toenmalig algemeen directeur en de Raad van Commissarissen spraken over het voorgenomen ontslag. Deze notitie is toen niet aan het ministerie toegezonden. Pas naar aanleiding van de brief van mr. Duk heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen deze brief, op mijn verzoek, op 4 april jongstleden aan het ministerie gestuurd.

Kortom, reeds voordat de Raad van Commissarissen op de hoogte raakte van mogelijke betrokkenheid van de toenmalige directie bij het genoemde verdiepingsonderzoek had zij het vertrouwen in de toenmalige algemeen directeur verloren. Dit verlies aan vertrouwen was te wijten aan een reeks van gebeurtenissen. Daarover bestond tussen de Raad en mij reeds overeenstemming voordat de voorzitter van de Raad van Commissarissen door de toenmalige algemeen directeur schriftelijk op de hoogte werd gebracht van de achtergrond van het verdiepingsonderzoek en de betrokkenheid van de toenmalige directie van SENS daarbij. De Raad had toen reeds haar verantwoordelijkheid genomen door op zoek te gaan naar een gedegen ad interim bestuur voor SENS en door het voornemen tot ontslag van de toenmalige algemeen directeur.


2. Uitvoering van het verdiepingsonderzoek

Ook is gevraagd naar de naam van het onderzoeksbureau dat het verdiepingsonderzoek heeft uitgevoerd. Naar aanleiding van deze vragen heeft de advocaat van SENS op mijn verzoek (opnieuw) navraag gedaan naar de identiteit van de onderzoeker bij de voormalig algemeen directeur van SENS, via diens advocaat, en daarbij suggesties voor namen gedaan die uit overleg met de Nederlandse Postcodeloterij naar voren waren gekomen. De voormalig algemeen directeur heeft daarop bij brief van 7 april 2006 geantwoord en gemeld zich geen van de gesuggereerde namen als die van de onderzoeker te herinneren. In zijn brief van 7 november 2003 schreef de toenmalig algemeen directeur dat hij de naam van de onderzoeker respectievelijk de bedrijfsnaam niet had kunnen terugvinden in zijn agenda en in de brief aan de redacteur van HP/De Tijd en de verklaring van 27 maart 2006 dat de naam van de onderzoeker hem ontschoten was. De voormalige algemeen directeur schrijft zich niets meer te herinneren dan wat hij in zijn brief van 7 november 2003 heeft geschreven.

Voorts heeft de advocaat van SENS navraag gedaan naar de identiteit van de onderzoeker bij de voormalig commercieel directeur van SENS, via diens advocaat. Daarop heeft de advocaat geantwoord, dat ook de voormalig commercieel directeur zich alleen maar de bespreking herinnert en de afkeuring van hetgeen werd getoond. Hij heeft verklaard zich de naam van de onderzoeker of het bureau niet te herinneren.

Ten slotte heeft de advocaat van SENS in de procedure tegen EWLH navraag gedaan bij de advocaat van EWLH. Deze advocaat heeft geantwoord dat navraag bij de huidige directie van EWLH en bij de toenmalige directeur van EWLH geen informatie als verzocht heeft opgeleverd.

Nu de Nederlandse Postcodeloterij aangifte van strafbare feiten heeft gedaan, zijn politie en openbaar ministerie strafvorderlijk met de waarheidsvinding belast.

Het is aan de betrokken partijen, SENS en de Nederlandse Postcodeloterij, om te bepalen of zij, dan wel een van hen, een civielrechtelijk voorlopig getuigenverhoor wensen aan te vragen. De beslissing of dit dan plaatsvindt, is aan de rechter.


3. Betaling van het verdiepingsonderzoek

De stelling als zou SENS een rekening-courantrelatie met EWLH hebben gehad is onwaar. Volgens de Raad van Commissarissen, die dit nogmaals door de huidige manager financiën van SENS heeft laten nagaan, heeft er nooit een rekening-courantverhouding tussen SENS en EWLH bestaan.

In zijn verklaringen noemt de toenmalige algemeen directeur van SENS de rekening-courantrelatie in een adem met een leningovereenkomst. Een leningovereenkomst tussen SENS en EWLH bestaat volgens de Raad van Commissarissen wel, maar de leningovereenkomst is pas op 27 december 2002 ondertekend.

Gezien het feit dat de presentatie van het vervolgonderzoek zou hebben plaatsgevonden op 10 augustus 2001, acht de Raad van Commissarissen het aannemelijk dat de rekening voor dat onderzoek tussen 10 augustus 2001 en het einde van dat jaar moet zijn gepresenteerd. Toen was er van een leningovereenkomst nog geen sprake.

In het kader van de ontwikkeling van de mobiele loterij zijn door SENS in de periode 2001-2002 diverse betalingen aan EWLH gedaan, welke op 27 oktober 2002 zijn omgezet in een leningovereenkomst. Of in die betalingen verrekeningen met betrekking tot het verdiepingsonderzoek zijn opgenomen blijft ongewis. In ieder geval heeft de accountant bij onderzoek geen spoor van de verrekening van de kosten van het vervolgonderzoek kunnen vinden.


4. Boekhouding SENS

Een vraag gesteld in het VAO suggereert "schimmige geldstromen" vanuit SENS. In het najaar van 2003 heeft een accountantsonderzoek plaatsgevonden naar alle marketingkosten en de ontwikkelingskosten inzake Sevens. Daaruit bleek dat alle geldstromen tussen SENS en EWLH volledig konden worden teruggevonden en verantwoord. Daarbij is wel vastgesteld dat in een aantal gevallen de vereiste goedkeuring door de Raad van Commissarissen ontbrak. Ook zijn een aantal betalingen niet op juiste wijze in de jaarrekening van 2001 verantwoord.

Behalve dat niet duidelijk is of, en zo ja, op welke wijze de factuur van het onderzoeksbureau is betaald of verrekend, is er volgens de accountant geen sprake van schimmige geldstromen.