Foto
Publicaties TNS NIPO onderzoek
6 mei 2006
Derde publicatie elite-onderzoek de Volkskrant
De Volkskrant, zaterdag 6 mei 2006
Decennialang, en zeker sinds de jaren zestig, heeft de adel in
Nederland zich low profile gehouden uit vrees voor egalitaire
oprispingen. Maar er is een kentering gaande. Er is een vereniging
opgericht van jonge adel, de adelsbals komen terug en Friese en
Zeeuwse ridderschappen zijn heropgericht. De invloed van adel en
patriciaat (aanzienlijke, niet-adellijke geslachten) bestaat ook nog
steeds. Drie procent van de bestuurlijke elite zoals die door TNS Nipo
in opdracht van de Volkskrant is geënquêteerd, is van adel. Minder dan
vroeger, maar meer dan op grond van de omvang (de adel telt elfduizend
personen, ofwel 0,07 procent van de bevolking) mocht worden verwacht.
Hieronder het (ingekorte) Volkskrant-artikel van zaterdag 6 mei 2006.
'Het openbaar bestuur is minder dan vroeger voorzien van mensen met
een achtergrond', zegt advocaat Chris van Eeghen, telg uit een
illuster Amsterdams patriciërsgeslacht. 'Wij hebben uit onze opvoeding
nog meegekregen dat je niet alleen voor jezelf werkt maar ook voor de
maatschappij. Nu zitten besturen en organisaties vol mensen die niet
beseffen dat ze voor anderen en met andermans geld bezig zijn.' Van
Eeghen wijt de malaise van de publieke zaak aan de opmars van de
middenklasse. 'Die mensen worden allemaal opgeleid tot
middelmatigheid. De ambtelijke bureaucratie die daaruit resulteert, is
een ware plaag. De politiek houdt dat systeem in stand. Zelfs de VVD
is een middenstandspartij geworden.' De opmars van de middenklasse
heeft de oude bovenlaag van adel en patriciaat (aanzienlijke,
niet-adellijke geslachten) sinds 1945 naar de marge geduwd. 'Adel en
patriciaat zijn een verdwijnend establishment', zegt een prominent lid
van de huidige bestuurlijke elite. 'Mensen komen niet meer
bovendrijven door afkomst, maar op basis van opleiding en ambitie.'
Dat zou volgens de sociologie ook een logische zaak zijn. Door de met
modernisering verbonden meritocratie en sociale mobiliteit zou de
invloed van oude elites afnemen. Ze verburgerlijken of sterven uit.
Zeker in het toch al zo burgerlijke en egalitaire Nederland.
'Het probleem is alleen: het klopt niet', stelt onderwijssocioloog en
adelonderzoeker Jaap Dronkers (Europees Universitair Instituut,
Florence). 'Natuurlijk is Nederland steeds meer een meritocratie
geworden, maar dat geldt niet voor de sociale extremen: onderklasse en
adel.'
Sterker, de oude elites spelen nog steeds een aanzienlijke rol, van
oud-staatssecretaris Berend-Jan baron van Voorst tot Voorst,
oud-Akzo-topman en supercommissaris jonkheer Aarnout Loudon tot
Rabo-bestuurder Rik baron van Slingelandt. 'Een adellijke titel is nog
steeds een succesfactor voor het verwerven van topposities', weet
Dronkers op basis van zijn onderzoek onder leden van
studentenverenigingen.
Gevoel van verwantschap
De nog altijd niet verdwenen invloed van de adel blijkt ook uit de
enquête die TNS Nipo in opdracht van de Volkskrant hield onder de
bestuurlijke elite. Drie procent van de 277 respondenten blijkt van
adel. Dat is minder dan vroeger, maar nog altijd relatief veel gezien
de omvang van de adel: elfduizend personen, ofwel 0,07 procent van de
totale Nederlandse bevolking.
Coen baron Schimmelpenninck van der Oije, oud-directeur van Maritiem
Museum Rotterdam, is voorzitter van de Hoge Raad van Adel, een in 1814
opgericht orgaan dat de regering adviseert over adellijke kwesties.
Hij erkent dat de adel nog altijd invloedrijke netwerken bezit, al wil
hij niet echt van een samenhangende elite spreken. 'Zo voelt men het
zelf absoluut niet. Maar het zijn wel mensen die elkaar zeer
regelmatig zien.'
Basis is een gevoel van verwantschap, zegt jonkheer Paul van Nispen
tot Sevenaer, oud-bedrijfsadviseur en voorzitter van de Nederlandse
Adelsvereniging. 'Als ik iemand van adel tegenkom, ga ik uit van een
vermoeden van vertrouwen. De meesten ken ik of kan ik plaatsen. Maar
echt netwerken, dat leeft onder de adel niet zo.'
Nederland heeft minder oude adel dan Frankrijk of Duitsland. De
huidige adel dateert vooral van na 1814, toen Willem I en II veel
burgers in de adelstand verhieven om de monarchie te versterken. Na de
invoering van de constitutionele monarchie in 1848, toen ook de
adellijke privileges werden afgeschaft, werden die verheffingen
schaars: de laatste was in 1939.
Nederland kent ook vooral 'lagere' adel: de titels graaf, burggraaf,
baron en ridder, het 'predikaat' jonkheer en maar één hogere titel:
prins(es) van Bourbon de Parme (de positie van het Huis van
Oranje-Nassau is een verhaal apart). Van de zeshonderd sinds 1814
bekende adelsgeslachten in Nederland's Adelsboek (het 'Rode Boekje'),
zijn er nog maar 324 over.
Het patriciaat is de andere groep die door afkomst vaak in de
bestuurlijke elite figureert. Dit zijn aanzienlijke niet-adellijke
geslachten die de afgelopen anderhalve eeuw steeds een prominente rol
hebben gespeeld. Nederland's Patriciaat (het 'Blauwe Boekje') bevat
ruim 1700 van deze patriciërsfamilies, zoals Alberdingk Thijm,
Fentener van Vlissingen, De Gaay Fortman, Korthals Altes, Labouchere,
Patijn en Verrijn Stuart.
Hoe weten zulke kleine groepen zich nog steeds in de elite te
manoeuvreren? Doordat ze van huis uit goede omgangsvormen, taalgebruik
en culturele bagage meekrijgen, zegt Dronkers. Al is opleiding steeds
belangrijker geworden, aldus Schimmelpenninck: 'Ook adel kan moeilijk
zonder diploma's.' Oude elites zoals de adel zijn gericht op familie,
legt Dronkers uit. 'Het adellijk zelfbewustzijn draait om het
doorgeven van de familielijn, in een mate die gewone burgers zich niet
kunnen voorstellen. Materieel erfgoed, maar ook de naam en faam van de
familie. Ze zien zichzelf als schakel in een keten van generaties,
niet als een individu dat zichzelf moet verwerkelijken. Dat maakt ze
zo sterk.'
Die familieprojecten zijn in de loop der jaren met succes
gemoderniseerd. Vroeger draaide het om vorst en vaderland, om leger,
diplomatie en openbaar bestuur, inmiddels leidt de adel zijn telgen
ook op voor functies in de financiële en de culturele wereld. Maar
daarbij hoort nog altijd ook de verplichting aan de publieke zaak.
Schimmelpenninck: 'De adel stelt er vanouds eer in maatschappelijke
functies te vervullen, niet primair of juist helemaal niet om de
beloning. Vacatiegelden kun je ook weigeren. Een adellijke opvoeding
leert je dat je je moet inzetten tot nut van het algemeen' Van Nispen:
'Mijn vader was burgemeester in Oost-Brabant. Voor zulke publieke
functies werd vroeger niet betaald. De adel voelde zich ertoe
geroepen, vanuit een houding van dienstbaarheid. Dat ethos proberen we
de jongeren ook nu nog altijd aan te leren.' Binnen het patriciaat is
het niet anders. 'Ik heb mijn kinderen geleerd dat je je nooit op je
afkomst mag laten voorstaan', zegt Van Eeghen. 'En dat ze iets moeten
doen voor de maatschappij.' Het belangrijkste kapitaal van de adel is
nog altijd de titel. Daarmee gaan immers deuren open, zegt Dronkers.
'Als je bij twintig gelijkwaardige sollicitanten moet kiezen tussen 19
Jansens en één De Beaufort, kies je op rationele gronden de laatste,
zoals je bij een verkoopster bij gelijkwaardige kandidaten het mooiste
meisje kiest.'
Het getuigt overigens van slechte smaak om je titels te gebruiken,
zegt Schimmelpenninck. 'Ik zet de hele kerstboom er alleen bij als ik
een subsidie-aanvraag doe.
De status van de adel is er niet beter op geworden doordat zij
inmiddels wettelijk is weggezet als historisch instituut. De Wet op de
adeldom van 1994 (vervanging van het adelsartikel dat in 1983 uit de
grondwet is geschrapt) bepaalt dat de regering geen burgers meer in de
adelstand kan verheffen, iets wat overigens de facto al in 1953 door
het kabinet-Drees was besloten.
De adel is nu dus een besloten club, met één uitzondering: nieuwe
leden van het koninklijk huis kunnen nog wel geadeld worden. Zo kon
Máxima prinses worden. Ook blijft de 'inlijving' van buitenlandse adel
beperkt mogelijk.
Pogingen de adel te moderniseren door overerving van titels in
vrouwelijke lijn toe te staan, stuitten in 1997 op een veto van het
kabinet-Kok. Dat vond dat je een op ongelijkheid gebaseerd historisch
instituut niet moet willen moderniseren, te meer daar daardoor de adel
in omvang zou verdubbelen. De Hoge Raad van Adel wilde destijds juist
vernieuwing, zegt Schimmelpenninck. 'Ons voorstel was: zet adel en de
koninklijke onderscheidingen in breder perspectief, en maak het
mogelijk nieuwe leden te verheffen wegens verdienste, zoals bij het
Britse niet-erfelijke lordship. Maar de regering wilde alleen de
feitelijke situatie vastleggen. Een conservatoir beslag.'
De wereld van adel en patriciaat kalft ook op ander vlak af. Pijnlijk
is dat de hofadel is gemarginaliseerd, vooral onder koningin Beatrix,
die haar personeel op professionaliteit selecteert en haar zonen met
burgermeisjes liet trouwen.
De rol van de adel in het openbaar bestuur is ook allang niet meer
vanzelfsprekend, zegt Van Nispen. 'Het politieke systeem is natuurlijk
veranderd: je hebt profielschetsen en je moet lid zijn van een
politieke partij. Bij de selectie heb je als adel wellicht nog een
pre, maar de vraag is of je nog wel zover komt.'
Ook in het deftige patriciaat blijft niet alles bij het oude, weet Van
Eeghen. 'Als iets al tien generaties zo is, is dat geen garantie dat
het zo blijft. Je ziet achteruitgang bij veel families die lang aan
het maatschappelijk firmament verkeren. Mensen uit aanzienlijke
families zonder talent vallen zomaar uit het milieu.'
Landhuizen
Van Eeghens milieu, het oude Amsterdamse patriciaat, is dan ook niet
meer wat het was. 'Welke families hebben nog een huis in de Bocht?
Bijna geen. Ons huis is door de naoorlogse generatie verkocht. Mijn
moeder zei destijds: als we hier niet meer een juffrouw beneden en
boven hebben, hoe moeten we daar dan nog eten?'
Met de adellijke landhuizen gaat het niet anders, zegt
Schimmelpenninck. 'De jongeren willen gewoon een tweede huisje in
Frankrijk in plaats van zo'n familiehuis wat je steeds moet
restaureren. Laatst zei iemand: ik word gek van die druk om dat huis
in stand te houden. Hij verwarmde nog maar twee kamers, want het was
anders slecht voor de wandbespanning.'
Het is een ongeschreven wet dat je niet met je adeldom te koop loopt,
maar ook als groep houdt de adel zich al decennia lang low profile.
Schimmelpenninck: 'Vroeger deden we heel stilletjes over adellijke
netwerken, want we waren in Nederland immers allemaal gelijk. Bij ons
thuis werd nooit over adel gesproken. Op school wisten maar enkele
kinderen ervan. Van pesterijen heb ik nooit last gehad, want ik was
nogal groot uitgevallen.'
Dronkers ziet het als een reactie op het egalitaire maatschappelijk
klimaat, zeker sinds de jaren zestig. 'Lang proefde je bij de adel een
enorme angst om voor gek versleten en buitengesloten te worden. Men
durfde zich ook niet in het publieke debat te mengen uit vrees voor
egalitaire oprispingen. Niettemin lijkt inmiddels sprake van een
revival, aldus Dronkers. Er is enkele jaren terug een vereniging van
jonge adel opgericht, de adelsbals komen terug, Friese en Zeeuwse
ridderschappen zijn heropgericht. Dronkers: 'De adel heeft meer
zelfbewustzijn gekregen, mede dankzij het brede besef dat niet alles
wat de sixties brachten, goed was.' 'De jonge generatie praat veel
openlijker over adel dan wij vroeger', zegt ook Schimmelpenninck. 'Zij
schaamt zich niet meer voor haar afkomst, en durft weer voor het eigen
erfgoed uit te komen.'
Centraal in dat erfgoed staan volgens Van Nispen waarden als
beschaving, verantwoordelijkheid en bescheidenheid. 'En ik geloof dat
wij daarmee als adel nog altijd een positieve bijdrage kunnen leveren
aan de maatschappij.'
Van Eeghen is sceptisch: 'De Nederlandse elites, niet alléén adel en
patriciaat, hebben de kwaliteit van leven in dit land lang weten te
bewaken. Dat is voorbij. Vroeger werd er op de verjaardag van de
koningin gezongen. Nu heb je overal in de stad luidsprekers met
vreselijk geblèr. Maar ja, wat wil je, als het koninklijk huis zelf
feestavonden geeft in de Amsterdam Arena. Er heerst een enorme
patatcultuur, en die is niet meer omkeerbaar, vrees ik.'
E3289 | Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van De Volkskrant. Het
veldwerk vond plaats in de maanden februari en maart 2006. Het
onderzoek is schriftelijk en via een online enquête uitgezet onder 400
personen. Hiervan werkten 277 personen mee.
Bij publicatie of verspreiding graag de bron TNS NIPO/De Volkskrant
vermelden. Voor eventuele vragen kunt u contact opnemen met Peter
Kanne (tel: 020 522 59 24).
TNS NIPO