Ministerie van Financiën

Antwoorden op schriftelijke vragen over de Wet financiële dienstverlening (Wfd)

Brief | 10-05-2006 | nr FM06-973

De voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

10 mei 2006

FM 2006-00973 M

Onderwerp

Schriftelijk overleg Wfd

Met deze brief ga ik in op de vragen die door de verschillende fracties naar voren zijn gebracht in de verslagen van de schriftelijke overleggen van 23 februari 2006 en 15 maart 2006. Om de samenhang van de reacties op deze vragen te vergroten, ga ik in het onderstaande in op een aantal afzonderlijke onderwerpen waarin de antwoorden op de diverse vragen zijn verwerkt. Ik verwijs daarbij naar de partij die de vragen over de betreffende onderwerpen stelde.

Kredietregistratie

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe de gesprekken vorderen van de diverse betrokken partijen over een complete schuldenregistratie en wanneer een akkoord te verwachten is.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 12 januari 2006 zal de overheid waar nodig behulpzaam zijn om het initiatief van marktpartijen om te komen tot een uitbreiding van de schuldenregistratie te laten slagen. In dat kader heeft het ministerie van Financiën met alle betrokken partijen, dat wil zeggen met alle deelnemers van het marktinitiatief en met betrokken ministeries, te weten de ministeries van VROM en OC&W, gesprekken op ambtelijk niveau gevoerd. Deze gesprekken zijn bedoeld om een beeld te krijgen van de voortgang die wordt geboekt en inzicht te krijgen in de eventuele obstakels die hieraan in de weg staan, om vervolgens daar waar nodig hulp te bieden ter bevordering van het proces. Uit de gesprekken is naar voren gekomen dat marktpartijen een intentieverklaring hebben opgesteld, waaruit blijkt dat betrokkenen de intentie hebben om te komen tot een daadwerkelijke uitbreiding van schuldenregistratie. Op 10 mei 2006 wordt deze intentieverklaring door alle betrokkenen in Nieuwspoort ondertekend en aan mij overhandigd. Op dit moment vindt binnen een technische werkgroep van het marktinitiatief een technische verkenning plaats van de concrete stappen die moeten worden gezet om tot een uitbreiding van schuldenregistratie te komen. Naar verwachting zal deze werkgroep in mei 2006 een rapport opleveren met de bevindingen. Zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 12 januari jl. zal ik u deze zomer nader informeren over de voortgang van de uitbreiding van de schuldenregistratie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister bereid is wetgeving voor te bereiden als betrokkenen er onderling niet uitkomen.

Tijdens de behandeling van het Besluit financiële dienstverlening in uw Kamer op 10 november jl. heb ik aangegeven dat in de zomer in ieder geval duidelijk moet zijn dat dit initiatief binnen afzienbare termijn realiteit wordt. Indien dat niet het geval is zal overwogen worden of het gewenste resultaat door middel van wetgeving kan worden gerealiseerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af na hoeveel maanden betalingsachterstand gemeld moet worden en of het Bureau Kredietregistratie of een andere organisatie de spil in de registratie wordt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of één nationale volledige kredietregistratie van overheidsschulden én private schulden wordt overwogen en of schulden als gevolg van de ziektekostenverzekeringen betrokken worden bij de gezamenlijke schuldenregistratie. Tevens vragen genoemde leden of de minister de Kamer vóór het zomerreces kan informeren over de voortgang van de schuldenregistratie.

In eerste instantie is het streven van het marktinitiatief gericht op een centrale registratie of een koppeling van registraties van schulden aan woningcorporaties en energiebedrijven. Daarnaast wordt bezien in hoeverre het toegevoegde waarde heeft om ook andere schulden mee te nemen in de uitgebreide registratie. Voor zover deze andere schulden in de overheidssfeer liggen, voeren ambtenaren van mijn departement momenteel gesprekken met de betrokken overheidsinstanties. Mede aan de hand van deze gesprekken zal duidelijkheid moeten worden verkregen over de toegevoegde waarde van de eventuele registratie van deze overige schulden. Indien deze toegevoegde waarde voor een bepaalde schuld komt vast te staan, zal vervolgens het marktinitiatief worden verzocht om, indien nodig met mijn hulp, zorg te dragen voor de verdere concretisering van de registratie van die schuld.

Over de voortgang van de uitbreiding zal ik u nader informeren. Daarbij zal ik in ieder geval de uitkomsten van de technische verkenning van het marktinitiatief willen meenemen. Het precieze tijdstip waarop ik u zal informeren is mede afhankelijk van de definitieve oplevering van het rapport met de resultaten van de technische verkenning. Indien mogelijk zal dat voor het zomerreces zijn.

De vraag met betrekking tot de centrale registratie van schulden als gevolg van ziektekostenverzekeringen zal eind april door de minister van VWS worden beantwoord in het kader de onverzekerden-problematiek.

De leden van de CDA-fractie vragen of er al vorderingen zijn voor wat betreft de centrale registratie van roodstanden bij de banken en of de minister bereid is dwingende maatregelen te nemen indien banken hieraan niet willen meewerken?

Deze vraag speelt een rol bij de technische uitwerking van het marktinitiatief. Zoals gezegd, zal ik u over de voortgang van de uitbreiding nader informeren. Indien in de zomer niet voldoende duidelijk is dat het initiatief binnen afzienbare termijn realiteit wordt, zal overwogen worden of het gewenste resultaat door middel van wetgeving kan worden gerealiseerd.

Reclame voor krediet

De PvdA- en GroenLinks-fractie suggereren een reclameverbod voor bepaalde vormen van leningen of agressieve reclames.

Ik blijf op het standpunt dat een dergelijk verbod in dit geval erg ver gaat, omdat reclame een onlosmakelijk aspect is van het handelsverkeer, waarin consumenten kennis moeten kunnen nemen van de verschillende producten die er op de markt zijn. Leningen vervullen een maatschappelijke functie. Voor veel mensen kan het aangaan van een lening, gezien hun situatie, nuttig zijn. Het zou bovendien voorbarig zijn om nu over te gaan tot een algemeen verbod, vooruitlopend op de nieuwe reclameregels van het Bfd (zie antwoord op volgende vraag) die vanaf 1 mei 2006 in werking treden. Ten aanzien van reclames geldt er bovendien al een verbod op misleiding en een verplichting tot verschaffing van juiste informatie, waarop vanaf 1 januari 2006 door de AFM toezicht wordt gehouden.

Om overkreditering tegen te gaan worden er bovendien diverse andere maatregelen genomen, zoals de verlaging van de maximumrente en de verplichte toetsing bij een stelsel van kredietregistratie bij kredieten vanaf ¤250,-.

De leden van de PvdA-fractie vragen een helder overzicht van de kosten die moeten worden vermeld bij televisiereclames voor krediet. Voorts vragen deze leden of het waar is dat bij televisiereclames de totale kosten van het krediet en de totale maandlast moeten worden vermeld en of het waar is dat dit in werkelijkheid niet gebeurt?

Er kan op grond van artikel 28 van het Bfd alleen in tv- en radioreclames worden geadverteerd met een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast met een bij die maandlast behorende kredietsom of kredietlimiet, indien de daarbijbehorende totale prijs van het krediet en de kredietsom of kredietlimiet worden genoemd.

Deze bovenstaande verplichting moet op 1 mei 2006 door aanbieders van en bemiddelaars in krediet worden toegepast. Het is dus mogelijk dat niet alle kredietaanbieders de bepaling voor die datum al toepassen. Tot die tijd kan er ook voor worden gekozen de informatieverplichting van het vóór de Wfd geldende Besluit kredietaanbiedingen toe te passen.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat de verplichting op grond van artikel 28 van het Bfd tot specifieke problemen kan leiden bij hypothecaire kredieten, omdat ook de looptijd van belang is voor de totale prijs van het krediet, en vraagt om die reden om een vrijstelling.

Mijns inziens zijn deze specifieke problemen hier niet van een zodanige aard dat een vrijstelling noodzakelijk is. Adverteerders hebben immers de mogelijkheid om óf in het geheel geen kredietvergoedingspercentage of maandlast met kredietsom of kredietlimiet te noemen óf, indien dit toch wordt gedaan, daarbij ook de voor de berekening gehanteerde looptijd van de hypotheek te verme lden.

De GroenLinks-fractie vraagt of het overgenomen voorstel sinds 1 januari jongstleden geldt?

Zoals boven staat vermeld bij de beantwoording van vragen van de PvdA-fractie geldt de verplichting vanaf 1 mei 2006.

Tot slot vraagt de GroenLinks-fractie hoe hoog de boete is, indien de reclamevoorschriften worden overtreden.

Deze vraag valt niet met een eenduidig bedrag te beantwoorden, omdat de hoogte afhankelijk is van diverse factoren. De boete bij overtreding van de reclamevoorschriften valt onder tariefnummer 3 (¤5445), welk bedrag, afhankelijk van het balanstotaal of het aantal werknemers van de onderneming, met een factor 1 tot een met 5 kan worden vermenigvuldigd.

In de toekomst zullen echter fors hogere boetes kunnen worden opgelegd. Allereerst zal onder de Wft de basisboete licht worden verhoogd tot ¤6000. Vervolgens zal, door implementatie van de voorstellen die in de boetenota zijn aangekondigd, de hoogte van de maximumboete verder worden opgehoogd. In de nieuwe boetesystematiek zal alleen een vaste boete worden opgelegd voor lichte overtredingen. Voor middelzware en zware boetes wordt afgestapt van een vaste boete. De boetes worden gemaximeerd op ¤500.000 en één miljoen euro. De boetes kunnen echter nog hoger worden, indien zij gekoppeld worden aan het wederrechtelijk verkregen voordeel of de geleden schade.

Vergunningplicht

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Wet financiële dienstverlening zodanig wordt uitgelegd dat een onderneming in bepaalde gevallen tweemaal dezelfde vergunning moet aanvragen. Deze leden vragen zich af wat de visie van de minister hierop is en of hij bereid is om in het kader van de lastenverplichting de regels of de uitleg daarvan hiertoe aan te passen.

Uitgangspunt van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) is dat een vergunning pas aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt verleend indien de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vastgesteld dat de aanvrager voldoet aan alle wettelijke vergunningvereisten (eisen inzake deskundigheid, betrouwbaarheid, de bedrijfsvoering en, ingeval van een verzekeringsbemiddelaar, de beroepsaansprakelijkheidsverzekering). Dit betekent dat een vergunning (rechts)persoongebonden is en in beginsel niet door de ene (rechts)persoon aan de andere kan worden overgedragen. De (rechts)persoon die een vergunning overgedragen zou willen krijgen, dient eerst door de AFM te worden getoetst op de wettelijke vergunningvereisten (deskundigheid, betrouwbaarheid, bedrijfsvoering en, ingeval van een verzekeringsbemiddelaar, de beroepsaansprakelijkheidsverzekering). Pas als deze toets een positief beeld oplevert, kan de AFM tot verlening van een nieuwe vergunning overgaan.

Ter vergoeding van de kosten van de werkzaamheden die de AFM verricht voor de behandeling van vergunningaanvragen kan de AFM eenmalig een bedrag in rekening brengen bij de vergunningaanvrager. De vaststelling van dit bedrag is geregeld in de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening. Bij de vaststelling van dit bedrag, dat is gebaseerd op een gemiddelde tijdbesteding per behandeling van een vergunningaanvraag, is kostendekking het uitgangspunt.

Het uitgangspunt van persoongebonden vergunningen, dat in de Wfd is overgenomen uit de andere financiële toezichtwetten, leidt er toe dat in de situatie waarbij een financiële dienstverlener de juridische structuur van zijn onderneming wijzigt van een eenmanszaak (natuurlijke persoon) in een besloten vennootschap - in de praktijk van financiële dienstverlening de meest voorkomende structuurwijziging -, hij voor de besloten vennootschap een nieuwe vergunning dient aan te vragen bij de AFM en zijn oorspronkelijke vergunning moet laten intrekken. In het rechtsverkeer wordt de besloten vennootschap immers aangemerkt als een ander zelfstandig rechtssubject. De AFM zal de besloten vennootschap opnieuw moeten toetsen aan de vergunningvereisten. Ook als zich verder geen inhoudelijke of personele wijzigingen voordoen, zal de AFM dat pas kunnen vaststellen aan de hand van een nader onderzoek. De AFM zal dus in ieder geval tijd moeten besteden aan de behandeling van de vergunningaanvraag, hoe minimaal de wijzigingen ook zijn, nog los van de benodigde aanpassingen in het register.

Omdat gemiddeld genomen de werkzaamheden verbonden aan de behandeling van een vergunningaanvraag die uitsluitend samenhangt met een wijziging van de rechtsvorm, substantieel geringer zijn dan bij een reguliere vergunningaanvraag, ben ik bereid de Regeling van de Minister van Financiën van 6 januari 2006 tot vaststelling voor 2006 van de tarieven, bedoeld in artikel 11 van de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening Vaststelling als volgt aan te passen. Indien de wijziging van de rechtsvorm van de onderneming (van een eenmanszaak in een besloten vennootschap) van de financiële dienstverlener de enige wijziging betreft, dus zonder dat zich verder andere inhoudelijke wijzigingen voordoen, zal voor een dergelijke vergunningaanvraag niet de gebruikelijke vergoeding in rekening worden gebracht1, maar het tarief van ¤ 125,- dat geldt voor de behandeling van verzoeken tot uitbreiding of wijziging van een bestaande vergunning.

De minister van Financiën,

G. Zalm


1: Op grond van artikel 2 van de Vaststelling tarieven 2006 Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening voor 2006 vastgesteld op ¤ 440,- of ¤ 340,- voor financiële dienstverleners die participeren in een stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 15 van de Regeling bekostiging Wet financiële dienstverlening.