11.05.200 6

Evaluatie traceerbaarheidsvoorschriften GMOs gereed

Ruim een half jaar later dan aanvankelijk de bedoeling was, heeft de Europese Commissie deze week haar evaluatierapport over de toepassing van de in april 2004 geïntroduceerde traceerbaarheidsvoorschriften voor GGOs (EG-verordening 1830/2003) afgerond. Deze evaluatie omvat, zoals verwacht, weinig verrassende informatie en bestaat feitelijk uit een beknopte weergave van de (geanonimiseerde) reacties die de Commissie van lidstaten en stakeholders heeft ontvangen.

De Europese Commissie stelt in haar conclusies dat een meerderheid van de stakeholders heeft aangegeven dat de traceerbaarheidsvoorschriften slechts een beperkte periode operationeel zijn en dat de ervaringen die met de implementatie zijn opgedaan dan ook extreem beperkt zijn. Deze evaluatie wordt door de Commissie slechts gezien als voorbereidend en zij zal op basis van de benodigde aanvullende ervaringen en gegevens over twee jaar in de vorm van een tweede rapport - een beter beeld kunnen schetsen van de toepassing van deze regels.

De Commissie stelt in haar (voorbereidende) eerste rapportage evenwel dat het ernaar uitziet dat EG-verordening 1830/2003 correct wordt toegepast. In reactie op de door vele stakeholders gevraagde specifieke aandacht voor de detectie van niet-geautoriseerde GGOs, stelt de Commissie simpelweg dat de betrokken verordening uitsluitend betrekking heeft op producten die door de EU geautoriseerd zijn. Wel houdt zij, via haar Joint Research Centre (JRC), blijvend aandacht voor de ontwikkelingen in derde landen en zal zij informatie over de door deze landen geautoriseerde GGOs via haar openbare register beschikbaar stellen.

Kritiek lijkt zich verder onder meer te richten op de richtsnoeren voor monsterneming en detectie die door diverse stakeholders als te gecompliceerd en moeilijk toepasbaar worden beschouwd. De Europese Commissie stelt in reactie hierop dat de JRC en het Europese Netwerk van GGO Laboratoria (ENGL) een methodologie hebben ontwikkeld voor de monsterneming van bulkpartijen en dat deze inmiddels als internationale standaard is geaccepteerd. De JRC en ENGL zullen gevalideerde detectiemethoden voor afzonderlijke GGOs blijven ontwikkelen, maar de Commissie geeft hierbij aan dat deze (nauwkeurige) werkzaamheden zeer tijdrovend en dus duur zijn. Duidelijk is wel dat op dit terrein de nodige inspanningen moeten worden gedaan.

Tenslotte heeft de Commissie beweringen van derde landen over de vermeende handelsbarrières die het gevolg zouden zijn van de kosten van de Europese traceerbaarheidsvoorschriften voor GG-producten ter zijde geschoven. In de praktijk, zo stelt de Commissie, heeft de opstelling van de Europese consument die vooralsnog terughoudend is bij de aanschaf van GG-levensmiddelen een veel belangrijkere rol gespeeld dan de kosten/barrières die het gevolg zouden zijn van de genoemde EG-verordening. Bij diervoeders waarvoor dezelfde traceerbaarheidsregels van toepassing zijn, maar de factor kritische consument een beduidend mindere rol speelt, is het marktaandeel voor GG-producten immers substantieel.

Het is vooralsnog onduidelijk wanneer het evaluatierapport over de EG-verordening 1829/2003 (toelating en etikettering GG-levensmiddelen en diervoeders) door de Commissie zal worden vastgesteld. Dit rapport zou uiterlijk op 7 november 2005 naar de EU-lidstaten en het Europees Parlement worden gezonden, maar ook de vaststelling van dit rapport heeft aanzienlijke vertraging opgelopen.