Reactie College van pg's i.v.m. horen Telegraaf-journalisten
Het OM in Breda heeft afgelopen dinsdag 9 mei in verband met een
lopend onderzoek naar het lekken van staatsgeheimen twee journalisten
van De Telegraaf als verdachte gehoord. De algemeen secretaris van de
Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), heeft naar aanleiding
hiervan op woensdag 10 mei een fax gestuurd, mede ondertekend door de
hoofdredacteur van De Telegraaf, aan de voorzitter van het College van
procureurs-generaal. In de fax meldt de NVJ ten eerste ervan uit te
gaan dat het OM niet tot vervolging van de beide journalisten zal
overgaan. Ook meldt de NVJ ervan uit te gaan dat het OM het beroep dat
beide journalisten hebben gedaan op het verschoningsrecht zal
eerbiedigen. De voorzitter van het College van procureurs-generaal
heeft op vrijdag 12 mei met onderstaande brief gereageerd op de fax
van de NVJ. Een brief van dezelfde strekking is verstuurd naar de
hoofdredactie van De Telegraaf.
Geachte heer Bruning,
Samen met de hoofdredacteur van de Telegraaf zond u mij op 10 mei een
brief naar aanleiding van het feit dat twee journalisten van de
Telegraaf op 9 mei 2006 als verdachte zijn gehoord in het onderzoek
dat is ingesteld naar aanleiding van publicaties in de Telegraaf op 21
en 22 januari 2006. Die publicaties waren ontleend aan als
staatsgeheim gerubriceerde documenten afkomstig van een onderzoek van
het toenmalige BVD-team Mikado naar de aantasting van de integriteit
van de openbare sector.
Net als u hecht ik aan een goede verhouding tussen pers en Openbaar
Ministerie. Het is daarom naar mijn oordeel van belang het verhoor van
deze journalisten in de juiste context te plaatsen. Al te snel immers
kan het beeld ontstaan dat het OM met dit verhoor de journalistieke
vrijheden onderuit haalt. Ook in uw brief klinkt dit standpunt door.
Daarom wil ik graag het volgende onder uw aandacht brengen.
Het beginsel van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zoals dat
is neergelegd in onze Grondwet en is uitgewerkt in het EVRM biedt
journalisten vergaande bescherming. Bij zijn taakuitoefening handelt
het Openbaar Ministerie daar ook naar. Die bescherming is echter niet
absoluut. Het EVRM noemt een aantal voorwaarden waaronder een inbreuk
mogelijk is. Een dergelijke inbreuk is gerechtvaardigd in geval van
een ""pressing social need", waarbij het EVRM onder meer het belang
van de nationale veiligheid noemt.
Daarnaast geldt dat de vrijheid van meningsuiting voor een journalist
geen vrijbrief inhoudt om bij zijn beroepsuitoefening te handelen in
strijd met de (straf)wet.
Deze uitgangspunten toespitsend op de zaak waar het hier om gaat, wijs
ik er om te beginnen op dat het het OM niet te doen was om uit de mond
van de journalisten te vernemen wie hun bron(nen) zijn geweest. De
kwestie van de journalistieke bronbescherming, in uw brief aangeduid
met de term âjournalistiek verschoningsrechtâ speelt dus wat het OM
betreft in deze zaak geen rol.
De journalisten zijn als verdachten aangemerkt en verhoord omdat zij
naar het oordeel van het openbaar ministerie zich schuldig hebben
gemaakt aan overtreding van art. 98 e.v. van het Wetboek van
Strafrecht (schending staatsgeheim, onder meer door daarover
krantenartikelen te schrijven). Alvorens tot dit verhoor over te gaan
heeft het OM zorgvuldig alle in het geding zijnde belangen afgewogen
en beoordeeld of een dergelijke stap gelet op de regelgeving en
jurisprudentie op dit punt verantwoord is. Bij deze afweging heeft de
doorslag gegeven dat het in casu om publicaties ging die waren
gebaseerd op staatsgeheime documenten en dat de publicaties bovendien
veiligheidsrisicoâs voor derden met zich mee hebben kunnen brengen.
Toen eenmaal was geconcludeerd dat de journalisten op goede gronden
konden worden aangemerkt als verdachten, is besloten ze dan ook als
verdachte te horen en niet als getuige. Als verdachte hebben zij
immers meer rechten dan als getuige. Daarnaast heeft hun verhoor op
voor hen zo min mogelijk belastende wijze plaatsgevonden: ze zijn niet
aangehouden maar uitgenodigd voor verhoor. De afname van hun
vingerafdrukken en DNA heeft met hun instemming plaatsgevonden; ook
hebben zij zich bereid verklaard mee te werken aan een schrijfproef.
De reden voor het afnemen van vingerafdrukken en DNA is dat op de in
beslag genomen stukken vingersporen en DNA-sporen zijn aangetroffen.
Het afnemen heeft plaatsgevonden ten behoeve van de waarheidsvinding.
Ik ga er vanuit dat ik u met het voorgaande duidelijk heb kunnen maken
waarom het OM heeft gehandeld zoals het heeft gehandeld. Een
beslissing over al dan niet vervolging van de journalisten zal pas op
een later moment aan de orde komen, namelijk als het onderzoek is
voltooid. Daarover kan ik dus op dit moment geen uitspraken doen.
Het spreekt voor zich dat het OM ook bij het nemen van die beslissing
zorgvuldig te werk zal gaan en alle relevante feiten en belangen
nauwgezet tegen elkaar zal afwegen. Zodra de beslissing terzake is
genomen, zal ik u daarvan op de hoogte stellen.
Met vriendelijke groet,
Het College van procureurs-generaal,
H.N. Brouwer
Openbaar Ministerie