Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

WOB-verzoeken

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : VD. 2006/1430
datum : 15-05-2006
onderwerp : Evaluatieve beschouwing dioxine-incident bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Op verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals verwoord in de brief van 1 mei 2006, kenmerk 06-LNV-B-44, geef ik hierna mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een evaluatieve beschouwing van de behandeling van het dioxine-incident dat in de eerste maanden van dit jaar plaatsvond. Deze beschouwing staat los van de evaluatie die het Productschap Diervoeder over de kwestie opstelt.

Ik heb de Tweede Kamer in vier brieven eind januari tot en met half februari 2006 over het verloop van het incident uitgebreid geïnformeerd over de feitelijke ontwikkeling en afhandeling. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) heeft op 23 februari 2006 een eindverslag opgesteld over het incident. Dit eindverslag vormt de basis voor mijn evaluatieve beschouwing van de aanpak.

Kenmerkend voor de aanpak van het dioxine-incident was de door het bedrijfsleven genomen eigen verantwoordelijkheid. Dit kwam enerzijds tot uiting doordat de betrokken veevoederproducent van alle grondstoffen nog monsters voorhanden had. Dit maakte het mogelijk om, in combinatie met gegevens over de afnemers, de vervuiling te traceren tot in het eindproduct. De omvang van het probleem (bron en verspreiding) was zodoende snel in beeld, hetgeen de verdere aanpak vergemakkelijkte.

Een stap verder in de voedselketen opereerde een grote vleesproducent die, zodra dit mogelijk was, de te zeer door dioxines vervuilde dieren uit de keten heeft verwijderd en vernietigd. Ook heeft deze vleesproducent met varkenshouders afgesproken om jonge dieren die vervuild voeder hadden ontvangen niet eerder te slachten dan op een zodanig gewicht dat de vervuiling de norm niet meer overschreed. VWA en het bedrijfsleven hebben hierbij goede afspraken kunnen maken over het verstrekken van gegevens van de betrokken primaire bedrijven (unieke bedrijfsnummers (UBN's).

De overheid (vooral de VWA) heeft zich in deze casus kunnen beperken tot de rol van partner die in eerste instantie samen met het bedrijfsleven de omvang van het probleem in kaart heeft gebracht door bemonstering van vervuild voeder en de vervuilde dieren en het analyseren van de monsters.

Daarnaast heeft de overheid op basis van de uitkomsten een risicoanalyse verricht ten behoeve van de voedselveiligheid. Tevens heeft de overheid de communicatie over de voedselveiligheid met het publiek ter hand genomen.

Verder heeft de overheid vooral toegezien op de aanpak van het probleem door het bedrijfsleven zelf en waar nodig borgingsmechanismen aangebracht. Dit kreeg bijvoorbeeld vorm door toezicht bij destructie, toetsing van protocollen tussen vleesindustrie en primaire producenten en steekproefsgewijs bemonstering van de jonge dieren die niet te vroeg geslacht mochten worden.

De overheid heeft tot slot een belangrijke rol als het gaat om de communicatie met de autoriteiten van buitenlandse afnemers van het Nederlandse varkensvlees. In goed verlopen samenwerking tussen het betrokken productschap, de vleesexporteurs, de VWA en mijn ministerie is ingezet op zo kort mogelijk durende handelsblokkades.

Uiteraard is de gegevensuitwisseling met autoriteiten van andere bij het incident betrokken lidstaten, een primaire overheidstaak. De VWA heeft bij het dioxine-incident vooral ook geïnvesteerd in inhoudelijke afstemming van de communicatie met het Belgische Federale Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV).

Samenvattend kan ik concluderen dat, anders dan in het verleden, het dioxine-incident volledig volgens de regels en taakverdeling van de Algemene Levensmiddelen Verordening (ALV) afgehandeld is. De overheid treedt terug en laat de aanpak aan het bedrijfsleven over, maar borgt de belangen van de consument in verband met de voedselveiligheid. Als borgingsinstrument staat mij daarbij zonodig de Kaderwet diervoeders ter beschikking, maar bij het dioxine-incident is gebruik daarvan beperkt nodig gebleken. Ook bij onverhoopte toekomstige incidenten staat mij de bovenomschreven aanpak voor ogen.

Ondanks dat op hoofdlijnen van een adequate aanpak kan worden gesproken, heeft het dioxine-incident ook een aantal leerpunten opgeleverd met betrekking tot consistente communicatie en verstrekking van gegevens over primaire bedrijven. De leerervaringen worden gebruikt om deze punten in de toekomst te verbeteren.

Het dioxine-incident heeft andermaal de schijnwerper gezet op de diervoedersector in relatie tot de reststromenproblematiek. U ontvangt van mij binnenkort een afzonderlijke brief waarin ik onder andere in zal gaan op een onderzoeksrapport over alternatieve toepassingsmogelijkheden van risicovolle reststromen.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman