Kamerbrief Salarissen en bedrijfslasten
bij woningcorporaties
Directoraat-Generaal Wonen
Directies Beleidsontwikkeling/Stad&Regio
Rijnstraat 8
Postbus 30941
2500 GX Den Haag
Aan de Voorzitter van de www.vrom.nl
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Salarissen en bedrijfslasten
bij woningcorporaties
Datum Kenmerk
DBO 2006263692
Geachte Voorzitter,
1. Inleiding
Tijdens het Algemeen Overleg (AO) met de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 26 januari jl. over de beloningen bij woningcorporaties heb ik toegezegd, dat ik vóór 1
maart 2006 actie zou ondernemen tegen de corporaties die gezien het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek
in gebreke bleven op het punt van de openbaarmaking van beloningen. Ook zegde ik toe dat ik de Kamer
uiterlijk 15 mei een totaalbeeld terzake van de beloningen zou verstrekken. Hiermee informeer ik u over de
uitwerking van deze toezeggingen.
Deze brief en de bijgevoegde informatie strekken daarnaast ter beantwoording van de deels nog
openstaande toezeggingen uit het AO met de genoemde Commissie van 28 september 2005 over de
bedrijfslasten bij woningcorporaties. In dat overleg zegde ik toe de Kamer eind 2005 te informeren over
mijn maatregelen op basis van de reacties van de corporaties op de oordeelsbrieven met betrekking tot de
totale bedrijfsvoering, met speciale aandacht voor de hoogte van de salarissen. Met mijn brieven van 19
december 2005 1 en van 19 januari 2006 2 zond ik u reeds mijn antwoorden op uw nadere vragen terzake.
Ik kondigde daarin nadere analyses naar de bedrijfslasten en salarissen aan, die het Centraal Fonds voor
de Volkshuisvesting (CFV) inmiddels op mijn verzoek heeft verricht.
Ook gaf ik in het AO van 28 september 2005 aan de Kamer te informeren over het onderzoek naar het
maatschappelijk rendement van fusies van corporaties en over het onderzoek naar de vergelijking van
gegevens met de commerciële sector inzake de toerekening van bedrijfslasten op objectniveau. De
resultaten van het fusie-onderzoek heb ik u bij brief van 11 mei jl. aangeboden, voorzien van mijn reactie.
De resultaten van het onderzoek waarbij het CFV op basis van de ROZ/IPD databank een vergelijking
heeft gemaakt van de objectgebonden beheerkosten bij woningcorporaties met die van institutionele
beleggers gaan als bijlage bij deze brief (bijlage 7.).
1 TK 2005/06, 29 453, nr. 31 2 TK 2005/06, 29 453, nr. 32.Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 2/10
Voordat ik schets hoe ik invulling heb gegeven aan de toezeggingen, hecht ik er aan, ten behoeve van een
overzichtelijke discussie over dit dossier, te wijzen op het onderscheid tussen transparantie/openbaar-making
van inkomensgegevens enerzijds en het niveau van inkomens (en bedrijfslasten) anderzijds. Beide
invalshoeken worden op verschillende wijze geraakt door regelgeving en vergen een verschillende
aanpak. In bijlage 1. treft u een nadere juridische uiteenzetting daarover aan.
In het vervolg van deze brief komt dit onderscheid ook naar voren. Ik differentieer daarbij naar het
verslagjaar waarover gegevens beschikbaar zijn of zullen komen (te beginnen bij 2004), hetgeen bepalend
is voor het kalenderjaar waarin over de betreffende gegevens kan worden gerapporteerd. Een
samenvattend schematisch overzicht met de onderscheiden acties daarbij treft u aan in bijlage 6.
2. Aanpak openbaarmaking inkomensgegevens
Corporaties zijn gehouden aan een aantal wettelijke verplichtingen tot openbaarmaking van inkomens. Het
Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de beloningen van de gezamenlijke bestuurders en gewezen
bestuurders en - afzonderlijk - van de gezamenlijke commissarissen en gewezen commissarissen,
voorzover deze gegevens niet op een enkele natuurlijke persoon herleidbaar zijn, openbaar worden
gemaakt. De meeste corporaties kennen overigens een eenhoofdig bestuur, waardoor dit voorschrift
meestal niet van toepassing is.
De Wet openbaarmaking publiekgefinancierde topinkomens (WOPT) stelt met ingang van het verslagjaar
2005 de openbaarmaking van alle inkomens binnen een organisatie die het gemiddeld ministersinkomen
overschrijden verplicht (zie ook bijlage 1).
2.1 Verslagjaar 2004
Ik heb richting de corporaties waarvan uit het individuele oordeelstraject over 2004 bleek dat zij ten
aanzien van de publicatie van de bestuurdersinkomens het BW niet in acht namen, nadere actie
ondernomen. Naar aanleiding van het debat met uw Kamer daarover op 26 januari jl., heb ik het CFV
gevraagd op basis van de beschikbare jaarverslagen over 2004 ook de (openbaarmaking van)
inkomensgegevens van de overige corporaties in beeld te brengen. Daarbij is gebleken dat deze
jaarverslagen nog maar in beperkte mate inkomensgegevens van bestuurders en commissarissen
bevatten. Het Bbsh schrijft de structurele aanlevering daarvan thans ook niet voor. Het verkrijgen van een
compleet beeld over 2004 zou daarom nader onderzoek vergen. Gegeven de beperkte periode tussen mijn
verzoek daartoe (maart) en het voorgenomen tijdstip van rapportage aan uw Kamer medio mei, was het
voor het CFV niet mogelijk hiertoe alle corporaties opnieuw te benaderen. Bovendien zou dit onderzoek in
de tijd ongelukkig samenvallen met het opstellen van de jaarverslaglegging over 2005. Hierom is voor het
jaar 2004 volstaan met de beschikbare gegevens uit de jaarverslagen over dat jaar.
Onderscheiden naar de bezoldiging van de meerhoofdige besturen, de bezoldiging van enkelhoofdige
besturen en de bezoldiging van de Raden van Toezicht, Raden van Commissarissen, komt ten aanzien
van de openbaarmaking het volgende beeld naar voren.
Openbaarmaking gezamenlijke bezoldiging meerhoofdige besturen in 2004
In bijlage 2. geef ik u het volledige inzicht in de bezoldiging van de 58 meerhoofdige besturen in 2004,
inclusief pensioenlasten en toeslagen. Om dit inzicht te verkrijgen, heb ik de volgende stappen gevolgd.
In de brief aan alle corporaties met mijn oordeel over financiën, rechtmatigheid en volkshuisvestelijk
presteren van november 2005 (m.b.t. verslagjaar 2004) heb ik alle corporaties opgeroepen hun
inkomensgegevens vrijwillig openbaar te maken.
Bij 10 corporaties ben ik, naar aanleiding van signalen van het CFV, verder gegaan en heb hen erop
gewezen dat zij in strijd hebben gehandeld met het BW. Het gaat om 10 corporaties waarvan vaststond dat
zij een meerhoofdig bestuur hebben en waarvan vaststond dat zij geen gegevens openbaar hebben
gemaakt in de bij VROM of het CFV ingediende jaarstukken..Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 3/10
Daarnaast waren er nog 24 meerhoofdige besturen die weliswaar hun bezoldiging hebben opgegeven,
maar waarvan niet altijd duidelijk was in hoeverre het een volledig overzicht betrof. Het CFV heeft ook
deze nader onderzocht. In de loop van maart 2006 was mij van alle meerhoofdige corporaties de
bezoldiging duidelijk. De 34 corporaties die deze gegevens eerder niet openbaar hebben gemaakt, heb ik
inmiddels verzocht deze alsnog openbaar te maken. Ik zal het resultaat van deze actie monitoren.
Bovendien heb ik Aedes gevraagd dit proces te bewaken en waar nodig te bevorderen dat
openbaarmaking bij deze corporaties plaatsvindt.
Openbaarmaking bezoldiging enkelhoofdige besturen in 2004
In bijlage 3. treft u een totaal overzicht van de beloning van corporatiebestuurders in 2004 voor zover
beschikbaar. Het CFV heeft de jaarverslagen uit 2004 van alle corporaties gescand op het vrijwillig
openbaarmaken van inkomensgegevens. Daarmee beschik ik over de gegevens van 169 besturen. Naast
de 58 meerhoofdige besturen, zijn ook de gegevens bekend van 111 enkelhoofdige besturen. De
gegevens van laatstgenoemde 111 besturen zijn niet beoordeeld aan de hand van artikel 383 BW, zodat
niet met zekerheid vaststaat dat deze bedragen alle componenten bevatten. Van 241 professionele
besturen zijn geen gegevens over 2004 beschikbaar. Van de 518 in 2004 operationele corporaties was bij
104 sprake van een vrijwilligersbestuur. Deze krijgen (net als RvT's) een vacatie- of onkostenvergoeding.
Vanwege de geringe hoogte van deze vergoedingen, zijn deze vrijwilligersbesturen in het CFV-onderzoek
buiten beschouwing gebleven.
Openbaarmaking bezoldiging Raden van Toezicht/Raden van Commissarissen
Bijlage 4. bevat de beschikbare bezoldigingsgegevens van de Raden van Toezicht (RvT) en de Raden van
Commissarissen (RvC). In 2004 heeft ongeveer de helft van alle raden via de jaarverslagen van de
corporatie, inzicht gegeven in de vergoedingen. Op grond van het BW zijn de RvT/RvC verplicht hun
gezamenlijke vergoeding openbaar te maken. Ook hier geldt dat dit alleen hoeft als het een meerhoofdige
RvT/RvC betreft. Binnen de corporatiesector is dit per definitie het geval. Alleen in uitzonderingssituaties
(zeer kleine corporaties, na een crisis) wijkt dit beeld af.
Aan de hand van een van het CFV verkregen overzicht over 2004 komt naar voren dat 258 van de 518 in
dat jaar actieve corporaties hun vergoedingen openbaar hebben gemaakt. De overige 260 hebben dit
verzuimd. In het kader van het individueel oordeelstraject over het 2005 zal ik in de gevallen waarin ook
over dat jaar geen opgave wordt gedaan van deze vergoedingen handhavend optreden, waarbij ik
eenzelfde aanpak voorsta zoals die ik die hiervoor heb geschetst ten aanzien van het openbaar maken
van de bestuurdersinkomens.
2.2. Verslagjaar 2005
Ik zal er in het kader van mijn toezicht op de rechtmatigheid bij het individueel oordeel over de jaarstukken
2005 op toezien, dat de corporaties die aan de wettelijke verplichting op grond van het BW (meerhoofdige
besturen en RvC/RvT) en de WOPT (alle inkomens boven ¤158.000, u zie ook de bijlage 1.) moeten
voldoen, deze verplichting ook nakomen. Zoals ik dat ook naar aanleiding van de over het verslagjaar
2004 geconstateerde gevallen van nalatigheid heb gedaan, zal ik tegen de corporaties die op dit punt in
gebreke blijven optreden.
Ik heb alle corporaties bij brief van 10 mei jl. (bijlage 5.) opgeroepen tot volledige openheid over de
beloning van bestuurders en commissarissen. Dit is ook het uitgangspunt van het advies dat de commissie
Izeboud aan de sector deed. Aedes heeft mij laten weten het advies op dit punt te zullen volgen en
maximale transparantie onderdeel te zullen maken van de Aedes-code waarmee dit voor de leden
verplicht zal worden. Ik vind dat een goede zaak. Aedes verwacht dat de aldus gewijzigde Aedes-code per
januari 2007 geëffectueerd kan worden. Ik vind dat deze dan ook door alle leden moet worden toegepast..Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 4/10
2.3. Verslagjaar 2006 e.v.
Hetgeen ik hiervoor heb gesteld ten aanzien van verslagjaar 2005, geldt ook voor dit verslagjaar. Het
proces van openbaarmaking zal dan verder worden ondersteund door de over dat jaar effectief geworden
verplichting in de Aedescode.
Resumerend
Het voorgaande overziend ben ik van mening dat de sector op het punt van de openbaarmaking van
inkomens nog een forse slag te maken heeft. Want hoewel een deel van de corporaties eigener beweging
en zonder de wettelijke (BW) plicht daartoe terzake reeds openheid van zaken geeft, biedt een niet
onaanzienlijk deel van de corporaties nog geen of nauwelijks inzicht in de inkomensgegevens. Ik acht dat
laatste ongewenst en zal de corporaties op geëigende momenten aanspreken op verbetering. Ik wil dat de
sector komt tot volledige en maximale transparantie ten aanzien van de beloningen. Ook Aedes heeft zich
hierover positief uitgesproken. Wat betreft de beloningen die het niveau van het gemiddeld ministerssalaris
overstijgen, zal dit bij inwerkingtreding van de WOPT verplicht zijn. Ik dring er bij de sector op aan om ook
ten aanzien van de beloningen van de overige directeur-bestuurders, alsmede die van de commissarissen
eenzelfde openheid te hanteren. Zoals ik hiervoor reeds aangaf zal ik in de gevallen waarin corporaties
verzuimen, handhavend optreden.
3. Inkomensniveaus
Voor mijn toezicht op een sobere en doelmatige bedrijfsvoering door woningcorporaties, vorm ik mij een
beeld van de inkomensniveaus en -ontwikkelingen in de sector. Dit om ingeval van excessieve (stijging
van) bedrijfslasten en/of inkomens de betreffende corporaties hierop zonodig aan te spreken. Op basis van
het hierna gegeven beeld van de mij beschikbare inkomens- en bedrijfslastengegevens over 2004 en
2005, heb ik in dit verband in overleg met het CFV een aantal corporaties (uitschieters) geselecteerd
waarvan ik de Raden van Toezicht de komende weken zal uitnodigen voor een nadere uitleg. Afhankelijk
van de resultaten daarvan beraad ik mij op de noodzaak van nadere stappen.
3.1. Verslagjaar 2004
Het hiervoor genoemd nader onderzoek van het CFV naar de inkomens in de sector op basis van de
beschikbare gegevens uit de jaarverslagen over 2004 biedt tevens zicht op het niveau van de inkomens.
Hoewel - zoals gezegd - niet compleet, beschik ik op basis daarvan over de inkomensgegevens van 169
(58 meerhoofdige en 111 enkelhoofdige besturen) van de 414 professionele besturen, alsmede van 258
RvC/RvT. Wederom uitgesplitst naar inkomensniveaus bij corporaties met meerhoofdige besturen, die bij
corporaties met enkelhoofdige besturen en de inkomensniveaus bij de RvC/RvT van beide, komt uit het
onderzoek het volgende beeld naar voren.
Inkomensniveau bestuurders
In het overzicht van bijlage 3. valt, op basis van de nominale bezoldiging gerelateerd aan het aantal
bestuursleden, een aantal corporaties vanwege de hoogte van de bezoldiging op. Het betreft:
Woningstichting Rochdale (Amsterdam, 32.000 woningen), Woningcorporatie Domijn (Enschede, 11.000
woningen), Wooncom (Emmen, 17.000 woningen), Corporatieholding Friesland (Boarnsterhiem, 20.000
woningen), Het Oosten (Amsterdam, 12.000 woningen), Woonmaatschappij Haarlem (Haarlem, 10.000
woningen), Woningcorporatie de Woonplaats (Enschede, 18.000 woningen), Woonbron Maasoevers
(Rotterdam, 35.000 woningen), Woningbedrijf Rotterdam (28.000 woningen). Dit zijn relatief grote, actieve
corporaties met een grote opgave..Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 5/10
Er is in dit overzicht in bijlage 3. ook een berekening gemaakt naar bezoldiging gerelateerd aan het
woningbezit. Dan springen enkele kleinere corporaties er opmerkelijk uit, doordat de kosten van de
bestuursbezoldigingen hoger liggen dan ¤100 per woning. Het betreft: Stichting voor Wonen Ouderen
Maasland (bij deze corporatie wordt het bestuur overigens uit de zorginstelling betaald en niet uit de
corporatie), Stichting Eelder Woningbouw, Stadswonen Rotterdam, Algemene Woningstichting Zeeuwsch-Vlaanderen,
Woningstichting Ouder Amstel, Woningstichting Valburg, Woningbouwvereniging Smilde en
Veenendaalse Woningstichting. Al deze corporaties hebben minder dan 2.000 woningen.
Bij 22 van de 58 corporaties met een meerhoofdig bestuur komt de bezoldiging, omgerekend naar een
bedrag per persoon, boven ¤158.000. Hierbij is bij gebrek aan specifieke gegevens geen differentiatie te
maken tussen de verschillende bestuursleden.
Terugkijkend naar 2004 (zie tabel 1) komt naar voren dat, gerelateerd aan de mediaan, de beloning per
grootteklasse van het bezit oploopt van circa ¤ 78.000 bij de kleinste categorie
Tabel 1.: Indeling op basis van bij het CFV bekende inkomensgegevens: 169 corporaties
Corporaties met woningbezit
Corporaties met woningbezit >1.500
Corporaties met woningbezit >2.500
Corporaties met woningbezit >5.000
Corporaties met woningbezit >10.000
Corporaties met woningbezit >30.000 7 Beloningsmediaan in deze groep bedraagt: ¤ 188.667
niet-stedelijk gebied 0 Maximum in deze groep ¤ 362.972
gemiddeld-stedelijk gebied 0 Minimum in deze groep ¤ 120.850
grootstedelijk gebied 7
Vergoedingenniveau Raden van Commissarissen/Raden van Toezicht.Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 6/10
In 2004 waren er 2.666 toezichthouders actief bij 518 corporaties. Van 1.495 is de vergoeding bekend
gemaakt. Gemiddeld bedraagt de vergoeding ¤4.500 per jaar per lid, 37% komt hoger uit, 63% lager. Er
zijn enkele uitschieters met gemiddelde vergoedingen boven ¤10.000. Het betreft met name enkele grotere
corporaties in Amsterdam en Rotterdam, maar ook twee corporaties in Limburg, een in Zeeland en een in
Friesland. Gerelateerd aan een bedrag per woning, valt op dat een tiental kleine corporaties (1.000 of
minder woningen) relatief hoge vergoedingen geeft.
Overigens valt op dat er enkele raden op de lijst voor komen met 10 of meer leden. Doorgaans is dit de
situatie na een fusie tussen twee of meer corporaties. Na verloop van tijd neemt het aantal toezichthouders
af tot een normaal aantal van circa 5.
3.2. Verslagjaar 2005
Ook voor dit jaar geldt dat, door het ontbreken van een voorschrift terzake in het Bbsh, een separate actie
noodzakelijk is om te kunnen beschikken over een integraal inkomensbeeld van de sector. In een brief van
31 maart jongstleden aan alle corporaties, heb ik hen verzocht alle inkomensgegevens over 2005, inclusief
de vergoedingen aan de RvT/RvC, op te geven aan mij en het CFV. Ook in de eerder genoemde
inkomensbrief heb ik dit verzoek nogmaals gedaan. Ik heb de corporaties verzocht de betreffende
gegevens uit te splitsen naar de diverse inkomensbestanddelen. Deze gegevens komen voor 1 augustus
beschikbaar bij het CFV en mijn ministerie. Voor de behandeling van de VROM-begroting 2007 zal ik u
daarover vertrouwelijk informeren.
3.3. Verslagjaar 2006 e.v.
Om vanaf verslagjaar 2006 structureel te kunnen beschikken over de (naar inkomensbestanddelen
uitgesplitste) integrale inkomensgegevens, zal ik de aanhangsels van het Bbsh aanpassen, zodat deze
gegevens vanaf dat jaar deel zullen uitmaken van de rapportages die de corporaties mij in het kader van
het toezicht moeten verstrekken. Via de toezichtslijn zal ik dus jaarlijks kunnen beschikken over een
actueel beeld van de inkomens en uw Kamer daarover desgewenst (vertrouwelijk of geaggregeerd)
informeren.
Resumerend
Concluderend is het beeld zoals dat uit de voorgaande analyses van de beschikbare (incomplete)
gegevens over 2004 door het CFV blijkt, divers te noemen. In algemene zin neem ik waar dat beloningen
(gerelateerd aan de mediaan) oplopen per grootteklasse van het bezit. Er is sprake van een duidelijke
relatie tussen de hoogte van de beloningen en de grootteklasse en mate van stedelijkheid van de
corporatie. Dat vind ik een logische lijn. De Raden van Toezicht moeten ook scherp letten op deze relatie.
Niettemin laten de analyses ook enkele uitschieters zien, zowel bij grotere als bij enkele kleinere
corporaties. De betreffende grotere (stedelijke) corporaties zijn doorgaans actieve corporaties met een
grote opgave. Een aantal kleinere betreft juist corporaties buiten de steden met een zeer beperkte
volkshuisvestelijke problematiek. Mede gezien de beloningsregelingen voor directeur-bestuurders van de
sector (Peters, Izeboud, zie hierna), die een aan omvang en opgaven gerelateerde beloning kennen,
vraagt dit om nadere informatie. Zoals ik in het begin van deze paragraaf al aangaf, zal ik de komende tijd
een aantal van deze uitschieters benaderen voor een nadere uitleg.
4. Normering inkomens
Hoewel ik de zorg over het beloningsniveau van sommige corporatiebestuurders deel en daar niet alleen
zonodig in de betreffende gevallen (zie hiervoor), maar ook in algemene zin met de sector het debat over
zal aangaan, acht ik het oordeel over de hoogte van individuele beloningen primair aan het intern toezicht.
Het intern toezicht moet afwegen welk salarisniveau, gegeven de lokale opgaven, maar vooral de.Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 7/10
gerealiseerde prestaties, geëigend is. Uiteraard moet hij daarbij niet vergeten dat het maatschappelijk
gebonden vermogen van de corporaties in de eerste plaats voor maatschappelijke prestaties bestemd is
en dat een gematigd salarisniveau daarom op zijn plaats is. Ik verwacht van de Raden van Toezicht dat zij
zich ter zake professioneel en onafhankelijk opstellen.
Ik vind in algemene zin dat het salarisniveau zijn basis zou moeten hebben in de opgaven en de geleverde
prestaties. In dit verband acht ik de beloningssystematiek zoals in 2004 geadviseerd door de Commissie
Izeboud goed bruikbaar. Dit betreft een herziening van de eerder geïntroduceerde beloningsregeling van
de commissie Peters, waarbij meer schaalniveaus werden ingevoerd om de regeling beter toepasbaar te
maken bij ook de kleinere corporaties. De Izeboud-systematiek gaat uit van een functiedifferentiatie die
mede is gebaseerd op de grootte van het bezit van de corporatie en de dynamiek daarbinnen, zoals
herstructurering, sloop, maar ook aankoop en nieuwbouw. Hieruit vloeit onder meer voort, dat een
corporatiedirecteur die actief is op het terrein van de stedelijke vernieuwing meer verdient dan een
directeur van een corporatie met minder complexe opgaven. De systematiek gaat bovendien uit van een
deels vaste en deels variabele beloning, die mede afhangt van het behalen van vooraf afgesproken
doelstellingen. Ook is sprake van een maximale uitloop. Bij toepassing van de adviesregeling moeten
afwijkingen daarvan worden verantwoord conform het 'pas toe of leg uit' principe van de commissie
Tabaksblat. Het is de taak van de Raden van Toezicht hier ook invulling aan te geven.
Op dit moment vindt beloning van directeur-bestuurders bij veel corporaties nog plaats op basis van de
regeling Peters. Nog slechts 39 corporaties (23 enkelhoofdige en 16 meerhoofdige besturen) geven in de
jaarstukken aan gebruik te maken van de Izeboud systematiek. Hoewel ik het aan de Raden van Toezicht
acht om te bepalen welke beloningssystematiek in hun specifieke geval het meest geëigend is, zou ik het
een goede zaak vinden als de Izeboud-systematiek in elk geval bij mutaties van het bestuur door alle
corporaties wordt gehanteerd. De daarin vervatte differentiatiemogelijkheden lijken het meest recht te
kunnen doen aan een beloning op basis van opgaven en prestaties. Ik spreek de Raden van Toezicht er
op aan, zich bij het vaststellen van de bestuursbeloningen uitdrukkelijk te baseren op de maatschappelijke
prestaties, ook indien zij vooralsnog opteren voor hantering van de Peters-regeling. Gegeven de lopende
contracten op basis van deze laatste regeling, heb ik er begrip voor dat de overschakeling op de Izeboud-systematiek
nog de nodige tijd zal vergen.
Normering conform motie Bakker
In het debat met uw Kamer op 26 januari jl. schetste ik u al in het kort hoe het kabinet invulling denkt te
geven aan de bij de behandeling van de WOPT ingediende motie tot normering van inkomens bij onder
meer de corporaties 3 . De minister van BZK heeft u terzake geïnformeerd met zijn brief van 22 december
2005. Hij gaf daarin aan dat het kabinet streeft naar een door de betrokken vakminister goed te keuren
beloningsnormering per sector, gestoeld op een wettelijke basis en met de mogelijkheid van sanctioneren
als instellingen in gebreke blijven omdat zij geen normering ontwikkelen, dan wel omdat zij de normering
niet naleven. De minister van BZK zal hiertoe algemene uitgangspunten formuleren. Daarnaast is een
specifieke uitwerking per sector mogelijk. Ik vind dat de (herziene) Aedescode daarvoor een goed
uitgangspunt biedt.
Vanwege de complexiteit van het normeringvraagstuk, wordt op dit moment nader advies van externe
deskundigen ingewonnen. Zij kijken onder meer naar de afbakening van de sectoren waarop de normering
van toepassing kan zijn, naar de beoogde ministeriële goedkeuringsbevoegdheid voor de sectornormen en
naar de handhaving van deze normering. De betreffende commissie, onder voorzitterschap van de heer
Dijkstal, zal na de zomer aan het Kabinet advies uitbrengen, waarna ook uw Kamer nader zal worden
geïnformeerd. Op dit proces wil ik in het kader van deze brief niet vooruit lopen.
3 TK 2005/06, 30300, nr. 53.Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 8/10
5. Bedrijfslastenonderzoek CFV
Het CFV heeft op mijn verzoek een onderzoek gedaan naar de bedrijfslasten bij corporaties met een in
2004 relatief hoog kostenniveau en corporaties met in 2004 relatief sterk gestegen kosten. De eerste
groep bestond uit 33 corporaties, de tweede ook en er is een overlap tussen beide groepen (16 corporaties
kwamen in beide selecties voor), waardoor in totaal 50 verschillende corporaties werden onderzocht. Ook
is een controlegroep van 49 corporaties onderzocht. Als gevolg van de late beantwoording van de
vragenlijsten door een aantal corporaties is de oplevering van het onderzoek vertraagd. In enkele gevallen
heb ik de betreffende corporaties gewezen op de noodzaak de vragenlijsten te beantwoorden. Het CFV
legt op dit moment de laatste hand aan de onderzoeksrapportage. Zodra deze gereed is, zal ik u de
gedrukte versie ervan toezenden.
Uit het concept rapport van het CFV treffen mij enkele opmerkelijke zaken. Het valt op dat corporaties met
een relatief hoog niveau aan netto-bedrijfslasten, relatief veel personeel in dienst hebben (bijvoorbeeld een
eigen onderhoudsdienst en/of een projectontwikkelafdeling). Ook ligt er een verklaring voor de relatief
hoge kosten in de post 'overige kosten'; onder deze post vallen kosten voor bijv. woningtoewijzing,
marketing en communicatie, adviseurs maar ook voor leefbaarheid, wijkbeheer, kortom voor sociaal
beheer. Het CFV heeft ook gekeken naar de invloed van de hoogte van personeelskosten en de invloed
van het inkomen van de top. Uit het onderzoek komt naar voren dat dit nauwelijks een verklarende factor
vormt voor het verschil in de netto-bedrijfslasten van de corporaties met een relatief hoog niveau enerzijds
en de controlegroep anderzijds.
Bij de corporaties met in 2004 relatief sterk gestegen bedrijfslasten, ligt de verklaring daarvoor met name
bij incidenteel bepaalde overige lasten: fusies, vergaande samenwerking tussen corporaties, afboekingen
van eerder geactiveerde projectkosten, nieuwe informatiesystemen, interne reorganisaties of kosten die
samenhangen met de herstructurering van het bezit. De overheadkosten zijn bij deze corporaties hoger
dan bij de controlegroep. Ook bij deze categorie is het inkomen van de directeurbestuurder niet de
verklaring voor het verschil in stijging van kosten ten opzichte van de controlegroep.
Opmerkelijk is het in mijn ogen dat de stijging van kosten die in 2004 is waargenomen, is afgevlakt in 2005
of zelfs negatief is. Zo zijn bijvoorbeeld de personele lasten (berekend per woongelegenheid) bij de
corporaties met de sterke stijging in de afgelopen jaren in 2005 juist gedaald. Dit geldt ook voor de
controlegroep. Ook de overige bedrijfslasten zijn in 2005 relatief gedaald t.o.v. 2004.
Het CFV maakt een aantal kanttekeningen. De toedeling van de kosten aan de verschillende soorten
activiteiten die corporaties ondernemen, is over het algemeen voor corporaties moeilijk te geven. De
kostenverdeelstaten zijn dan ook niet op orde bij veel corporaties. De aanwezigheid van een
beoordelingskader is van groot belang voor de Raden van Toezicht/Raden van Commissarissen om de
corporatie op dit punt te kunnen beoordelen en zonodig bij te sturen.
Ik concludeer uit deze gegevens dat het hoge niveau in nettobedrijfslasten van een aantal corporaties en
de sterk gestegen lasten bij een deels andere groep corporaties tot op zekere hoogte verklaarbaar en zelfs
acceptabel zijn: sociaal beheer is een kerntaak van corporaties, een actieve houding in het onderhoud, het
beheer en de ontwikkeling van woningen valt ook toe te juichen. Maar er dient ook inzicht te bestaan in
hoeverre er samenhang is tussen de activiteiten van een corporatie en de lasten die dat met zich
meebrengt. Er dient ook een goede verhouding te bestaan tussen kosten enerzijds en het maatschappelijk
rendement ervan anderzijds. Ik constateer dat ook met dit onderzoek nog onvoldoende inzicht tot stand is
gekomen. Welke sociale beheerkosten worden er bijvoorbeeld precies bedoeld, welke kosten moeten er
precies worden toegewezen aan de verschillende activiteiten? Ik zal het CFV verzoeken een beperkt
aantal cases dieper te onderzoeken om beter zicht te krijgen op met name de kosten van sociaal beheer..Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 9/10
Ik acht dit temeer van belang, omdat dit ook gebruikt kan worden als input voor een op te stellen
beoordelingskader voor de interne toezichthouders.
Het CFV heeft het beeld dat er inmiddels meer aandacht bestaat voor het beheersen van kosten, waardoor
de kosten in 2005 meer in de hand gehouden lijken te zijn. Hierbij past wel het voorbehoud dat de
gegevens over 2005 nog een voorlopig karakter hebben, omdat op het moment van enquêteren
(januari/februari) bij de meeste corporaties de jaarrekening nog niet was opgesteld. Ik wil nadrukkelijk een
vinger aan de pols houden en blijven bezien of de daling van kosten in 2005 ten opzichte van 2004
structureel is of een incidenteel karakter draagt.
6. Vergelijking bedrijfslasten corporaties-commerciële verhuurders
Eveneens op mijn verzoek heeft het CFV een onderzoek uitgevoerd waarbij de kosten van de
bedrijfsvoering op objectniveau zijn vergeleken met de objectgebonden beheerkosten bij commerciële
verhuurders. Het CFV geeft in het rapport aan dat een vergelijking niet eenvoudig te maken is, gelet op de
beperkte beschikbaarheid en lastige onderlinge vergelijkbaarheid van gegevens. Een aantal conclusies
valt echter wel te trekken. De belangrijkste daarvan is dat de objectgebonden beheerkosten bij
commerciële verhuurders in 2004 ongeveer gelijk waren aan die bij corporaties. Het CFV is daarbij
uitgegaan van woningen met een overeenkomstig huurniveau. Het CFV wijst erop dat commerciële
verhuurders vooral woningen in de hogere huurprijsklassen bezitten, die enigszins hogere beheerkosten
kennen. In procenten van de huuropbrengsten zijn de beheerkosten bij corporaties wel hoger. De
verklaring daarvoor is volgens het CFV gelegen in het feit dat het huurniveau in de sociale sector, ook bij
vergelijkbare woningen, gemiddeld lager ligt. Een vergelijking op onderdelen laat zien dat de kosten voor
het onderhoud in de onderzochte jaren 2003 en 2004 bij corporaties aanmerkelijk lager liggen dan in de
commerciële sector. Bij het mutatieonderhoud is juist het omgekeerde het geval. Algemene conclusies
daarover zijn volgens het CFV niet goed te trekken, gelet op het cyclische karakter van het onderhoud
(wisselingen in afzonderlijke jaren).
Voor de overige bevindingen uit het onderzoek verwijs ik u kortheidshalve naar het betreffend rapport dat
hierbij als bijlage gaat (bijlage 7).
7. Conclusies en vervolg
Met het voorgaande heb ik u een beeld geschetst van inkomens bij woningcorporaties, zoals dat blijkt uit
de mij thans beschikbare gegevens uit de jaarverslagen. Ik wijs u daarbij op de volgende conclusies en
acties:
*hoewel de gegevens over het verslagjaar 2004 niet compleet zijn, zijn deze voldoende (geweest)
om de afgelopen en de komende periode gericht actie te ondernemen jegens de corporaties die
hun wettelijke plicht verzaakten en op eventuele excessen.
*het inkomensbeeld zoals dat blijkt uit de nadere onderzoeken en analyses van het CFV is divers;
*ik zal binnenkort met een aantal Raden van Toezicht van corporaties die er op het eerste gezicht
duidelijk uitschieten gaan overleggen. Die gesprekken zullen vooreerst gericht zijn op het
verkrijgen van een nadere toelichting op het geconstateerde beeld;
*mijn inzet in de gesprekken zal daarnaast gericht zijn op een proces gericht op beheersing,
controle en matiging. Ik zal benadrukken het de primaire taak van de toezichthouders te achten
om scherp te zijn op bedrijfslasten waar onvoldoende maatschappelijk rendement tegenover staat.
Indien de gegeven uitleg mij onvoldoende kan overtuigen, of als in later stadium in het kader van
het individueel oordeel blijkt dat toezeggingen gericht op verbetering niet worden nagekomen, zal
ik mij beraden over de noodzaak tot verdere actie.
*wat betreft de openbaarmaking van inkomensgegevens, zie ik nog aanzienlijke ruimte voor
verbetering. Ik zal de corporaties daar op geëigende momenten op aanspreken. Ik vind dat de.Ministerie van VROM DBO 2006263692 Pagina 10/10
sector moet komen tot volledige en maximale transparantie ten aanzien van de beloningen. Naast
de verplichting die al bestond op grond van het BW, is met de inwerkingtreding van de WOPT ook
de openbaarmaking van de beloningen die het gemiddeld ministerssalaris overstijgen inmiddels
verplicht. Ik dring er bij de sector op aan om ook de beloningen van de overige directeur-bestuurders
en van de commissarissen transparant te maken;
*zoals ik hiervoor reeds aangaf zal ik, in de gevallen waarin corporaties op het punt van de
openbaarmaking verzuimen, handhavend optreden. Overigens zal de openbaarmaking met ingang
van 2007 in de Aedes-code verplicht worden gesteld. Ik verwacht van alle leden dat zij deze ook
zullen toepassen;
*voor het niveau van beloningen zou ik het een goede zaak vinden als de Izeboud-systematiek
door alle corporaties zou worden gehanteerd. De daarin vervatte differentiatiemogelijkheden lijken
het meest recht te kunnen doen aan een beloning op basis van opgaven en prestaties;
*ik spreek de Raden van Toezicht er op aan, zich bij het vaststellen van de bestuursbeloningen
uitdrukkelijk te baseren op de maatschappelijke prestaties, ook indien zij vooralsnog opteren voor
hantering van de Peters-regeling. In de tussentijd geldt het principe "pas toe of leg uit";
*om de ontwikkelingen ten aanzien van de beloningen verder te kunnen volgen en beoordelen, heb
ik de corporaties inmiddels per brief gevraagd om de inkomensgegevens over 2005 integraal te
verstrekken. Dit verslagjaar zal aldus het eerste jaar zijn waaraan beleidseffecten kunnen worden
gespiegeld; om in de toekomst structureel over de inkomensgegevens te kunnen beschikken, zal
ik de aanhangsels van het Bbsh aanpassen;
*Tot slot zal ik mij de komende tijd richten op het breed uitdragen van de verplichtingen ter zake
van de openbaarmaking en het uitdrukkelijk agenderen van de maatschappelijke en politieke roep
om matiging van inkomensontwikkelingen en volledige transparantie op dit punt. Dit onder meer
met de brief die ik op 10 mei jl. aan alle besturen en raden van toezicht heb gezonden. Waar nodig
zal ik handhavend optreden.
8. Overzicht van de bijlagen
Bij deze brief gaan de volgende bijlagen:
Bijlage 1: juridische uiteenzetting m.b.t. transparantie en niveaus inkomens en het toezicht
Bijlage 2: overzicht 58 corporaties met meerhoofdig bestuur die in 2004 BW-plichtig waren
Bijlage 3: overzicht inkomensgegevens bestuurders (160) over 2004
Bijlage 4: overzicht inkomensgegevens RvT/RvC (258) over 2004
Bijlage 5: brief aan besturen en RvC/RvT van corporaties van 11 mei jl. m.b.t. inkomens
Bijlage 6: samenvattend schema van acties m.b.t. openbaarmaking en niveaus van beloningen
Bijlage 7: vergelijking toerekening bedrijfslasten sociale en commerciële verhuurders
Ik vertrouw erop op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Sybilla M. Dekker
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer