Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Antwoorden op kamervragen over beroemdheden die anders worden berecht

16 mei 2006

Antwoorden op de vragen van het lid Externe link De Wit (SP) aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over beroemdheden die anders worden berecht (ingezonden 27 maart 2006).
---

Vraag 1:
Kunt u bevestigen dat Justitie `treuzelt bij de strafrechtelijke vervolging van bekende Nederlanders'?

Antwoord 1:
Nee.

Vraag 2:
Zo niet, wat is uw verklaring voor de uitspraken van de recherche-chef van de Amsterdamse politie, de heer Woelders?

Vraag 3:
Kunt u bevestigen dat de politie daarover bij het Openbaar Ministerie (OM) haar ongenoegen heeft geuit en dat het OM hierop liet weten dat de politie `niet het gezag is' en slechts `moet uitvoeren'?

Antwoord op de vragen 2 en 3: De uitspraken van de Amsterdamse recherchechef W. Woelders zijn niet in het juiste perspectief geplaatst in het artikel in Trouw. De uitspraken zijn gedaan op een congres in Rotterdam over de ontwikkelingen tien jaar na Van Traa. Bij het congres waren mensen op het vakgebied van politie, justitie en wetenschap bijeen. Commissaris van politie Woelders leidde één van de workshops van het congres. Er is tijdens deze workshop gediscussieerd over de zeer prikkelende stelling dat richtlijnen en procedures een aantal beroepsgroepen vergaand beschermen, waardoor het bijna onmogelijk wordt de eventueel "rotte appels" aan te pakken. Er werd gesteld dat dit mogelijk rechtsongelijkheid opleverde. Ten behoeve van de discussie die volgde heeft de recherchechef een fictieve casus gebruikt. Een vergelijking met actuele Amsterdamse zaken gaat hierbij niet op.

Door de berichtgeving in Trouw wordt gesuggereerd dat het Openbaar Ministerie en de politie Amsterdam-Amstelland verschil van inzicht hebben in feitelijke gevallen. Deze suggestie is onjuist. Er zijn bij omvangrijke en vaak geruchtmakende zaken veel momenten waarop zaken door de politie en het Openbaar Ministerie worden besproken en afgestemd, gelet op het grote belang van een zorgvuldige behandeling van de zaak. Dat het Openbaar Ministerie daarbij als bevoegd gezag inzake de opsporing optreedt is geen punt van discussie.

Vraag 4:
Is hier sprake van klassenjustitie, zijnde een verschillende berechting op basis van een bepaalde status?

Antwoord 4:
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 2 en 3.

Trouw, 24 maart 2006

Rovers, Klassenjustitie, selectiviteit in de strafrechtsketen, 1997.