Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van Kant over de geneesmiddelen Crestor en Lipitor

Kamerstuk, 23-5-2006

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-K-U-2682087

23 mei 2006

Antwoorden van minister Hoogervorst op kamervragen van het Kamerlid Kant over de geneesmiddelen Crestor en Lipitor. (2050612680)

Vraag 1
Erkent u dat de werkzaamheid en veiligheid van de geneesmiddelen Crestor en Lipitor allerminst vaststaat? 1) 2)

Antwoord 1
Neen. De werkzaamheid en veiligheid van de geneesmiddelen Crestor en Lipitor is, zoals bij alle geneesmiddelen, beoordeeld door de bevoegde autoriteiten voor geneesmiddelen in de EU. Nadat een handelsvergunning verleend is worden risico's en werkzaamheid van geneesmiddelen continu gemonitord in het systeem van geneesmiddelenbewaking. Hiermee staat voor mij vast dat deze geneesmiddelen een positieve balans van risico's en werkzaamheid hebben. De uitkomsten van een (beperkte) zoekopdracht van gepubliceerde artikelen in de medische literatuur, zoals deze in het artikel in het Geneesmiddelenbulletin wordt gepresenteerd, kan niet in de plaats van een dossierbeoordeling worden gesteld.

Vraag 2
Klopt het dat voor Lipitor slechts in een beperkte groep patiënten met een hoog risico op hart- en vaatziekte de werkzaamheid op harde eindpunten is aangetoond? 3)

Vraag 3
Klopt het dat voor Crestor geen werkzaamheid op harde eindpunten is aangetoond en er een aanzienlijk risico op ernstige bijwerkingen bestaat bij onjuist voorschrijven? 4)

Antwoord 2 en 3
Voor Crestor en Lipitor geldt, evenals voor de oudere statines, dat op het moment van de verlening van de handelsvergunning nog geen studieresultaten voorhanden waren over de effecten op morbiditeit en mortaliteit ten aanzien van hart- en vaatziekten. Dit feit wordt in de Samenvatting van Productkenmerken vermeld. Inmiddels worden deze studies wel uitgevoerd. Alle onderzoeksresultaten met betrekking tot toegelaten geneesmiddelen dienen door de houder van de handelsvergunning aan de bevoegde autoriteiten te worden overgelegd, ongeacht het feit of ze in de medische literatuur gepubliceerd worden. Overigens is altijd, ongeacht om welk geneesmiddel het gaat, een zeker risico op bijwerkingen aanwezig. Indien het gaat om risico's door het onjuist voorschrijven, kan van de fabrikant niet verwacht worden dat uit het onderzoek, verricht in het kader van de markttoelating/handelsvergunning, de gegevens beschikbaar komen ten aanzien van de gevolgen van onjuist voorschrijven. Het onjuist voorschrijven van geneesmiddelen is op eigen verantwoordelijkheid van de voorschrijver.

Vraag 4
Kent u de conclusies van het IDEAL-onderzoek dat een sterke verlaging van het cholesterol niet leidde tot minder sterfte en wel tot meer bijwerkingen vergeleken met Zocor? 5)

Antwoord 4
Ja. Het CBG heeft de resultaten van de IDEAL-studie beoordeeld. De in het Geneesmiddelenbulletin aangehaalde conclusie dat het gebruik van sterker werkende statines in deze studie geen invloed op de sterfte had, laat onverlet dat wel effecten op andere belangrijke punten werden gevonden.

Vraag 5
Deelt u de mening van de stichting Hartpatiënten Nederland, die u er in een brief op wees dat gebruik van vertrouwde, goedkope middelen op jaarbasis een besparing van 110 miljoen Euro zou opleveren? 6)

Antwoord 5
Ik deel de mening van de Stichting Hartpatiënten Nederland dat het gebruik van middelen als simvastatine en pravastatine in plaats van Crestor en Lipitor op jaarbasis tot een zeer grote besparing zou leiden, wellicht in de orde van grootte van het bedrag dat de Stichting heeft berekend. Dit is ook de reden dat zorgverzekeraars, waaronder Menzis, artsen stimuleren deze goedkopere patentloze middelen voor te schrijven.

Vraag 6
Deelt u de mening van de stichting Hartpatiënten Nederland dat patiënten onnodig worden blootgesteld aan onbewezen veilige en onbewezen effectieve middelen?

Antwoord 6
Nee. De keuze voor het voorschrijven van geneesmiddelen is aan de arts in zijn relatie met de patiënt. De beoordeling van de werkzaamheid in relatie tot de risico's van geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning is verleend, staat voor mij niet ter discussie.

Vraag 7
Deelt u nog steeds de mening dat uw beleid effectief genoeg is om tegenwicht te bieden tegen de marketing van de farmaceutische industrie? 7)

Antwoord 7
Het Reclamebesluit geneesmiddelen en de beleidsregels vormen het kader waarbinnen partijen (onder andere de farmaceutische industrie en artsen) kunnen opereren. Sinds enige tijd is met het instellen van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) de zelfregulering op dit terrein van kracht. De IGZ houdt toezicht op de zelfregulering en handhaaft zelfstandig het Reclamebesluit geneesmiddelen. Zoals ik eerder heb uiteengezet, ben ik voornemens de zelfregulering en het toezicht daarop te evalueren over de periode 2003 - 2007. Deze evaluatie is medio 2007 beschikbaar. Aan de hand van deze evaluatie zal ik mijn standpunt bepalen. Daaruit zal blijken of en in hoeverre aanscherping van beleid en toezicht nodig is, dan wel een andere rolverdeling tussen de zelfregulering en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangewezen is. Ik wil niet op de uitkomsten van deze evaluatie vooruitlopen.

Vraag 8
Klopt het dat de industrie veel geld investeert in de cardiologen en dat cardiologische maatschappen stichtingen hebben waarin de farmaceutische industrie geld stort? 8)

Antwoord 8
Gegeven de marketingbudgetten, het commerciële belang van statines en de invloed van cardiologen, kan het niet anders dan dat deze groep medisch specialisten een belangrijke actor voor de farmaceutische industrie is. In hoeverre cardiologenmaatschappen stichtingen hebben en de mate waarin de industrie activiteiten van die stichtingen financiert, is mij niet bekend. Overigens is sponsoring door de farmaceutische industrie toegestaan binnen de grenzen van het Reclamebesluit Geneesmiddelen: de sponsoractiviteiten mogen niet direct dan wel indirect tot doel hebben het voorschrijf- c.q. aflevergedrag te beïnvloeden.

Vraag 9
Heeft u inzicht in de mate waarin cardiologen deze dure middelen voorschrijven, in de mate waarin deze geneesmiddelen goedkoop of gratis ter beschikking worden gesteld aan ziekenhuisapotheken, en de mate waarin de huisartsen niet afwijken van het voorschrijfgedrag van de cardioloog?

Antwoord 9
Op basis van cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen is vast te stellen dat van alle statine-voorschriften in 2005 gemiddeld 17,3% afkomstig was van specialisten. De cijfers bieden geen mogelijkheid om onderscheid te maken naar cardiologen en andere specialismen (internisten zijn ook belangrijke
statine-voorschrijvers). Voor atorvastatine (Lipitor) en rosuvastatine (Crestor) was het specialistenaandeel hoger dan gemiddeld (respectievelijk 21,5% en 19,6%). Voor de patentloze middelen simvastatine en pravastatine lager (respectievelijk 13,4% en 16,8%).

Vraag 10
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de cholesterolverlagers zoals die op dit moment worden voorgeschreven, en daarbij alle bovenstaande aspecten te betrekken? Zo ja, bent u zonodig ook bereid maatregelen te treffen om patiënten te beschermen tegen onnodige risico's en bijwerkingen?

Antwoord 10
Deze zomer zal ik een onderzoek laten starten naar de directe en indirecte invloed van de geneesmiddelenprescriptie in de tweede lijn (polikliniek en ziekenhuis) op het voorschrijven in de eerste lijn. Statines zijn één van de geneesmiddelengroepen die daarin worden meegenomen. Dit zal onder andere inzicht geven in de mate waarin huisartsen al dan niet afwijken van het voorschrijfgedrag van de cardioloog en andere specialisten.
Op basis van bovenstaand onderzoek ga ik vervolgens nader laten onderzoeken welke oorzaken ten grondslag liggen aan de gemeten invloed. Eén van de mogelijke oorzaken is het goedkoop of gratis ter beschikking stellen van geneesmiddelen aan ziekenhuizen. Hierover bestaat veel beeldvorming, maar harde gegevens zijn er nauwelijks. Het onderzoek moet hierover duidelijkheid creëren.

1) www.geneesmiddelenbulletin.nl, september 2005 2) www.geneesmiddelenbulletin, maart 2006
3) zie noot 1
4) zie noot 1
5) zie noot 2
6) Brief van de stichting Hartpatiënten aan minister Hoogervorst, 20 april 2006
7) Aanhangsel-Handelingen nr. 40, vergaderjaar 2005-2006 8) zie noot 6