MIN SZW: Kabinet: verbeteringen bij productschappen nodig
Ministerie szw
http://www.minszw.nl
C/PEV/2006/77
23 mei 2006
Kabinet vindt verbeteringen bij product- en bedrijfsschappen nodig
Het kabinet vindt de product- en bedrijfsschappen ook in de toekomst nuttig en
noodzakelijk. Wel moeten de schappen op een aantal punten worden verbeterd. Dit is de
strekking van een notitie over de toekomst van de schappen en van een toespraak die
minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanmiddag in Lisse heeft gehouden
tijdens het jubileumcongres van Hoofdproductschap Akkerbouw. De bewindspersoon heeft de
notitie naar de Tweede Kamer gestuurd, mede namens zijn collega's van Economische Zaken
en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Volgens het kabinet zijn er verschillende verbeteringen nodig. Zo moet een schap voldoende
steun hebben van de ondernemers die onder dat schap vallen. Verder moeten
benoemingsprocedures van het bestuur helder zijn en belangenverstrengeling uitsluiten.
Besluiten dienen op democratische wijze tot stand te komen. Het kabinet wil dat deze
punten worden uitgewerkt in een code van goed bestuur, een wens waaraan de schappen
eerder al lieten weten tegemoet te willen komen. Ook wil het kabinet dat de informatie
van de schappen naar de ondernemers wordt verbeterd en het toezicht op de schappen door
de Sociaal-Economische Raad (SER) wordt verscherpt.
De kabinetsnotitie is mede gebaseerd op een advies van de SER en toekomstverkenningen die
de schappen zelf hebben opgesteld. Eind 2004 had het kabinet de schappen gevraagd om
'realistische toekomstverkenningen' om hun bestaansrecht op langere termijn te bewijzen.
De schappen behoren tot het stelsel van de zogeheten publiekrechterlijke
bedrijfsorganisatie. Ze ondersteunen het bedrijfsleven, bijvoorbeeld als kenniscentrum.
De schappen kunnen op een aantal (in de wet vastgelegde) terreinen gebruik maken van
eigen regelgeving. Er bestaan twee soorten schappen: het productschap waarin bedrijven
zijn georganiseerd die zich bezighouden met eenzelfde product (van grondstof tot en met
eindproduct) en het bedrijfschap waarin ondernemingen zijn georganiseerd die eenzelfde
functie hebben. Er zijn momenteel 13 product- en bedrijfsschappen in de agrarische sfeer
(zoals het Hoofdproductschap Akkerbouw, het Productschap Vee en Vlees en het Productschap
Zuivel) en vier daarbuiten (zoals het Productschap Dranken en het Hoofdbedrijfsschap
Detailhandel).
De betrokken bewindslieden zullen zo snel mogelijk de schappen en de SER verzoeken om
gezamenlijk een code voor goed bestuur op te stellen. Deze zal een wettelijke basis
krijgen door wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie. Het kabinet wil het
wijzigingsvoorstel volgend jaar indienen. Ook is het kabinet van plan om na het overleg
met de Tweede Kamer de stop op het instellen van nieuwe schappen op te heffen. In de
visie van het kabinet past het verder niet langer om korting te geven op de algemene
heffing voor het schap aan leden van ondernemersorganisaties. Het kabinet zal in overleg
met de SER en de schappen maatregelen treffen om deze zogeheten Schilthuiskorting af te
schaffen.
De volledige tekst van de notitie over de toekomst van de schappen staat op de
internetsite van het ministerie van SZW: www.szw.nl (klikken op 'Officiële
publicaties' in de rechter knoppenbalk).
Toespraak van minister mr. A.J. de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het
jubileumcongres van het Hoofdproductschap Akkerbouw op dinsdag 23 mei 2006 in Lisse
U viert uw 50ste verjaardag. Van harte gefeliciteerd!
50 jaar! Dat is bij uitstek een moment om de balans op te maken.
Terug te blikken, herinneringen op te halen, vaak nog met de mensen uit de begintijd.
Dat is dan nog mogelijk.
Maar het is ook een moment om vooruit te kijken. Het oog te richten op de toekomst.
Nieuwe uitdagingen aan te gaan.
Ik wil beide doen.
Terugblikken en vooruitkijken.
Herinneringen ophalen én de toekomst van de PBO schetsen zoals het kabinet die
ziet.
De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is nooit een vanzelfsprekendheid geweest en zal
dat vermoedelijk ook nooit worden.
Veelzeggend was de opmerking van Van der Goes van Naters, destijds fractievoorzitter van
de PvdA, toen hij in 1985 terugkeek op de totstandkoming van de Wet op de
Bedrijfsorganisatie: 'de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is jammerlijk mislukt. De
naam alleen al is een lachertje: er is niets publieksrechtelijks aan'
Dat was wel erg somber.
Maar het toonde de diepe teleurstelling over de uiteindelijk vormgeving van de wet.
Want de gedachte achter de PBO sprak velen aan.
Werkgevers en werknemers zouden samen de verantwoordelijkheid nemen om de belangen van
bedrijven en sectoren van werkgevers en van werknemers te bevorderen. En zo ook het
algemeen belang dienen.
Toch kwam de PBO moeilijk van de grond.
De reden: ideologische verschillen van meningen tussen confessionelen, socialisten en
liberalen.
Over de rol van de overheid, de verhouding tussen werkgevers en werknemers, de effecten
van de verordenende bevoegdheden door een privaatrechtelijke organisatie.
Pas na meer dan 30 jaar discussie kwam de Wet op de Bedrijfsorganisatie tot stand.
Er werden maar liefst 68 amendementen ingediend, terwijl eenderde van de Kamer
tegenstemde, VVD, ARP, CHU en SGP. Het werd dus uiteindelijk een rooms-rood project.
En terwijl de politieke meerderheden sindsdien verschillend gekleurd waren, bestaan de
productschappen nu al 50 jaar!
Een prestatie van formaat.
Zeker als je bedenkt dat de discussie sindsdien nooit echt is verstomd.
Ik heb daar zelf ook aan meegedaan.
In 1986/87 had ik bij de Industrie- en Voedingsbond van het CNV de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie in mijn portefeuille.
En ja, ik was nogal kritisch..... Over de wijze waarop de bedrijfsschappen de belangen van
werknemers behartigden. Maar ook het algemeen belang kwam mijns inziens niet uit de verf.
De Industrie- en Voedingsbond was zo kritisch dat ik de deelname aan de bedrijfs- en
productschappen destijds opschortte.
Misschien denkt u nu, dat belooft weinig goeds voor het tweede deel van de toespraak.
Maar ik kan u geruststellen.
We zijn er toen wel uitgekomen.
Want dat staat voor mij inmiddels buiten kijf.
Product- en bedrijfsschappen vervullen onmiskenbaar een belangrijke taak op sociaal-
economisch terrein.
De schappen nemen de overheid werk uit handen, houden de overheid klein en tegelijkertijd
versterken ze de samenleving.
De kern van de zaak is immers de zelfregulering.
Daarom draaide het ten principale bij de Wet op de Bedrijfsorganisatie.
Op drie niveaus:
Op microniveau via de medezeggenschap, op mesoniveau via de schappen en op macroniveau via
de SER.
Het is interessant dat die instellingen zich in verschillende richtingen hebben
ontwikkeld.
Ik denk dat weinig mensen het zich realiseren, maar de SER heeft vergaande verordenende
bevoegdheden en dus de mogelijkheid tot zelfregulering.
Alleen daar maakt men geen gebruik van.
De SER heeft zich immers ontwikkeld tot een politiek adviesorgaan.
Binnen de onderneming heeft de zelfregulering via de ondernemingsraad zich echter wel
verder ontwikkeld.
En weer anders ging het bij de ontwikkeling van de schappen.
De schappen kwamen vooral tot stand in goed georganiseerde traditionele sectoren.
In minder goed georganiseerde en nieuwe sectoren kwamen ze echter niet van de grond.
Dat vond men jammer in de jaren vijftig.
Het doel was immers een volledig dekkend netwerk van product- en bedrijfsschappen.
Daar kijken we nu anders tegenaan.
Zeker ook omdat in veel sectoren het instrument van de CAO de zelfregulerende functie en
de behartiging van het algemeen belang ging vervullen.
We zien bij de productschappen ook een verschuiving van zelfregulering naar medebewind.
Natuurlijk blijft de zelfregulering ook wel een rol spelen, maar het medebewind wordt
steeds belangrijker. Zeker in de landbouwsector bij de uitvoering van Europese
regelgeving.
De product- en bedrijfschappen nemen de overheid hoe dan ook belangrijke taken en functies
uit handen.
Houden de overheid klein en maken de samenleving toch sterk.
De schappen dragen immers bij aan een stabiel en gezond bedrijfsklimaat.
Ik durf de stelling aan dat het Hoofdproductschap Akkerbouw, haar voorgangers en de andere
agrarische schappen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de kracht van de
Nederlandse landbouwsector. Door vergroting van kennis via onderzoek en scholing en door
goede arbeidsomstandigheden bijvoorbeeld.
De schappen bevorderen ook het algemeen belang. Ik noem de zorg voor voedselveiligheid.
Dat is een onderwerp dat iedereen raakt. Beter gezegd treft als het niet in orde is.
Product- en bedrijfsschappen zijn dus nuttig.
Maar zijn ze ook noodzakelijk?
U begrijpt ik kom bij het tweede deel van mijn toespraak. De toekomst van de PBO's.
Hebben de schappen toekomst?
Geheel in de traditie van de zelfregulering hebben we dat eerst maar eens aan de schappen
zelf gevraagd. We wilden realistische toekomstverkenningen. Plus een advies van de SER.
We hebben beide gekregen.
Met bemoedigende uitkomsten.
Ja, de schappen verwachten ook op de langere termijn nuttig en noodzakelijk te zijn.
En ja, de schappen beschikken over voldoende draagvlak. Niet alleen bij georganiseerde,
maar ook bij ongeorganiseerde ondernemers.
En dat zijn belangrijke uitkomsten.
Een privaatrechtelijke organisatie die over verordenende bevoegdheden beschikt roept
altijd vragen op naar de democratische legitimatie.
Als het draagvlak ontbreekt vervalt de legitimatie voor dergelijke bevoegdheden.
Onderzoek naar het draagvlak is daarom van essentieel belang.
Het kabinet wil daarom dat er iedere vier jaar een onderzoek plaatsvindt naar het
draagvlak van een schap onder alle ondernemers die binnen de werkingssfeer van een schap
vallen. 60% van die ondernemers moet instemmen met de instelling dan wel handhaving van
een schap. Om dat zeker te stellen nemen we dat op in de wet.
Maar draagvlak alleen is niet voldoende.
Ik ben blij dat de schappen dat ook zelf onderkennen.
Dat men oog heeft voor de noodzaak van transparantie, goede communicatie en zorgvuldige
verantwoording van activiteiten en kosten.
Op die punten kwam men zelf met voorstellen voor verbetering.
Maar ik wil op een aantal punten verder gaan dan de schappen en de SER voorstellen.
De verordenende bevoegdheid stelt hoge eisen aan het bestuur van de schappen.
Er mag geen enkele twijfel bestaan over de integriteit van bestuurders van een schap.
Benoemingsprocedures moeten volstrekt helder en kenbaar zijn.
Er mag geen schijn zijn van belangenverstrengeling. Een bestuurder van een schap kan
daarom nooit lid zijn van een commissie waarop hij zelf toezicht houdt. Of in loondienst
van een organisatie waaraan hij als bestuurder van een schap werkzaamheden uitbesteedt.
De democratische legitimiteit van het beleid van de schappen, van besluiten en
verordeningen dient buiten kijf te staan.
Iedere betrokkene moet de mogelijkheid hebben om mee te praten, zijn stem te laten horen,
invloed uit te oefenen.
En niet alleen georganiseerde ondernemers, maar ook ongeorganiseerde.
De schappen hebben voorgesteld ondernemers periodiek te bevragen over hun wensen en
ideeën.
Maar het kabinet wil verder gaan. Ondernemers moeten zich periodiek ook kunnen uitspreken
over de afzonderlijke activiteiten van de schappen en over de financiële gevolgen
daarvan.
Via een objectieve en geüniformeerde peiling onder georganiseerde en
niet-georganiseerde ondernemers.
We willen ook dat ondernemers via een inspraakprocedure een formele positie gaan innemen
in het besluitvormingsproces. Daarbij kan men gebruikmaken van klankbordgroepen of
doelgroepambassadeurs. Het is ook mogelijk om ondernemers het recht te geven om zaken op
de agenda van de bestuursvergadering te zetten.
In de visie van het kabinet past het ook niet langer om korting te geven op de algemene
heffing voor het schap aan leden van ondernemersorganisaties. Deze zogeheten
Schilthuiskorting in de Wbo willen we in overleg met de schappen en SER afschaffen.
De korting is destijds ingesteld om ondernemers te stimuleren lid te worden van een
brancheorganisatie. Maar de Wbo is niet de plaats om de organisatiegraad van het
bedrijfsleven te stimuleren.
Bij de oprichting van een schap kiezen de (dragende) ondernemers- en
werknemersorganisaties er bovendien juist voor om een aantal taken op publiekrechtelijke
wijze te regelen en niet via de eigen organisaties. Het is dan ook niet logisch om een
heffingskorting te geven voor georganiseerde ondernemers.
De legitimiteit en het draagvlak van de schappen staan of vallen bij duidelijkheid.
Essentieel is daarom goede communicatie en verantwoording. De informatie van schappen naar
ondernemers kan zeker worden verbeterd. De informatiemogelijkheden waarover we in deze
tijd beschikken zijn ongekend in de geschiedenis: e-mails, websites, nieuwsbrieven,
tijdschriften, jaarverslagen, congressen noem maar op. Ik wil geen overdaad aan
communicatie, maar wel effectieve benutting van eigentijdse mogelijkheden.
En zo stellen we nog meer veranderingen voor.
Je zou eigenlijk kunnen zeggen dat het allemaal draait om goed en legitiem bestuur.
We willen dat goede en legitieme bestuur zekerstellen.
Daarom komt er een wettelijk verankerde code goed bestuur PBO
We gaan die code natuurlijk niet zelf opstellen.
Dat doen de schappen uiteraard, samen met de SER. Dat past bij het zelfstandige karakter
van de PBO. Ik ben blij dat u al hebt aangegeven dat u zo'n code gaat opstellen.
Natuurlijk denken we mee.
En we moeten instemmen met de code.
We willen ook dat de SER zijn goedkeuring verleend. En toeziet op de uitvoering.
Het is een belangrijke maatregel.
Een noodzakelijke ook.
Want de toekomst van de PBO staat of valt bij haar legitimiteit en het draagvlak bij
ondernemers en werknemers. Goed bestuur is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde.
De productschappen bestaan 50 jaar.
Ik denk dat weinig mensen dat destijds hebben verwacht.
Maar u bent nog springlevend.
En als het parlement, hoeder van het algemeen belang bij uitstek, de voorstellen van het
kabinet goedkeurt, ligt er nog een mooie toekomst voor u.