95ste Internationale Arbeidsconferentie (IAC)
Genève, 31 mei -16 juni 2006
Richtlijnen voor de delegatie naar de jaarlijkse conferentie van de
Internationale Arbeidsorganisatie (IAC)
Richtlijnen
A. Richtlijnen ten behoeve van de agendapunten
I Rapporten van de Voorzitter van de Raad van Beheer en van de Directeur-
Generaal
Ia Rapport van de Directeur-Generaal
Ib Global Report in het kader van de follow-up van de Declaratie over
fundamentele principes en rechten op het werk; thema 2006: kinderarbeid
II Programma- en budgetvoorstellen voor 2006-07 en andere aangelegenheden
III Informatie en rapporten inzake de toepassing en naleving van verdragen en
aanbevelingen
IV Veiligheid en gezondheid op het werk
V De arbeidsrelatie
VI De rol van de IAO bij technische samenwerking
B. Richtlijnen voor algemene en politieke kwesties
I Algemeen
II Geloofsbrieven
III Lidmaatschapsaanvragen
C. Bijlagen
I Samenstelling Koninkrijksdelegatie
II Agenda 95e Internationale Arbeidsconferentie
2
A. Richtlijnen ten behoeve van de agendapunten
I Rapporten van de Voorzitter van de Raad van Beheer en van de Directeur-Generaal
(a) Rapport van de Directeur-Generaal
Op het moment dat de richtlijnen voor de delegatie naar de Internationale Arbeidsconferentie (hierna:
Conferentie) van 2006 werden vastgesteld, waren de onder dit agendapunt te behandelen rapporten
nog niet beschikbaar. Specifieke richtlijnen konden daardoor niet worden opgesteld. Indien de
rapporten hiertoe aanleiding geven zal aan de Rijksministerraad een aanvullende instructie worden
voorgelegd.
Minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in het plenaire debat interveniëren
door middel van een toespraak waarin de jaarlijkse boodschap namens de Nederlandse regering aan
de IAO is verwoord.
Bijlage
Dit zal een rapport betreffen over de situaties van werkzame personen in de bezette Arabische
gebieden.
(b) Global Report in het kader van de follow-up van de Verklaring over fundamentele
principes en rechten op het werk; thema 2006: kinderarbeid
Algemeen
Het follow-up mechanisme van de in 1998 door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO)
aangenomen Verklaring over fundamentele principes en rechten op het werk bestaat uit twee delen.
Het eerste deel is de bespreking tijdens iedere maartzitting van de Raad van Beheer van de IAO van
de jaarlijkse rapportage van de landen die niet alle fundamentele arbeidsnormen hebben
geratificeerd. Het tweede deel van de follow-up is het zogenoemde Global Report. De Directeur-
Generaal van de IAO presenteert ieder jaar tijdens de Conferentie een rapport over een van de vier
categorieën van fundamentele rechten. Deze categorieën zijn:
1) de fundamentele vakbondsrechten;
2) gedwongen arbeid en slavernij;
3) kinderarbeid (te bespreken in 2006);
4) discriminatie op het werk (te bespreken in 2007).
Dit jaar wordt in het Global Report een wereldwijd beeld geschetst van de ontwikkelingen
betreffende de effectieve afschaffing van kinderarbeid. Het rapport behandelt de stand van zaken in
alle lidstaten van de IAO. Hierbij maakt het niet uit of een lidstaat de fundamentele verdragen 138 en
182 op het terrein van kinderarbeid al dan niet heeft geratificeerd.
Het Global Report dient als basis voor:
· het vaststellen van de effectiviteit van de door de IAO verleende ondersteuning aan een lidstaat;
· het vaststellen van prioriteiten en actieplannen voor technische samenwerking voor de periode van
vier jaar volgend op de bespreking in de Conferentie.
3
Nederland is onverminderd pleitbezorger van het belang van de naleving van de fundamentele
arbeidsnormen. De afgelopen jaren is de animo voor de bespreking van het Global Report echter
tanende. Om dit proces te kenteren, heeft SZW daarom in november 2003 een seminar
georganiseerd om te bespreken hoe de follow-up een nieuwe impuls kan krijgen, onder meer door
best practices beter voor het voetlicht te brengen. Helaas is de behandeling van het Global Report
ook tijdens de Conferenties van 2004 en 2005, ondanks aanpassingen in de werkmethodes, een
weinig zinvolle, statische aangelegenheid gebleven. In maart 2006 is een werkgroep aan de slag
gegaan om zich te buigen over hervormingen van de Conferentie. De behandeling van het Global
Report door de Conferentie zal hierbij worden betrokken. De werkgroep zal in november 2006
rapport met hervormingsvoorstellen uitbrengen aan de Raad van Beheer.
Global Report over kinderarbeid
Op het moment dat de richtlijnen voor de delegatie naar de Internationale Arbeidsconferentie (hierna:
Conferentie) van 2006 werden vastgesteld, was dit rapport nog niet beschikbaar. Specifieke
richtlijnen konden daardoor niet worden opgesteld. Indien de rapporten hiertoe aanleiding geven zal
aan de Rijksministerraad een aanvullende instructie worden voorgelegd.
Birma
De Raad van Beheer heeft in maart 2006 besloten de kwestie Birma te agenderen voor de 95e
Conferentie.
a. Essentie van de Nederlandse inzet
Nederland zal alle maatregelen die door het Bureau worden aangedragen kritisch tegen het licht
houden met de inzet om de Resolutie van de Conferentie uit 2000 aan te scherpen.
b. Instructie
· De Nederlandse inzet zal in Europees verband gebeuren. Daarbij zal aansluiting worden gezocht
bij gelijkgestemde landen. Nederland zal alle maatregelen die door het Bureau worden
aangedragen kritisch tegen het licht houden met de inzet om de resolutie uit 2000 aan te
scherpen.
· Naast mogelijke andere opties is Nederland voorstander van een EU-oproep tijdens de
Conferentie aan DG Somavia van de IAO om de ernstige mensenrechtenschendingen in Birma,
vooral die in verband met de naleving van Verdrag nr. 29 (verbod op dwangarbeid), met
voorrang op de agenda te zetten van de nieuwe Mensenrechtenraad (MRR). In EU-verband zal
worden nagegaan of andere lidstaten kunnen meegaan met dit voorstel.
c. Achtergrond
Tijdens de 295ste Beheersraad (16-31 maart 2006) is -conform NL/EU-inzet- besloten de nog
steeds grove en systematische schending van Verdrag nr. 29 (verbod op dwangarbeid) door de
Birmese autoriteiten te agenderen tijdens 95ste IAC in juni 2006.
Centraal zal staan de evaluatie van de situatie in Birma, vijf jaar na het vaststellen van de Resolutie
van de Conferentie in 2000. Deze resolutie roept o.a. de lidstaten op hun betrekkingen met Birma te
herzien, relevante maatregelen te nemen en hierover periodiek aan de Raad van Beheer verslag uit te
brengen. Daarnaast is het doel te bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden om, in
overeenstemming met het Statuut van de IAO, naleving van de aanbevelingen van de
4
onderzoekscommissie door de Birmese autoriteiten te verzekeren, en ervoor te zorgen dat diegenen
die een klacht indienen (en hun vertegenwoordigers) niet meer worden vervolgd.
Voor dat doel zal het Bureau een analyse opstellen over de maatregelen die de IAC zou kunnen
overwegen om naleving van Verdrag nr. 29 te verzekeren en een halt toe te roepen aan
bovengenoemde vervolgingen of op enige andere wijze consequenties te verbinden aan de situatie in
Birma. Het rapport van het Bureau is nog niet beschikbaar.
II Informatie betreffende het Programma en Budget voor 2006-07 en andere financiële en
administratieve vraagstukken
I. Financieel verslag en door accountants gecontroleerde rekeningen voor 2004-05.
Conferentie wordt gevraagd om financieel verslag en accountantsverklaring aan te nemen. Verslag,
verklaring en aanbevelingen van de Beheersraad (maart 2006) zullen de Conferentie separaat
toegaan via het Financieel Comité van overheidsvertegenwoordigers.
Instructie: Nederland kan instemmen met het aannemen van het verslag en de
accountantsverklaringen.
II. Contributieschaal voor 2007
De beheersraad (maart 2006) stelt voor aan de Conferentie om de ontwerp-contributieschaal (zie
annex report II) aan te nemen.
Achtergrond: De contributieschaal van de IAO is, evenals die van alle andere gespecialiseerde
organisaties, gebaseerd op de contributieschaal van de VN. Op de schaal van de VN wordt een
minimale rekenkundige correctie toegepast om te contributie van de 14 landen die wel lid zijn van de
VN maar niet van de IAO te verrekenen. De contributieschaal van de VN wordt één keer per drie
jaar tijdens de AVVN vastgesteld op basis van een voordracht van het vijfde comité van de AVVN
voor een periode van drie jaar.
Instructie: In het geval een delegatie de hoogte van de contributie aan de orde stelt, stelt
Nederland zich op het standpunt dat de discussie over de hoogte van de contributies in New
York dienen worden gevoerd in het Committee on Contributions (COC), het Vijfde comité en
de AVVN. Deze discussiedient niet te worden heropend in de beheerslichamen van de
gespecialiseerde organisaties. Nederland houdt vast aan het principe dat de IAO-
contributieschaal voor 2007 gebaseerd wordt op de vigerende VN contributieschaal.
III. Samenstelling van het Administratief Tribunaal van de IAO
De Beheersraad van maart 2004 heeft besloten de Conferentie voor te stellen:
Dhr. James K. Hugessen te danken voor bewezen diensten;
Dhr. Seydou Ba (Senegal) voor drie jaar te herbenoemen;
Mw. Dolores Hansen (Canada) en Dhr. Giuseppe Barbagallo (Italië) voor een periode van drie jaar
te benoemen.
Instructie: Nederland kan instemmen met dit voorstel.
5
III Informatie en rapporten inzake de toepassing en naleving van verdragen en
aanbevelingen
a) Algemeen
Kenmerkend voor de IAO is dat de IAC niet alleen vrijwel jaarlijks verdragen en aanbevelingen
aanneemt, maar tevens beschikt over een toezichtmechanisme dat bestaat uit een stelsel van
voortgangsrapportage en bijpassende procedures. Elke lidstaat dient in dit kader te voldoen aan de
verplichting om:
· alle verdragen en aanbevelingen in beginsel binnen een periode van twaalf maanden voor te
leggen aan het bevoegd gezag (het Parlement) met voorstellen voor wetgeving of anderszins. Aan
de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) moet worden gerapporteerd
wat op dit punt is gebeurd, op welk tijdstip en met welk resultaat;
· ten aanzien van verdragen die zijn bekrachtigd periodiek te rapporteren over de naleving
daarvan;
· ten aanzien van verdragen die niet zijn bekrachtigd en ten aanzien van aanbevelingen periodiek
te rapporteren over de situatie terzake, indien de Raad van Beheer hiertoe besluit.
Over de naleving van bovengenoemde verplichtingen worden jaarlijks door het Comité van
Deskundigen rapport uitgebracht.
Deel 1A van dit rapport bevat een juridische toets van de wijze waarop lidstaten voldoen aan de
verplichting tot naleving van de door hen bekrachtigde verdragen. Aan de hand van dit rapport
wordt een aantal gevallen van niet-naleving van verplichtingen geselecteerd en besproken in de
Commissie voor de Toepassing van Verdragen en Aanbevelingen (de Conferentiecommissie).
Betrokken lidstaten worden uitgenodigd tijdens de IAC hetzij schriftelijk, hetzij mondeling informatie
en uitleg te geven.
Deel 1B van het rapport bevat een algemeen onderzoek naar de voortgang in de bekrachtiging van
enkele specifieke verdragen en de knelpunten die daarbij optreden. Dit deel van het rapport wordt in
een algemene discussie in de Conferentiecommissie besproken.
Deel 2 van het rapport tenslotte bevat informatie over de verplichting tot tijdige voorlegging van
instrumenten aan het Parlement en over de rapportageverplichting aan de IAO.
De Conferentiecommissie brengt verslag uit aan de plenaire zitting van de IAC. Indien lidstaten
ernstig tekortkomen in de naleving van verplichtingen kan dit in een aparte paragraaf worden
vermeld. Lidstaten kunnen, indien zij de interpretatie van het Comité van Deskundigen betwisten,
tegen het oordeel van het Comité van Deskundigen dan wel van de Conferentiecommissie uiteindelijk
in beroep gaan bij het Internationaal Hof van Justitie.
b) Stand van zaken IAC 2006
III (1A): Rapport van het Comité van Deskundigen dat toeziet op de naleving van
Verdragen en Aanbevelingen
Dit rapport bevat een gedetailleerd overzicht van de juridische toets op de naleving van de
bekrachtigde verdragen door de individuele lidstaten. Op basis van dit rapport wordt jaarlijks een
lijst van ongeveer 25 individuele overtreders samengesteld die tijdens de IAC wordt gesproken. In
het rapport ontbreken opnieuw een aantal notoire schenders van de fundamentele verdragen niet,
6
zoals de schending van Verdrag nr. 29 (verbod op dwangarbeid) door Birma/Myanmar en de
schending van de fundamentele verdragen inzake vakbondsvrijheid (nr. 87) en collectief
onderhandelen (nr. 98) door Wit-Rusland. Omdat de Deskundigen in november/december 2005
over de inhoud van het rapport vergaderden, zijn de meest recente ontwikkelingen van de Raad van
Beheer in maart 2006 niet in het rapport meegenomen.
Birma/Myanmar:
De Raad van Beheer besloot in maart 2006 dat de kwestie Birma/Myanmar opnieuw tijdens de IAC
zal worden geagendeerd, om te bezien welke verdere maatregelen in overeenstemming met het
Statuut door de IAO kunnen worden genomen. Het IAB zal een analyse presenteren met alle
relevante opties terzake. Deze analyse is nog niet beschikbaar. Op 23 mei 2006 zal in de TK een
Algemeen Overleg over Birma/Myanmar plaatsvinden.
Nederland zal zich, zoveel mogelijk in EU-verband, blijven inspannen om schendingen van Verdrag
nr. 29 door Myanmar te bestrijden. Zie de instructie terzake onder I.
Wit-Rusland:
Uit het rapport van de Deskundigen blijkt dat Wit-Rusland opnieuw weinig maatregelen heeft
getroffen om te voldoen aan de verdragen en de aanbevelingen van de eerder ingestelde
Onderzoekscommissie. Ook hier geldt dat in het rapport van de Deskundigen de meest recente
ontwikkelingen, met name het rapport van het Committee on Freedom of Association (CFA)
tijdens de Raad van Beheer in maart 2006, ontbreken. Uit het rapport van het CFA blijkt dat er
geen verbeteringen zijn opgetreden in de situatie in Wit-Rusland en dat de regering geen blijk heeft
gegeven van de wens om de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie te implementeren, sterker
nog, dat de regering in de praktijk politiek bedrijft die duidelijk in strijd met deze aanbevelingen is. Er
is dan ook geen reden om observatie van de situatie in Wit-Rusland door de Onderzoekscommissie
te staken.
Nederland zal hier eveneens vasthouden aan de lijn, zoals eerder door de EU-standpunt uitgedragen,
om ernstige zorgen uit te spreken over de situatie in Wit-Rusland en de regering daar op te roepen
gehoor te geven aan de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie.
Nederland:
Ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden verzoekt het Comité van Deskundigen de regering
voornamelijk om in de volgende rapportages nadere gedetailleerde informatie te verschaffen.
III (1B): Algemene Discussie
De algemene discussie zal dit jaar zijn gewijd aan de IAO-instrumenten op het gebied van
arbeidsinspectie: IAO-Verdrag nr. 81 (Verdrag betreffende de arbeidsinspectie, 1947), Verdrag nr.
129 (Verdrag betreffende de arbeidsinspectie (landbouw), 1969; beide prioriteitsverdragen van de
IAO), het Protocol van 1995 bij Verdrag nr. 81 en de Aanbevelingen nrs. 81, 82 en 133.
Het is de zesde keer dat de IAO algemeen onderzoek doet naar de mate waarin lidstaten de IAO
instrumenten op het gebied van arbeidsinspectie hebben geïmplementeerd; de laatste keer in 1985.
Het rapport is gebaseerd op door de overheden ingevulde vragenlijsten.
Het rapport constateert dat Verdrag nr. 81 heel goed is bekrachtigd, namelijk door 135 (van de
178) lidstaten. Van die 135 lidstaten hebben maar 43 Verdrag nr. 129 bekrachtigd, en nog minder
daarvan (10) hebben het Protocol van 1995 bekrachtigd. Nederland heeft Verdrag nr. 81 en nr. 129
7
wel bekrachtigd; het Protocol niet.
De Deskundigen concluderen o.a. dat het systeem van arbeidsinspectie de potentie heeft een veel
grotere rol te spelen dan nu. Het kan een bijdrage leveren aan decent work op alle niveaus en
sectoren, het ondersteunen en versterken van de IAO's internationale toezichthoudend systeem op
naleving van de verdragen en biedt uiteindelijk zowel voordelen voor werknemers als werkgevers.
Enkele aanbevelingen van de Deskundigen betreffen dat bekrachtiging van Verdrag nr. 81 en nr. 129
onderdeel van een IAO promotiecampagne zou moeten worden. Daarnaast zou, gelet op het feit dat
het om prioriteitsverdragen gaat, nationaal meer budget beschikbaar gesteld moeten worden voor de
arbeidsinspectie. Tenslotte zou onderzocht moeten worden hoe het systeem van arbeidsinspectie kan
worden uitgebreid naar de informele economie.
De Nederlandse inzet ten aanzien van de normgerelateerde activiteiten van de IAO is primair gericht
op een hogere bekrachtigingsgraad en een betere naleving van bestaande verdragen. De aanbeveling
van de Deskundigen om bekrachtiging van Verdragen nr. 81 en 129, die prioritair zijn, onderdeel te
maken van een promotiecampagne zou daarom kunnen worden gesteund. Kanttekening hierbij is
echter dat het onderwerp zich waarschijnlijk beter leent voor een modernisering van de bestaande
instrumenten via de "integrated approach". Dit zou eerst onderzocht kunnen worden en hierbij kan
dan ook de rol van de informele economie worden meegenomen.
III (2): Informatie over bekrachtigingen en normgerelateerde activiteiten
Deel I: algemene informatie over recente ontwikkelingen op het gebied van internationale
arbeidsnormen
Recente ontwikkelingen:
Dit bevat een overzicht van:
· instrumenten die tijdens de vorige IAC zijn geagendeerd (instrument voor de visserij;
promotioneel kader voor arbeidsveiligheid en gezondheid);
· normgerelateerde zaken zoals de algemene discussie tijdens de IAC van 2005 over
arbeidstijden, het maritieme arbeidsverdrag dat op 23 februari 2006 tijdens een speciale
sessie van de IAC is aangenomen;
· de agendapunten "technische samenwerking" en "de arbeidsrelatie" voor de IAC van 2006;
· algemene discussies op basis van de "integrated approach" benadering t.a.v. de
bevordering van jeugdwerkgelegenheid en t.a.v. migrerende werknemers; en
· discussies in de Raad van Beheer over verbeteringen in de IAO's normgerelateerde
activiteiten en een toekomstige strategie. Een van de onderdelen van de toekomstige
strategie zoals voorgesteld in een paper van het IAB betreft een onderzoek naar de
economische waarde van internationale arbeidsnormen, dat IAB op dit moment laat
uitvoeren. Nederland financiert dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zullen
tijdens de Raad van Beheer in maart 2006 worden gepresenteerd.
Constitutionele en andere procedures:
Dit bevat een overzicht van:
· informatie over maatregelen op grond van artikel 33 van het IAO-Statuut: niet-naleving van
Verdrag nr. 29 (verbod op dwangarbeid) door Birma/Myanmar;
· overzicht van klachten ingediend onder artikel 24 van het IAO-Statuut (in te dienen door
sociale partners tegen een lidstaat wegen het niet-naleven van een door die lidstaat
8
bekrachtigd verdrag): tegen Nederland loopt een dergelijke klacht, ingediend door een
Turkse vakbond, tegen het niet naleven van - het inmiddels door Nederland opgezegde-
Verdrag nr. 118 (gelijke behandeling, sociale zekerheid, 1962);
· overzicht van klachten ingediend onder artikel 26 van het IAO-Statuut (in te dienen door
mede-lidstaten wegens het niet-naleven van een door een andere lidstaat bekrachtigd
verdrag): op dit moment lopen twee klachten: een tegen Wit-Rusland wegens het niet-
naleven van Verdrag nr. 87 (vakbondsvrijheid) en Verdrag nr. 98 (collectief onderhandelen)
en een tegen Venezuela wegens het niet-naleven van dezelfde verdragen;
· overzicht van procedures aanhangig bij het CFA: sinds december 2004 zijn 65 nieuwe zaken
aanhangig gemaakt. Het CFA heeft bij het Comité van Deskundigen speciale aandacht
gevraagd voor wetgevende aspecten van enkele van deze zaken.
Technische samenwerking:
Dit bevat een overzicht van de technische samenwerking uitgevoerd door de IAO.
Deel II: bevat een overzicht met informatie over bekrachtigingen van de Verdragen en
Protocollen
Deel III: bevat "country profiles", d.w.z. informatie per individuele lidstaat over
bekrachtigingen, toepassing van verdragen en het voorleggen van instrumenten aan het
Parlement.
Voorlegging instrumenten aan Parlement:
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft volgens de IAO niet voldaan aan de verplichting om de
tijdens de 90e (2002) en 92e (2004) zitting van de IAC aanvaarde instrumenten (tijdig) voor te
leggen aan het Parlement. Dit betreft:
· het Protocol uit 2002 bij Verdrag nr. 155 (beroepsveiligheid en gezondheid), Aanbeveling
nr. 193 (bevordering coöperaties) en Aanbeveling nr. 194 (lijst beroepsziekten): dit is niet
correct. Deze instrumenten zijn op 14 mei 2003 aan het Parlement voorgelegd; de IAO is
hier in juni 2003 over geïnformeerd. Dit stond overigens ook al ten onrechte in het rapport
van vorig jaar en is nog niet gecorrigeerd.
· de Aanbeveling betreffende de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen (nr. 195, 2004): dit
is inderdaad nog niet aan het Parlement voorgelegd. De IAO is vorig jaar geïnformeerd dat
de sociale partners hier nog over werden geconsulteerd. Er wordt naar gestreefd de
Aanbeveling dit jaar nog aan het Parlement te sturen.
Rapportageverplichting:
Nederland heeft alle gevraagde (28) rapportages op tijd ingediend. Dit geldt niet voor de
Koninkrijksdelen. De Nederlandse Antillen hebben slechts 3 van de 13 gevraagde rapportages
ingediend terwijl Aruba opnieuw geen enkele van de (18) gevraagde rapportages heeft ingediend.
c) Richtlijnen voor de delegatie
De delegatie zal in gevallen waarin getracht wordt de grondslagen van de IAO op het gebied van het
toezichthoudende systeem te ondergraven, duidelijk stelling nemen ten gunste van het behoud van het
systeem van arbeidsnormen en het daarmee samenhangende toezichtmechanisme.
9
Het toezicht en de voortgangscontrole op de naleving van verdragen in de IAO heeft een unieke
plaats in de internationale organisaties en heeft aangetoond een effectief middel te zijn ter controle
van lidstaten die vrijwillig verdragen hebben bekrachtigd en statutaire verplichtingen zijn aangegaan.
Elke verzwakking van deze procedures moet worden vermeden. De delegatie zal zich, in nauw
overleg met de overige EU, IMEC (Industrialized and Market Economy Countries) of andere
gelijkgezinde landen, actief opstellen, met name ten aanzien van de niet-naleving van de fundamentele
arbeidsnormen. De fundamentele arbeidsnormen zijn opgenomen in Verdrag nr. 87 en nr. 98
(vakverenigingsvrijheid), Verdrag nr. 100 en nr. 111 (verbod op discriminatie in arbeid en beroep),
Verdrag nr. 29 en nr.105 (verbod op dwangarbeid) en Verdrag nr. 138 en nr. 182 (verbod op
kinderarbeid).
IV Veiligheid en gezondheid op het werk (tweede lezing)
a. Essentie van de Nederlandse inzet
Nederland kan het beoogde resultaat van de onderhandelingen, te weten een promotioneel verdrag
op het terrein van arbeidsomstandigheden, niet onderschrijven. Gelet hierop zal Nederland niet actief
deelnemen aan de onderhandelingen en zich van stemming in de Conferentie onthouden.
b. Instructie
· Nederland zal tijdens de algemene discussie, waarmee de onderhandelingen in het Comité
een aanvang nemen, een verklaring afleggen waarin wordt toegelicht dat het niet kan
instemmen met de totstandkoming van een promotioneel verdrag op het terrein van
arbeidsomstandigheden. Nederland zal dit verdrag, indien eenmaal aangenomen door de
Conferentie, dan ook niet bekrachtigen.
· Een verdrag is voor de bevordering van goede arbeidsomstandigheden een juridisch te
zwaar en voor de uitvoering te weinig flexibel instrument. Een aanbeveling of een verklaring is
een beter instrument om sociale partners en overheden te stimuleren om goede
arbeidsomstandigheden te bevorderen.
· Bovendien kan Nederland zich niet vinden in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen
overheid en sociale partners, zoals het verdrag voorschrijft. Het nieuwe Nederlandse
arbeidsomstandighedenbeleid gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en
werknemers bij het bepalen van de beste manier waarop voldaan dient te worden aan de
door de overheid gedefinieerde minimale beschermingsniveau's. De rol van de overheid
daarbij is veeleer ondersteunend dan dat zij daarover inhoudelijk tot overeenstemming tracht
te komen met sociale partners. De mate waarop in nationaal verband gewerkt wordt aan
verbetering van de arbeidsomstandigheden door middel van een eigen arboinfrastructuur is
een zaak van de landen zelf.
· Overigens is Nederland voorstander van het moderniseren en sterk vereenvoudigen van de
bestaande verdragen en aanbevelingen. Samenvoeging en intrekking van obsolete elementen
is van belang. Deze operatie moet vooral in het teken staan van vereenvoudiging en
terugdringing van administratieve lasten voor ondernemingen en overheid
(rapportageverplichtingen).
c. Achtergrond
Op de agenda staat de tweede lezing van een voorgesteld verdrag, en bijbehorende aanbeveling, dat
10
voorziet in een promotioneel kader voor de veiligheid en gezondheid op het werk. Doel van het
promotionele kader is de naleving van de bestaande verdragen op het terrein van
arbeidsomstandigheden (arbo) te bevorderen door de lidstaten te verplichten tot:
A. Het in overleg met sociale partners formuleren, uitvoeren en periodiek herzien van een
nationaal arboprogramma waarin voor de betrokken periode omschreven worden: de te
bereiken doelstellingen, prioriteiten en uit te voeren acties, waaronder het bevorderen van
een arbocultuur via nationale voorlichtingscampagnes;
B. Het periodiek, mede aan de hand van doelen en indicatoren, analyseren van de nationale
arbosituatie;
C. Het in overleg met sociale partners in stand houden en doorontwikkelen van een nationale
arboinfrastructuur waarvan ten minste deel uit maken: regelgeving, een bevoegde autoriteit,
handhavingsmechanismen (waaronder inspectiesystemen).
De Nederlandse inzet tijdens de eerste lezing in 2005 was als volgt:
· Nederland ondersteunde het idee voor een promotioneel kader in het algemeen.,
Voorwaarde was echter dat dit een flexibel instrument is. Nederland kent niet een strikt
tripartiet stelsel als in veel andere landen waar formele arboprogramma's bestaan. Het
opstellen van een arboinfrastructuur is een zaak van nationale invulling (subsidiariteit).
· Nederland was tegen een verdrag, omdat dit voor de bevordering van goede
arbeidsomstandigheden een juridisch te zwaar en voor de uitvoering te weinig flexibel
instrument is. Een aanbeveling of een verklaring is een beter instrument om sociale partners
en overheden te stimuleren om goede arbeidsomstandigheden te bevorderen.
Een tijdens de eerste lezing ingediend, door Nederland gesteund, amendement om van het verdrag
een aanbeveling te maken, is met een grote meerderheid (van overheden en werknemers) afgewezen.
Tijdens de tweede lezing in de komende Conferentie is de totstandkoming van een verdrag thans een
gegeven. Alleen over de inhoud van een dergelijk verdrag kan nog worden onderhandeld. Nederland
blijft principieel van mening dat een verdrag voor het beoogde doel (een promotioneel kader) niet het
geschikte middel is.
V De arbeidsrelatie (enige lezing)
Inleiding
In maart 2004 is door de Raad van Beheer besloten het onderwerp `de arbeidsrelatie' op de agenda
van de 95ste zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (IAC) te plaatsen. Dit besluit volgde op
de vaststelling door de Raad van Beheer van de conclusies van de algemene discussie over het
onderwerp `de reikwijdte van de arbeidsrelatie' tijdens de IAC van juni 2003. Doel van agendering
in juni 2006 is in een éénmalige lezing te komen tot een aanbeveling. Het voor dit onderwerp in te
stellen tripartiete conferentiecomité zal net als in 2003 worden voorgezeten door een SZW-
ambtenaar. Als basis voor de onderhandelingen over de aanbeveling geldt:
· rapport V (1) waarin een uiteenzetting van de problematiek is opgenomen alsmede een
vragenlijst voor alle IAO-leden (overheden, werkgevers en werknemersorganisaties);
· rapport V (2A) waarin een compilatie is gemaakt van alle ontvangen antwoorden op de
vragenlijst en;
11
· rapport V (2B) met een tekst voor een ontwerp-aanbeveling.
De geconstateerde wereldwijde trend op het gebied van flexibilisering van arbeid en
arbeidsverhoudingen leidt tot een toename van werknemers waarvan de juridische status niet
duidelijk is. Vaak is het, al dan niet moedwillig, in het geheel niet duidelijk of er sprake is van een
arbeidsrelatie. Deze onduidelijkheid kan leiden tot gebrekkige of zelfs geheel ontbrekende
bescherming van werknemersrechten door middel van arbeidswetgeving. Uit onderzoek van de IAO
blijkt dat veel landen verspreid over diverse sectoren problemen bestaan rond deze al dan niet
moedwillige onduidelijkheid van het bestaan van een arbeidsrelatie. Het komt veelvuldig voor dat
werknemers die op grond van hun arbeidsrelatie bescherming zouden moeten genieten die in de
praktijk niet krijgen.
Geschiedenis:
Het gaat om thema dat gevoelig ligt in IAO-kringen. Al tijdens de Internationale Arbeidsconferenties
van 1997 en 1998 is tevergeefs getracht te komen tot een verdrag en aanbeveling op dit terrein;
destijds onder de naam contractarbeid. Na twee sessies van onderhandelingen bleek dat het niet
haalbaar was om tot overeenstemming te komen over een tekst voor een verdrag en aanbeveling.
Als oorzaak voor het mislukken van de tripartiete onderhandelingen gold de uiteenlopende
standpunten van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers, terwijl de overheden tegelijkertijd
niet in staat waren om onderling tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Na het mislukken
van de onderhandelingen werd in 2000 een expertbijeenkomst over hetzelfde onderwerp gehouden
gevolgd door een algemene discussie tijdens de Internationale Arbeidsconferentie van 2003.
Gevoeligheden:
Naast onduidelijkheden over definities, over de te hanteren criteria en specifieke indicatoren ter
vaststelling van de arbeidsrelatie en over de rol van de overheden bestaan er ook fundamentele
verschillen van mening. De werkgeversvertegenwoordigers vrezen een al te ruimhartige interpretatie
van de reikwijdte van de arbeidsrelatie waardoor ook legale commerciële contracten en flexwerkers
als werknemers bestempeld zouden moeten worden inclusief de uitzendarbeid. De
werknemersvertegenwoordigers dringen met name aan op het bestrijden van de moedwillig
verborgen arbeidsrelatie en op het inzichtelijk maken van de problematiek rond de driehoeksrelatie.
Tijdens de conferentie zullen met name de onderdelen met betrekking tot driehoeksrelaties en
commerciële contracten de grootste struikelblokken vormen bij het streven naar overeenstemming
over een aanbeveling.
Standpunt Nederlandse regering.
De Nederlandse regering meent dat een aanbeveling over `de arbeidsrelatie' een nuttige bijdrage kan
leveren aan duidelijkheid omtrent de werking van de arbeidsmarkt wereldwijd. Voorts kan de
aanbeveling bijdragen tot de bevordering van werknemersrechten. De ontwerp-aanbeveling zoals
opgesteld door het IAB op basis van de ontvangen antwoorden van IAO-leden op de questionnaire
kent voor de Nederlandse situatie geen problemen. Aan de hand van de diverse rapporten alsmede
de ontwerp-aanbeveling wordt gesproken over amendementen op die ontwerpaanbeveling. Door
Nederland zal het volgende standpunt worden ingenomen.
1. Belangrijkste oorzaken van een gebrek aan bescherming.
De belangrijkste oorzaken van een gebrek aan bescherming zijn gelegen in een onheldere regelgeving
12
als het gaat om de aard en de omvang van de overeenkomst en onduidelijkheid over de vraag wie
ingeval van driehoeksrelaties de arbeidsvoorwaardelijke verplichtingen dient na te komen. Nederland
kende in de periode vóór de inwerkingtreding van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (1 januari 1999)
ook de situatie waarbij de zogeheten flexwerkers (vooral uitzendkrachten, schijnzelfstandigen en op-
en afroepkrachten) een mindere arbeidsrechtelijke bescherming genoten. Met genoemde wet is de
rechtspositie van flexwerkers substantieel verbeterd en werd tegelijkertijd een verdergaande
flexibiliteit voor het bedrijfsleven gerealiseerd als het gaat om de inzet van flexwerkers.
2. De mate waarin werknemers bescherming door een onduidelijke rechtspositie missen en de
eventuele oplossingen (met medeneming van de genderproblematiek).
Door vage/onherkenbare arbeidsrelaties kunnen flexwerkers ondermeer worden geconfronteerd met
minder loon dan waarop ze recht hadden, lange arbeidstijden en minder gunstige
arbeidsomstandigheden. Met de inwerkingtreding van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid op 1 januari
1999 is in Nederland de positie van flexwerkers (in 1998 10,4 % en in 2005 8,4 % van de
werkzame beroepsbevolking in loondienst) duidelijk verbeterd. In deze wet is ondermeer geregeld
dat een uitzendovereenkomst tussen een uitzendwerkgever en een uitzendkracht moet worden
aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Daarnaast is wettelijk bepaald, dat flexwerkers met vage
afspraken en dus een onduidelijke rechtspositie zich op enig moment kunnen beroepen op het
bestaan van een arbeidsovereenkomst, waarbij op de werkgever de bewijslast rust om het tegendeel
aan te tonen. Deze nieuwe regelgeving geldt ook voor thuis- en telewerkers, waartoe relatief veel
vrouwen behoren.
3. De inrichting en de effectiviteit van een administratief systeem en bijbehorende diensten m.b.t. de
arbeid in de strijd tegen niet-nakoming en een gebrekkige naleving .
In Nederland dient de opdrachtgever van een `dependant worker' zich ervan te vergewissen of hun
arbeidsrelatie een dienstbetrekking of een daarmee gelijkgestelde arbeidsverhouding is. Is dit het
geval dan moet de werkgever dit vervolgens aanmelden bij het Uitvoeringsin-stituut
Werknemersverzekeringen.
Ook kan de `independant worker' zich tot genoemde instanties wenden met een verzoek om een
zogeheten VAR-verklaring. Wordt een dergelijke zelfstandigenverklaring verleend, dat wordt de
`independant worker' gedurende een jaar als echte zelfstandige gezien en is de opdrachtgever
gevrijwaard belastingen en premie af te dragen aan de fiscus. De `independant worker' kan
vervolgens elk jaar om een nieuwe VAR-verklaring verzoeken.
Voor de belangrijkste arbeidsrechtelijke en gelijke behandelingsbepalingen (zoals het wette-lijk
minimumloon, gelijke beloning van mannen en vrouwen, veiligheid en gezondheid, etc.) heeft
Nederland gekozen voor het systeem van civielrechtelijke handhaving. Dit betekent, dat `dependant
workers' zelf een gerechtelijke procedure dienen te starten, indien zij menen dat bepaalde rechten
ten onrechte worden onthouden. Daarnaast vindt regelmatig onderzoek naar de naleving van de
belangrijkste arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden plaats, die -afhankelijk van de uitkomst -
voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding kan zijn sociale partners aan te
spreken op eventuele tekortkomingen en aan te dringen op effectieve maatregelen. Naar het oordeel
van de Nederlandse regering bieden dergelijke (administratieve) systemen mogelijkheden om de
bescherming van `dependant workers' adequaat te regelen.
4. De rollen van de regeringen, de werkgevers- en werknemersorganisaties bij de constructie en de
13
implementatie van oplossingen, alsmede de rol van de sociale dialoog.
Naar het oordeel van de Nederlandse regering zou met sociale partners kunnen worden gesproken
over een betere bescherming van `dependant workers'. Om na te gaan of op nationaal niveau nadere
voorlichting, onderzoek en/of nieuwe regelgeving mogelijk/noodzakelijk is. Volgens de Nederlandse
regering zou het beleid ondermeer gericht dienen te zijn op heldere richtlijnen voor afhankelijke
werkers en werkgevers over arbeidsrelaties, het bestrijden van onherkenbare arbeidsrelaties, het
ontbreken van een deugdelijke wettelijke bescherming, het niet hinderen van zuiver commerciële
contracten of contracten van daadwerkelijke ZZP-ers en het verschaffen van duidelijkheid aan
uitzendkrachten over de relatie met het uitzendbureau en de uitlener. Het is ook denkbaar, dat
sociale partners lacunes in de arbeidsbescherming ter hand nemen en - indien nodig voorstellen
doen voor nadere regelgeving. Wellicht naar het voorbeeld van de sociale dialoog in EU-verband
met als oogmerk een adequate sociale bescherming.
Samengevat hoopt de Nederlandse regering dat de IAC oplevert dat de diverse overheden en
werkgevers - en werknemersorganisaties
- de behoefte van 'dependant workers' kunnen onderschrijven aan duidelijkheid over de aard van
de overeenkomst en de verplichtingen die daaruit voor de werkgever voortvloeien, alsmede wie
in driehoeksrelaties verantwoordelijk is voor nakoming van de verplichtingen;
- de wet- en regelgeving zodanig inrichten dat `dependant workers' snel duidelijkheid kunnen
verkrijgen over de aard van de rechtspositie en het bijbehorende minimum beschermingsniveau
en dit in nauw overleg met sociale partners (best practices) in nationaal beleid vertalen;
- nagaan hoe op nationaal niveau de nakoming/handhaving van het verstrekken van duidelijkheid
over de aard van de rechtspositie en de bijbehorende minimumrechten (in overeenstemming met
de wettelijke voorschriften en gebruiken) het beste kan worden verzekerd.
VI De rol van de IAO bij technische samenwerking
In verband met het laat beschikbaar komen van het document voor de behandeling van dit
onderwerp tijdens de Conferentie, kunnen de richtlijnen op dit onderdeel pas op een later tijdstip
worden vastgesteld.
B. Richtlijnen voor algemene en politieke kwesties
I Algemeen
a. Nederland stelt zich op het standpunt dat de IAO zich dient te onthouden van de behandeling van
(politieke) onderwerpen die niet direct binnen het mandaat van de organisatie vallen. Dit
standpunt is gestoeld op principiële overwegingen, maar dient ook om een vlot verloop van de
eigenlijke werkzaamheden te bevorderen.
b. Waar nodig zal de delegatie uitdrukkelijk stelling nemen tegen pogingen de grondslagen van de
IAO op het gebied van het toezichthoudende systeem aan te tasten. De delegatie zal zich waar
nodig uitspreken voor behoud en eventuele modernisering van het systeem van arbeidsnormen en
het toezicht op de uitvoering ervan.
14
c. Indien zich onvoorziene politieke gevoelige kwesties voordoen, zal de delegatie handelen naar
bevind van zaken en zo nodig nadere instructies vragen aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en/of aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
d. Met betrekking tot daarvoor in aanmerking komende kwesties zal de delegatie zich inzetten voor
coördinatie met gelijkgezinde landen. In het bijzonder zal deze coördinatie IMEC, het
overlegorgaan van de Industrialized Market Economy Countries. Waar het politieke kwesties
betreft zal nauw overleg dienen plaats te hebben met de EU-partners, teneinde zo mogelijk tot
een gemeenschappelijke standpunt te komen.
e. Bij stemmingen tijdens de Conferentie geldt een quorum, waarbij de stemuitslag ongeldig is
wanneer het totale aantal stemmen minder dan de helft van het aantal stemgerechtigde
gedelegeerden bedraagt (artikel 17, derde lid van het Statuut en artikel 20 van het
Conferentiereglement). Dit betekent dat het in sommige situaties effectiever kan zijn zich van
stemming te onthouden dan tegen te stemmen om een voorstel te verwerpen.
II Geloofsbrieven
Het Comité tot onderzoek van geloofsbrieven heeft tot taak na te gaan of geloofsbrieven door de
daartoe bevoegde autoriteit(en) zijn ondertekend. Voorts zal zij een onderzoek instellen in het geval
van een klacht tegen de opname van een bepaalde persoon in de delegatie. Het Comité is niet
bevoegd enig politiek oordeel te vellen over de regering die de geloofsbrieven heeft uitgegeven. Dit
gegeven en het Statuut zullen de leidraad vormen indien het Comité niet tot een eensluidend oordeel
kan komen en een stemming in de plenaire zitting vereist is. Zo nodig zal de delegatie een
steminstructie vragen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of aan de Minister
van Buitenlandse Zaken.
III Lidmaatschapsaanvragen
De delegatie zal in voorkomende gevallen haar steun geven aan lidmaatschapsaanvragen door staten
tegen de achtergrond van het universaliteitsbeginsel dat aan de Verenigde Naties en de
Gespecialiseerde Organisaties ten grondslag ligt en dat door Nederland wordt ondersteund.
15
Bijlage I
Samenstelling van de overheidsdelegatie van het Koninkrijk der Nederlanden
Regeringsgedelegeerden
Dhr. drs. L.C. Beets (delegatieleider), directeur Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Dhr. mr. I.M. de Jong, Buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur, PV Genève
Plv. regeringsgedelegeerden
Mw. A.H.J.E. van Leur MSC, (plv. delegatieleider), plv. directeur Internationale Zaken, Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Dhr. drs. S. Kaasjager, PV Genève
Regeringsadviseurs
Dhr. mr. G.A.M. van Atteveld, directie Arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Dhr. mr. drs. W.H. Bel, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. C.M. Grilk, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Mw. drs. J. de Kam, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. mr. C.C. van der Louw, directie Internationale Zaken, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Dhr. drs.V. Rodrigues, Directie VN & Ifi's, Ministerie van Buitenlandse Zaken
Overige deelnemers
Minister De Geus, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Dhr. mr. drs. T.W. Langejan, Directeur-Generaal, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid
Mw. A. Versteeg, directie Communicatie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tevens zal een delegatie van werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers deelnemen aan de
IAC en zeer waarschijnlijk een delegatie uit de Nederlandse Antillen en Aruba. In de tweede week
zullen zeer waarschijnlijk drie Tweede Kamerleden de IAC bezoeken.
16
Bijlage II
AGENDA INTERNATIONALE ARBEIDSCONFERENTIE 2006
I Rapporten van de Voorzitter van de Raad van Beheer en van de Directeur-
Generaal
Ia Rapport van de Directeur-Generaal
Ib Global Report in het kader van de follow-up van de Declaratie over
fundamentele principes en rechten op het werk; thema 2006: kinderarbeid
II Programma- en budgetvoorstellen voor 2006-07 en andere aangelegenheden
III Informatie en rapporten inzake de toepassing en naleving van verdragen en
Aanbevelingen
IV Veiligheid en gezondheid op het werk
V De arbeidsrelatie
VI De rol van de IAO bij technische samenwerking
17
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid