Openbaar Ministerie

Kamervragen Nawijn

Leeuwarden, 31 mei 2006

Bijlage

Â

Antwoord van de minister van Justitie op de vragen van het lid van uw Kamer Nawijn (Groep Nawijn) over de voortgang van het opsporingsonderzoek naar de moord op Marianne Vaatstra, ingezonden op 2 mei 2006 (2050612810).

Â


1 Hebt u kennisgenomen van de publicaties over het opsporingsonderzoek naar de moord op Marianne Vaatstra?

Â

Ja.

Â


2 Is de inhoud van deze publicaties aanleiding voor het openbaar ministerie (OM) om het opsporingsonderzoek te intensiveren, zodat de hierin genoemde feiten, die nog niet zijn onderzocht, alsnog op korte termijn worden nagetrokken?

Â

Nee, alle feiten die volgens de media nog niet zijn onderzocht, zijn reeds door het opsporingsteam en het openbaar ministerie betrokken bij het onderzoek. De gepresenteerde feiten zijn derhalve niet ânieuwâ. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoorden op de vragen 3. en 4. Gegeven het feit dat de heer Nawijn weigert om de informatie waarover hij beschikt aan het OM ter beschikking te stellen, kan niet worden nagegaan of er wellicht daadwerkelijk nieuwe feiten zijn.

Â


3 Is het OM bereid om de hierin genoemde feiten als de fiets en de handboeien, alsnog aan een rechercheonderzoek te onderwerpen. Zo neen, waarom niet?

Â

Er bestaat voor het OM geen aanleiding nader onderzoek te doen naar de fiets en de handboeien en wel om de volgende redenen.

Â

De fiets is pas enkele weken na de datum van het delict door een burger als gevonden voorwerp afgeleverd op het politiebureau te Buitenpost. Het bandenspoor op de plaats delict was soortgelijk als dat van de band van de gevonden fiets, maar niet hetzelfde. De eigenaar van de fiets is later gevonden en de fiets is aan hem teruggegeven. Er is derhalve geen sprake van een open einde met betrekking tot het onderzoek naar de fiets. Er is onderzoek gedaan naar verschillende mogelijke bindmiddelen, waaronder handboeien. Het gaat ook hier niet om een open einde.

Â


4 Waarom heeft het OM afgezien van het afnemen van DNA-materiaal van de bij het onderzoek betrokken politie-agenten?

Â

De mogelijkheid om DNA-materiaal af te nemen van bij het onderzoek betrokken politiemensen is door het onderzoeksteam slechts besproken als mogelijkheid, zoals vele onderzoeksmogelijkheden worden besproken. Deze suggestie is niet tot uitvoering gekomen. Van een weigering door politiemensen om aan zo'n onderzoek mee te werken is derhalve geen sprake geweest.

Â


5 Bent u bereid om het OM opdracht te geven om alsnog grootschalig DNA-onderzoek, te laten plaatsvinden in de omgeving van de plaats delict, mede met het oog op het grote gevaar voor recidive? Zo neen, waarom niet?

Â

In het onderzoek naar de moord op Marianne Vaatstra heeft meermalen gericht DNA-onderzoek plaatsgevonden. Er is zorgvuldig bekeken of ook een algemeen bevolkingsonderzoek zou moeten plaatsvinden. Een algemeen bevolkingsonderzoek zou betekenen dat binnen een bepaald gebied alle mannen gevraagd zou worden DNA-materiaal af te staan. Kijkend naar het daderprofiel zou dat neerkomen op ongeveer 20.000 mannen, uitgaande van een straal van 15 kilometer van de plaats van het delict.

Destijds heeft het OM Leeuwarden met de volgende argumenten aangegeven waarom het geen grootschalig onderzoek wilde instellen:

Het inzetten van een dergelijk middel zou betekenen dat een ontwikkeling wordt ingezet waarbij in het geval van zeer ernstige delicten aan omvangrijke bevolkingsgroepen wordt gevraagd DNA af te staan. Het als vrijwillig ingezette onderzoek zou zich, als er geen positief resultaat komt, daarbij vooral gaan richten op de weigeraars.

In ons onderzoek zou dat betekenen dat weigeraars - mensen die niet verdacht zijn en die uitsluitend voor het onderzoek zijn benaderd op grond van hun leeftijd en woonplaats - tegen het licht van het daderprofiel gehouden zouden (moeten) worden en onderwerp van onderzoek zouden worden. Aldus verwijdert een dergelijk grootschalig onderzoek zich te ver van een normale strafrechtelijke aanpak, waarbij opsporingsmethodieken gericht zijn tegen verdachten. Daar komt bij dat de kans zeer groot is dat de dader, als hij zich in de uitgenodigde groep bevindt, niet zal meewerken. Al was het maar omdat hij zich bij deelname direct als verdachte zou bestempelen. Ook het door de deskundigen opgemaakte daderprofiel geeft daartoe aanwijzingen. Bij de voorgaande DNA-onderzoeken in de zaak Vaatstra, dus met een beperkte en deels ook gemotiveerde groep mannen, weigerde uiteindelijk 5%. Op 20.000 mannen zou dat tot 1000 weigeraars leiden.

Tenslotte is het natuurlijk niet op voorhand zeker dat de dader inderdaad binnen een dan uit te nodigen groep zit.

Â

Voorts wijs ik erop dat de beslissing van het OM om geen grootschalig DNA-bevolkingsonderzoek te laten plaatsvinden destijds door mijn ambtsvoorganger als verantwoord is gekwalificeerd, waarbij alle afwegingen die bij deze beslissing een rol hebben gespeeld aan de Tweede Kamer ter kennis zijn gebracht. Ik verwijs naar de brief van 24 oktober 2000 aan uw Kamer (Kamerstukken II, 2000-2001, 27 400 VI, nr. 11). Voorts is deze beslissing door de rechter in twee instanties getoetst en in stand gebleven (vonnis president te Leeuwarden in kort geding d.d. 10 november 2000, arrest gerechtshof te Leeuwarden in hoger beroep d.d. 12 juni 2002)

Â

Ik ben van mening dat deze argumenten nog onverkort gelden en dat derhalve het alsnog instellen van een zodanig onderzoek niet is aangewezen.

Â


6 Waarom is het rapport van Advocaat Generaal Van Dijk niet besproken met het eerste rechercheopsporingsteam en de familie Vaatstra?

Â

De familie Vaatstra en hun vertrouwenspersoon zijn op 17 mei 2002 door de hoofdofficier van justitie en de korpschef persoonlijk geïnformeerd over het second opinion-rapport van Advocaat-generaal Van Dijk, waarbij nader is ingegaan op een aantal inhoudelijke aspecten van dit rapport.

Â


7 Bent u bereid dit rapport, eventueel vertrouwelijk, aan de Kamer ter inzage te geven?

Â

Nee. Het rapport van de second opinion-commissie is een startdocument voor verder opsporingsonderzoek en daarom volstrekt vertrouwelijk. De rapportage kan niet worden verstrekt, gelet op de opsporingsgevoelige inhoud er van. Het onderzoek naar de moord op Marianne Vaatstra is op dit moment een zogenaamde âcold-case zaakâ. Zodra nieuwe informatie binnenkomt, wordt deze informatie onderzocht. Aangezien het onderzoek nog steeds een lopend onderzoek is, blijft de vertrouwelijkheid van het second opinion-rapport gelden.

Â


8 Bent u bereid te bevorderen dat de officier van justitie, mr De Graaf, alsnog een gesprek heeft met de familie Vaatstra? Zo neen, waarom niet?

Â

Nee. Mr. De Graaf is reeds sinds mei 2002 niet meer betrokken bij het onderzoek naar de moord op Marianne Vaatstra. De officier van justitie die sinds mei 2002 het vervolgonderzoek leidde, was een andere officier van justitie. De familie Vaatstra heeft een paar keer met deze officier gesproken.

Â

De familie werd daarnaast op de hoogte gehouden over ontwikkelingen in de zaak door twee daartoe aangewezen politiefunctionarissen. Dat gebeurt tot op heden. De familie Vaatstra heeft per brief van 23 augustus 2005 om een gesprek met mr De Graaf gevraagd. De hoofdofficier van justitie te Leeuwarden achtte dit gesprek niet geraden en heeft de argumenten daarvoor in een uitvoerige brief aan de familie Vaatstra neergelegd. De familie Vaatstra is daarbij wel in de gelegenheid gesteld om opnieuw met de laatste zaaksofficier te spreken.

Â


9 Bent u bereid naar aanleiding van deze publicaties de Kamer te infomeren over de handelswijze van het OM en de politie in de zaak Vaatstra? Zo neen, waarom niet?

Â

Ik verwijs naar de bovenstaande antwoorden.