De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : DL. 2006/980
datum : 31-05-2006
onderwerp : Gewasschade in het glastuinbouwgebied Aalsmeer
bijlagen : 1
Geachte Voorzitter,
Een aantal tuinders in het glastuinbouwgebied Aalsmeer meldde in 2003
gewasschade waarvan de oorzaak niet te herleiden bleek. Vorig jaar heb
ik u bij brief van 10 januari 2005 gemeld hier nader onderzoek naar te
doen (29 800 XIV, nr. 59).
Dit onderzoek is nu afgerond. Mede namens de staatssecretaris van V&W
en de staatssecretaris van VROM informeer ik u over de uitkomsten van
dit onderzoek. Tevens ga ik in op de te nemen vervolgstappen. Bijgaand
stuur ik u ook het syntheserapport van de verschillende
deelonderzoeken die zijn uitgevoerd.
Uitgevoerde onderzoeken
In antwoord op Kamervragen van het lid Mastwijk van 23 november 2003
heb ik u gemeld onderzoek te willen doen naar aard, omvang en oorzaak
van de problematiek met gewasschade in Aalsmeer en omstreken. Om zo
concreet en gericht mogelijke onderzoeksvragen te kunnen stellen heeft
het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) begin 2004 elf betrokken
tuinders geïnterviewd. In mijn brief van 13 juli 2004 (29 200 XIV, nr.
92) heb ik u hierover geïnformeerd. Het CLM trok de conclusie dat te
hoge gehalten aan minerale oliën in het regenwater waarschijnlijk de
boosdoeners zijn. In ieder geval diende de focus van het onderzoek
niet op bedrijfsniveau maar op een externe oorzaak te worden gericht.
Daarnaast veronderstelden de betrokken tuinders dat de oorzaak van de
problematiek in de uitstoot van het vliegverkeer boven de regio
Aalsmeer lag. In teeltproeven van het Praktijkonderzoek Plant en
Omgeving van het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR-PPO)
kon echter geen verband worden gelegd tussen de uitstoot van het
vliegverkeer en de in het regenwater aanwezige stoffen dat van de
bedrijven met schade afkomstig was. Nader onderzoek naar de mogelijke
oorzaak was dus wenselijk.
In de eerdergenoemde brief aan u van 10 januari 2005 heb ik u gemeld
dat onder de verantwoordelijkheid van mijn ministerie en in
samenwerking met de departementen van VROM en V&W en de provincie
Noord-Holland een breed consortium van onderzoekspartijen (RWS RIZA,
WUR-PPO, RIVM, TNO en CLM) 1 aan de slag is gegaan met dit
vervolgonderzoek. Dit onderzoek is opgezet in nauwe samenspraak met
alle betrokkenen. Ook is getracht om binnen een jaar nadere
duidelijkheid te krijgen over de mogelijke oorzaak van de
problematiek. Dit heeft geleid tot een viertal onderzoeksrapporten 2
waarvan u de synthese bijgevoegd vindt.
In eerste instantie hebben TNO en RIVM een quick scan gedaan naar
depositieonderzoek (droog en nat) in de regio Aalsmeer en op overige
plaatsen in Nederland. Dit heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een
stof of groep van stoffen die in de regio Aalsmeer meer dan in andere
regio's zouden voorkomen. Hierdoor kon een mogelijk verband tussen
gewasschade en de neerslagsamenstelling niet aangetoond worden. Ook
een beknopt literatuuronderzoek naar stoffen in kerosine en mogelijke
verbrandingsproducten uit kerosine heeft geen aanwijzingen gegeven
voor een stof of groep van stoffen die tot de gewasschade leiden.
Parallel aan het depositieonderzoek is een enquête gehouden onder alle
tuinders (ongeveer 1000) in het gebied Aalsmeer en omgeving en een
100-tal tuinders buiten dit gebied. Met deze enquête is een beeld
gevormd van de omvang en ernst van de problematiek. Geconstateerd is
dat de meeste gewasschade in de regio Aalsmeer in de rozenteelt wordt
gemeld en dat die in de periode van 1990 - 2004 zowel in aantal
varianten als in schadepercentage toeneemt. Buiten de regio Aalsmeer
blijkt de schade niet voor te komen.
Vervolgens zijn op basis van de enquête achttien bedrijven nader
geïnterviewd. Het betrof zowel bedrijven met en zonder schade als
bedrijven binnen en buiten de regio Aalsmeer. De tuinders zijn
gevraagd hoe hoog zij hun schade inschatten. Gemiddeld komen ze tot
een schadepercentage van 23% (met name kwaliteitsverlies).
Tijdens de interviews zijn ook op verschillende plaatsen in het
bedrijf watermonsters genomen die zijn geanalyseerd op mogelijke
verdachte stoffen. Hoewel vele organische en anorganische stoffen zijn
geanalyseerd, zijn er geen aanwijzingen dat een stof of groep van
stoffen meer voorkomt in de regio Aalsmeer of daarbuiten. Ook is er
geen verschil in hoeveelheden gevonden stoffen op bedrijven met schade
en zonder schade. Daarnaast is onderzocht in hoeverre
managementaspecten een rol spelen in het optreden van de schade. De
conclusie ten aanzien van het management van de bedrijven was dat er
geen verband kon worden gelegd tussen het management en het al dan
niet optreden van de gewasschade.
Ondanks het feit dat zo gericht mogelijk naar de oorzaak is gezocht,
is er in het onderzoek geen aanwijzing gevonden voor een oorzaak van
de gemelde gewasschade. Wel is het opmerkelijk dat tuinders die drink-
of osmosewater gebruiken of zijn gaan gebruiken geen of een sterk
verminderde gewasschade melden; tuinders die regenwater of
oppervlaktewater gebruiken, melden zowel schade als geen schade.
Mogelijk liggen hier aanknopingspunten voor oplossingsrichtingen.
Na uitgebreid onderzoek en analyses van vele stoffen is de oorzaak
niet gevonden.
De problematiek is hiervoor te diffuus gebleken. Het ligt niet in de
verwachting dat de oorzaak op korte termijn gevonden wordt, laat staan
dat de bron van het probleem kan worden achterhaald. Ondertussen is de
problematiek nog steeds aanwezig. Een 90-tal tuinders (op een 500-tal
reacties) heeft in de enquête gewasschade gemeld. Er zijn dus ook vele
tuinders in de regio Aalsmeer die nauwelijks of geen problemen hebben.
Daarbij blijft het ook opmerkelijk dat alleen in deze regio schade
optreedt.
Hoe nu verder
In overleg met de tuinders, waterschappen en de belangenorganisatie
LTO-Noord/Glaskracht Aalsmeer heeft de laatste toegezegd op korte
termijn de mogelijke oplossingsrichtingen uit te werken. In mijn
vorige brief aan u had ik reeds aangekondigd de partijen hierop aan te
zullen spreken en ik ben dan ook blij dat men nu voortvarend aan de
slag is gegaan. Mocht hieruit blijken dat wet- en regelgeving een
belemmering vormt voor de oplossingsrichtingen of mocht er ten behoeve
van die oplossingen nader onderzoek nodig zijn, dan wil ik een
bijdrage hieraan van mijn kant overwegen.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
1
RWS RIZA = Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Afvalwaterbehandeling;
WUR-PPO = Wageningen Universiteit en Researchcentrum,
Praktijkonderzoek Plant en Omgeving;
RIVM = Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;
TNO = Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek;
CLM = Centrum voor Landbouw en Milieu
2
* Het CLM rapport, 'deelrapportage gewasschade Aalsmeer: enquêtes en
bedrijfsbezoeken 2005'.
* Het RWS RIZA rapport, 'Analyses waterstromen. Deelproject binnen
het onderzoek naar de oorzaak van gewasschade bij tuinders in de
regio Aalsmeer'.
* TNO rapport, 'Quick scan van onderzoeken naar de milieukwaliteit
rond Aalsmeer in verband met onderzoek naar gewasschade in
kassen'.
* Het RIVM rapport 'Deelrapportage gewasschade bij tuinders
Aalsmeer: resultaten RIVM Landelijk Meetnet Regenwaterkwaliteit
(LMRe)'.
Bijlagen
Onderzoek naar de oorzaak van gewasschade bij tuinders in de regio
Aalsmeer
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit