De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
Doorkiesnummer Datum 31 mei 2006
Onderwerp Informering over hoofdlijnen lagere regelgeving PW
Hierbij wil ik uw Kamer conform mijn toezegging gedaan in de Nota naar aanleiding van het
Verslag inzake het wetsvoorstel Pensioenwet (Kamerstukken II, 2005/06, 30 413, nr. 16, blz.
2) op hoofdlijnen informeren over de lagere regelgeving inzake de Pensioenwet (verder PW)
alsmede de inhoud van het Voorstel van wet houdende invoering van de Pensioenwet
(Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, verder IPW). Vooraf wil ik u de procedure en
planning van beide schetsen.
1. Procedure en planning lagere regelgeving en IPW
Bij de PW horen twee amvb's en de IPW:
1. Het Besluit financieel toetsingskader bevat bepalingen ter uitwerking van de wettelijke
normen van het financieel toetsingskader (FTK). Op 24 mei jl. heeft uw Kamer het concept
hiervan ontvangen. Het besluit is in belangrijke mate gebaseerd op de drie FTK nota's, die
het resultaat zijn van overleg met de Stichting van de Arbeid en De Nederlandsche Bank
(DNB) en waarover eerder ook met uw Kamer is gesproken. De consultatie van het besluit
bij de Stichting van de Arbeid en de pensioenkoepels die de afgelopen weken heeft
plaatsgevonden heeft ertoe geleid dat naar mijn mening de hoofdlijnen van de opvattingen
van deze organisaties in dit besluit zijn verwerkt. Vanwege de korte termijn die voor
consultatie beschikbaar was, heb ik de Stichting van de Arbeid en de pensioenkoepels
toegezegd dat zij, voordat het conceptbesluit aan Hare Majesteit wordt aangeboden ten
behoeve van advisering door de Raad van State, nog een mogelijkheid krijgen op het
conceptbesluit te reageren.
2. De overige bepalingen zullen worden opgenomen in een tweede amvb. In grote lijnen zal
dit besluit de bepalingen bevatten omtrent de informatievoorziening, het toezicht, pension
fund governance en bepalingen met betrekking tot enkele meer technische onderwerpen,
zoals uitruil, afkoop en waardeoverdracht. Ik zal u het conceptbesluit uiterlijk 1 augustus
toezenden. Consultatie van sociale partners en pensioenkoepels zal in de maand augustus
plaatsvinden. Middels deze brief wil ik u mede naar aanleiding van de vele vragen in het
verslag informeren over mijn voornemens met betrekking tot de informatiebepalingen en
het toezicht.
Daarbij zij aangetekend dat deze voornemens nog onderwerp van overleg zijn met de
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
toezichthouders, wat nog tot aanpassingen kan leiden.
3. Het wetsvoorstel IPW bevat het noodzakelijke overgangsrecht, alsmede de aanpassing van
andere wetten.
Doel van deze brief is om u te informeren over de twee laatst genoemde blokken, zodat uw
Kamer zich ter voorbereiding van het nader verslag een zo volledig mogelijk beeld kan
vormen over regelgeving rondom het wetsvoorstel PW.
Alvorens in deze brief verder in te gaan op de tweede amvb en de IPW, wil ik u nog
informeren over mijn voornemens ten aanzien van de medezeggenschap van gepensioneerden
bij pensioenfondsen. Zoals u bekend is, hebben de Stichting van de Arbeid en het CSO
onlangs bij mij het verzoek ingediend het medezeggenschapsconvenant dat beide partijen op
28 februari 2003 hebben gesloten en op 22 mei 2006 nogmaals hebben bekrachtigd, op te
nemen in de PW. Ik ben van plan aan het verzoek van beide partijen gehoor te geven. Concreet
houdt dit in dat ik u een derde nota van wijziging zal doen toekomen, waarin een en ander
wordt vormgegeven. U zult deze nota van wijziging gelijktijdig ontvangen met de nota naar
aanleiding van het door u nog in te brengen nader verslag.
2. Besluit informatieverplichtingen, toezicht en overige bepalingen
Informatieverplichtingen
Bij de uitwerking van de informatieverplichtingen in lagere regelgeving geldt, evenals bij de
wettelijke bepalingen, het uitgangspunt dat de overheid het recht op een minimum aan
voorlichting moet waarborgen, waarbij voldoende ruimte wordt gelaten aan
pensioenuitvoerders en sociale partners. Het is van belang dat werknemers en aanspraak- en
pensioengerechtigden dusdanige informatie ontvangen, dat het mogelijk is een financiële
planning op te stellen. Daartoe wordt voorgeschreven dat de meest essentiële elementen van
een pensioenregeling en de uitvoering van de pensioenregeling bij de informatieverstrekking
aan de orde komen.
Leden van verschillende fracties van uw Kamer hebben in het verslag met betrekking tot de
PW hun zorg geuit voor overregulering ten aanzien van voorlichtingsvoorschriften. Daaraan
wordt op de volgende wijze tegemoet gekomen.
Ten eerste zal de uitwerking in lagere regelgeving worden beperkt tot het hoogst
noodzakelijke. Met uitzondering van de informatie over toeslagverlening, zullen er in beginsel
geen vormvoorschriften worden geïntroduceerd. Daardoor is er voor pensioenuitvoerders
ruimte zelf te bepalen hoe er wordt voorgelicht. Het is pensioenuitvoerders toegestaan bij de
informatieverstrekking te focussen op een aantal elementen van de pensioenvoorlichting, en de
overige verplichte informatie in een bijlage te behandelen.
Ten tweede is de lagere regelgeving minder vergaand uitgewerkt dan is aangekondigd in
paragraaf 7.6 van het algemeen deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel, en
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
dan in een eerdere consultatieversie van het wetsvoorstel was opgenomen. Bij tweede nota van
wijziging is al geregeld dat de mogelijkheid bestaat ook elektronisch informatie te verstrekken
in plaats van schriftelijk en dat bij elkaar kort opeenvolgende arbeidsovereenkomsten niet
meer telkens opnieuw een startbrief hoeft te worden verzonden als er niets gewijzigd is.
Anders dan destijds voorgenomen zal, als de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een
pensioenfonds, het fonds op grond van dit besluit niet verplicht worden tot het geven van
informatie over de financiële toestand van het fonds aan deelnemers, gewezen deelnemers en
gewezen partners bij hun periodieke opgave. Dit is vervangen door de verplichting in de
startbrief te wijzen op het recht van de werknemer informatie op te vragen over de financiële
situatie van het pensioenfonds. Informatie over de financiële situatie van het pensioenfonds
moet wel gegeven worden bij beëindiging van de deelneming en bij de start van de
deelneming, aangezien dat op dat moment van belang is bij de keuze al dan niet aan
waardeoverdracht te doen, waarbij de financiële situatie van een fonds van belang kan zijn.
Naar aanleiding van het verslag van uw Kamer over het wetsvoorstel voor de PW zijn
overigens een aantal voorlichtingsvoorschriften aangepast en verduidelijkt. Zo moet bij
startbrief en bij beëindiging expliciet worden vermeld dat er géén nabestaandenpensioen wordt
verworven (als dat het geval is) en moet deelnemers beter worden gewezen op het recht een
individuele doorrekening te vragen van het omruilen van ouderdomspensioen en
partnerpensioen. In het verlengde daarvan moet de deelnemer worden geïnformeerd over de
wijze waarop het nabestaandenpensioen is gefinancierd en wat dit betekent bij beëindiging van
de deelname.
Nieuw is ook dat de toezichthouder bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid voor de
deelnemer de mogelijkheid krijgt eventueel nadere regels te stellen over de
informatieverstrekking. Het is niet alleen van belang de beleggingsvrijheid te begrenzen, maar
ook pensioenuitvoerders te verplichten deelnemers extra zorgvuldig te informeren over de
risico's die bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid aanwezig zijn. Immers, ook
binnen de op grond van de plicht de beleggingsvrijheid te begrenzen gestelde grenzen kan een
deelnemer nog behoorlijk wat risico lopen, risico's waarmee deze zoveel mogelijk bekend
moet zijn. Pensioenuitvoerders moeten hun deelnemers in de startbrief goed over deze risico's
informeren. Dat moet gebeuren in het kader van de plicht die voor pensioenovereenkomsten
van welk karakter dan ook geldt in de startbrief te wijzen op de risico's die ten laste van de
werknemer komen (zie artikel 1, onderdeel c, van het als bijlage 2 opgenomen conceptbesluit).
Deelnemers met een premieovereenkomst met en zonder beleggingsvrijheid krijgen
daarnaast overigens ook een beeld van de risico's op grond van de drie indicaties die op basis
van drie scenario's moeten worden gegeven van het mogelijk te bereiken kapitaal.
Als uit de toezichtpraktijk van de toezichthouder na verloop van tijd blijkt dat de
informatieverstrekking aan deelnemers bij dit soort regelingen onvoldoende is naar het oordeel
van de toezichthouder, heeft deze op grond van de voorgenomen amvb de mogelijkheid nadere
regels te stellen. De toezichthouder kan dan eisen dat de pensioenuitvoerder een financiële
bijsluiter opstelt zoals die voor vergelijkbare derdepijlerproducten geldt. Dat betekent dat
aanvullend gewerkt moet worden met een van risico-indicator die het risico aangeeft, en dat
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
gewerkt moet worden volgens een voorgeschreven format. In dat geval kunnen
vormvoorschriften ontstaan.
./. Al met al heeft het verduidelijken, inperken en stroomlijnen van de voorlichtingsbepalingen er
toe geleid dat ten opzichte van de consultatieversie van de PW de omvang van het aantal
bepalingen tot minder dan de helft is teruggebracht. Om inzicht te geven zijn de
conceptbepalingen uit de amvb ten aanzien van voorlichting bijgevoegd. Deze amvb moet nog
met de toezichthouders worden besproken.
Toezicht
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd op het terrein van (de lagere regelgeving met
betrekking tot) het toezicht: heldere taakverdeling tussen toezichthouders, leidend tot zo min
mogelijk overlap in het toezicht; samenwerking en afstemming daar waar raakvlakken bestaan;
efficiency in het toezicht.
Ten behoeve van het eerste uitgangspunt wordt een heldere en eenduidige scheiding in de
taken van de AFM en DNB vastgelegd in de amvb. Dit uitgangspunt wordt als volgt nader
vormgegeven. Het toezicht op elke regel gesteld bij of krachtens de PW is aan één
toezichthouder toebedeeld. Daarbij heeft de AFM in gevolge de PW tot taak het uitvoeren van
het gedragstoezicht (artikel 137, tweede lid, PW). De AFM controleert of de communicatie
van de pensioenuitvoerder tijdig en in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen is verstrekt
(artikel 45 PW). Het spreekt voor zich dat de AFM de inhoud van de informatieverstrekking
toetst aan het pensioenreglement van de pensioenuitvoerder, de zogenaamde toets op juistheid.
DNB heeft ingevolge de PW tot taak het uitvoeren van het prudentiële toezicht (artikel 137,
vierde lid PW) en het materiële toezicht (artikel 137, vijfde lid). Deze taak omvat de uitvoering
van het toezicht op naleving van de bij of krachtens de PW gestelde regels, met uitzondering
van die regels op de naleving waarvan de AFM toeziet.
Concreet betekent dit het volgende (onder verwijzing naar de betreffende PW-artikelen):
a. De AFM houdt toezicht op:
o startbrief en melding van wijzigingen (zoals geregeld in artikel 20, eerste en
tweede lid, PW);
o het informeren van de werknemer door de pensioenuitvoerder (artikel 20,
tweede lid, tweede volzin en derde lid);
o melding door pensioenfonds inzake premieachterstand en tekort minimaal
vereist eigen vermogen, als een deelnemersraad bij het pensioenfonds ontbreekt
(artikel 27, eerste lid);
o melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van
premieachterstand (artikel 28, eerste lid);
o het registreren van deelnemersjaren en het verstrekken van informatie door
pensioenuitvoerders aan deelnemers bij start, periodiek, jaarlijks dan wel bij
beëindiging (de artikelen 34 tot en met 46);
o zorgplicht pensioenuitvoerder bij premieovereenkomsten met
beleggingsvrijheid (artikel 47);
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
o het informeren door de pensioenuitvoerder aan de gewezen deelnemer over:
afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming (artikel 60,
derde en vierde lid);
afkoop klein partnerpensioen bij ingang (artikel 61, tweede lid),
afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding (artikel 62, tweede
lid);
o het verstrekken van informatie door de pensioenuitvoerders over:
plicht tot waardeoverdracht op verzoek gewezen deelnemer bij
wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling
(artikel 65, derde lid, voor wat betreft de opgave);
herleving van de plicht tot waardeoverdracht bij wisseling van
werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling (artikel 68,
tweede en derde lid, voor zover het de communicatie betreft aan de
deelnemers);
plicht tot waardeoverdracht op verzoek deelnemer bij andere
pensioenovereenkomst met dezelfde werkgever (artikel 70, derde en
negende lid, voor wat betreft de opgave);
o het informeren door de pensioenuitvoerder over gebruikmaking van de
bevoegdheid tot collectieve waardeoverdracht op verzoek werkgever (artikel
75, tweede lid, sub a, voor zover dit betrekking heeft op het schriftelijk
informeren);
o het informeren door het pensioenfonds over korting van de pensioenaanspraken
en pensioenrechten (artikel 122, tweede lid).
b. DNB houdt toezicht op de naleving van de bij of krachtens de PW gestelde regels, met
uitzondering van de zojuist genoemde regels, op de naleving waarvan de AFM toeziet.
Het toezicht op de naleving van artikel 31a (principes goed pensioenfondsbestuur) ligt bij
DNB, behalve het toezicht op de klachtenregeling bij verzekeraars. Bij de overige activiteiten
van verzekeraars houdt de AFM daar nu al toezicht op. Vanuit oogpunt van doelmatigheid zal
het toezicht op dit onderdeel ten aanzien van pensioenregelingen ook aan de AFM worden
toebedeeld.
Als tweede uitgangspunt geldt dat daar waar raakvlakken bestaan, de toezichthouders
gegevens uitwisselen en afspraken maken over hoe zij elkaars oordeel overnemen:
· door relevante gegevens uit te wisselen, wordt voorkomen dat deze dubbel worden
uitgevraagd. Daarbij is van belang dat beide toezichthouders weten welke gegevens en
inlichtingen zij nodig hebben en welke daarvan bij de andere toezichthouder beschikbaar
zijn. Deze inventarisatie dient te geschieden voordat gegevens worden uitgevraagd;
· de samenwerking en afstemming betreffen vooral onderwerpen die zowel tot het
gedragstoezicht als het prudentieel en materieel toezicht behoren. Geregeld wordt dat de
beide toezichthouders beleidsregels onderling afstemmen, zodat deze zo veel mogelijk
gelijk luidend zijn;
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
· daarnaast gaat het erom elkaar op de hoogte te brengen van genomen maatregelen. De
toezichthouders dienen daartoe afspraken te maken over de wijze waarop, wanneer en van
welke genomen maatregel zij elkaar op de hoogte stellen;
· de (werk-)afspraken tussen AFM en DNB over onderlinge samenwerking en uitvoering
dienen schriftelijk te worden vastgelegd en ter kennis te worden gebracht van de minister
van SZW. Overigens zijn deze afspraken openbaar.
Gezien de toedeling van taken verwacht ik niet dat beide toezichthouders in elkaars vaarwater
zullen komen. Het belangrijkste raakvlak betreft ongetwijfeld de communicatie over de
toeslagverlening (artikel 86 PW). De in het conceptbesluit neergelegde uitgangspunten borgen
dat de toezichthouders zich niet onafhankelijk van elkaar een oordeel zullen vormen. Het kan
dus niet zo zijn dat de AFM het oordeel van DNB betwist, of omgekeerd.
Als derde uitgangspunt geldt het streven naar efficiency in het toezicht. Daartoe worden eisen
geformuleerd in het betreffende besluit ten aanzien van de door de toezichthouders in te dienen
begroting en ten aanzien van het jaarverslag en de jaarrekening of jaarverantwoording. De
begroting dient transparant te zijn en dient een koppeling te leggen tussen de
beleidsdoelstellingen en de daartoe te leveren prestaties of activiteiten en in te zetten personele
en financiële middelen. Bij de inrichting van de begroting dient onderscheid te worden
gemaakt naar verzekeraars en pensioenfondsen, en naar gedrags-, materieel en prudentieel
toezicht. Ook het jaarverslag en de jaarrekening of verantwoording moeten transparant zijn en
moet ingaan op de effecten en de doelmatigheid van het gevoerde beleid.
De voorwaarden die bij ministeriële regeling op grond van artikel 144 PW gesteld worden aan
de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening of jaarverantwoording, maken het de
toezichthouders mogelijk te volstaan met een marginale toetsing.
In het kader van de efficiency wijs ik ook op het overleg dat de toezichthouders op grond van
artikel 147 PW organiseert met (een vertegenwoordiging van) de onder toezicht gestelde
pensioenuitvoerders. In het jaarverslag dienen de toezichthouders in het bijzonder in te gaan op
de inzet en de effectiviteit van de handhavingsinstrumenten. In de PW is geregeld dat uw
Kamer elke vijf jaar een verslag ontvangt over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van
het functioneren van de toezichthouder.
Ten slotte ga ik hieronder in op een aantal aspecten met betrekking tot het toezicht, te weten de
kostenregeling, de eisen aan toezichthouders en de uitbesteding door pensioenuitvoerders.
Het berekenen, toerekenen en doorberekenen van de toezichtkosten aan de
pensioenuitvoerders wordt in de amvb geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in
incidenteel en jaarlijks toe te rekenen kosten. De incidentele kosten worden daarbij nog
onderscheiden in de kosten van eenmalige toezichthandelingen en de kosten die voortkomen
uit extra toezichtinspanningen als gevolg van een overtreding van een onder toezicht gestelde
pensioenuitvoerder.
Op dit punt sluit de amvb aan bij de `kostenregeling Pensioen- en spaarfondsenwet 1993' en,
waar mogelijk, bij de kostenregeling op grond van de Wet op financieel toezicht (Wft).
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
In de amvb worden ook eisen aan toezichthouders geformuleerd. Deze worden geformuleerd
in de vorm van principes (nader in te vullen door de toezichthouders zelf) en betreffen onder
meer (de kwaliteit van) de besluitvorming van de toezichthouders, gericht op het waarborgen
van een onafhankelijke vervulling van de uit de PW voortvloeiende taken en bevoegdheden.
Daarnaast betreffen deze eisen het beschikken over een gedragscode inzake geheimhouding,
het identificeren van functies die onverenigbaar zijn met nevenfuncties, het beschikken over
beleidsregels waaraan uitbesteding wordt getoetst. Tevens worden eisen gesteld ten aanzien
van een effectieve en efficiënte taakuitvoering.
Ten aanzien van de uitbesteding door pensioenuitvoerders is aangesloten bij de Beleidsregel
uitbesteding pensioenfondsen en de Regeling uitbesteding verzekeraars, zoals die per 1
februari 2004 gelden. De inhoudelijke eisen van beide zijn identiek. Aan beide worden geen
nieuwe elementen toegevoegd.
Afkoop en uitruil
De lagere regelgeving met betrekking tot afkoop, zoals opgenomen in de Afkoopregeling, zal
sterk vereenvoudigd kunnen. Ten eerste omdat de directeur-grootaandeelhouder niet onder de
PW valt. De specifieke afkoopregels voor deze groep kunnen daarmee komen vervallen. Ten
tweede omdat de regels over afkoop in relatie tot premierestitutie niet meer noodzakelijk is,
aangezien de mogelijkheid van premierestitutie wordt vervangen door de herziene
afkoopregeling in het wetsvoorstel PW. Ten derde zijn een aantal bepalingen die op basis van
de PSW in lagere regelgeving zijn opgenomen, bij de PW in de wet zelf geregeld. Het gaat
bijvoorbeeld om de mogelijkheid van afkoop in verband met fiscaal bovenmatig pensioen, en
condities die gesteld worden bij afkoop.
Wat overblijft is het vaststellen van de te hanteren rente die een pensioenuitvoerder vergoedt
over de periode tussen het moment van besluit tot afkoop en het moment van feitelijke afkoop
en over het jaarlijks in verband met geldontwaarding vaststellen van een herzien
afkoopbedrag. Dit zal bij ministeriële regeling worden geregeld.
De regels over het vaststellen van het afkoopbedrag en de uitruilwaarde in het kader van het
recht op uitruil van ouderdomspensioen en partnerpensioen, zoals geregeld in het Besluit
gelijke behandeling bij pensioenen in het kader van de Wet gelijke behandeling mannen en
vrouwen en de PSW, blijven inhoudelijk ongewijzigd gehandhaafd. In de PW is hiervoor
eveneens een delegatiebepaling voor opgenomen.
Waardeoverdracht
De lagere regelgeving met betrekking tot waardeoverdracht wordt in vergelijking met de PSW
gewijzigd. Enerzijds omdat een aantal onderwerpen uit deze lagere regelgeving in de PW naar
wetsniveau wordt getild. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de termijn waarbinnen een verzoek
tot waardeoverdracht moet zijn gedaan. Anderzijds worden de regels op onderdelen
inhoudelijk gewijzigd. Onder andere als gevolg van het FTK wordt de wijze waarop de over te
dragen waarde wordt bepaald, naar alle waarschijnlijkheid aangepast. Voorts leidt het verplicht
karakteriseren van pensioenovereenkomsten naar één van de drie onderscheiden karakters
(uitkerings-, kapitaal-, of premieovereenkomst) tot wijzigingen van de lagere regelgeving. De
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
karakterindeling zal in de plaats komen van de huidige indeling in reguliere / niet-reguliere
regelingen.
Pension fund governance
Verder zal in dit besluit geregeld worden dat pensioenuitvoerders de principes voor goed
pensioenfondsbestuur, zoals ontwikkeld door de Stichting van de Arbeid, het CSO en de
pensioenkoepels, moeten naleven.
3. Invoerings- en aanpassingwet Pensioenwet
Ik ben mij ervan bewust dat een omvangrijk wetsvoorstel als de PW gepaard moet gaan met
zorgvuldig overgangsrecht. Daartoe zal uiterlijk 1 augustus een apart wetsvoorstel (de IPW)
bij uw Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel is door Hare Majesteit inmiddels aan de
Raad van State aangeboden met het verzoek om spoedadvies.
Het doel van dit wetsvoorstel is het zo soepel mogelijk laten verlopen van de overgang van het
oude regiem (de PSW) naar de PW. Bij het opstellen van dit wetsvoorstel is eerst nauwkeurig
bezien, terzake van alle PW-bepalingen, wat de consequenties zijn van het invoeren van die
bepalingen. Vervolgens is het overgangsrecht vormgegeven, zodanig, dat de `last' van de
regiemwijziging voor alle betrokken partijen (deelnemers, werkgevers, pensioenuitvoerders)
tot een minimum wordt beperkt. Over het voorgenomen overgangsrecht is intensief met het
pensioenveld en met DNB en AFM overleg gevoerd.
3.1 Inwerkingtreding PW
Bij de invoering van een nieuwe wet staat allereerst de vraag centraal wanneer die nieuwe wet
in werking treedt. Noch de aard van de PW (als waarborgwet) noch de aard en doelstelling van
de wijziging in vergelijking met de PSW (namelijk technische herziening en modernisering)
vormen aanleiding om te kiezen voor een late inwerkingtredingsdatum, of voor een lange
overgangstermijn. De overgangstermijn dient echter weer wel voldoende te zijn om
pensioenuitvoerders en werkgevers de gelegenheid te geven zich in te stellen op de
veranderingen. Een termijn van een jaar is tegen die achtergrond adequaat.
Het ligt in mijn bedoeling de PW op 1 januari 2007 in werking te laten treden, maar voor een
aantal PW-bepalingen voornoemde overgangstermijn te hanteren. Een overzicht van mijn
voornemens omtrent onmiddellijke, dan wel uitgestelde inwerkingtreding van de verschillende
PW-bepalingen is terug te vinden in bijlage 1. Onder andere voor de PW-bepalingen die
voorbereiding vergen van de pensioenuitvoerders, zoals de informatiebepalingen, is voorzien
in een overgangstermijn van een jaar. Het FTK zal echter wel op 1 januari 2007 in werking
treden, met uitzondering van artikel 86, lid 2, inzake toeslagverlening.
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
3.2 Nadere overgangsregels
Voor een flink aantal PW-bepalingen geldt, dat het louter bepalen van de
inwerkingtredingsdatum van die bepalingen niet voldoende is. Een nadere regeling kan nodig
zijn om ongewenste effecten voor deelnemers, of voor pensioenuitvoerders te voorkomen. Zo
is een nadere regeling nodig om expliciet te maken of het nieuwe regiem ook van toepassing is
op reeds opgebouwde aanspraken op pensioen, of alleen op in de toekomst nog op te bouwen
aanspraken. Het overgangsrecht strekt er voorts toe, om daar waar relevant - bestaande
rechtsverhoudingen te respecteren. De maatregelen die daartoe in de IPW worden voorgesteld,
zijn maatwerk. Het bestek van deze brief leent zich niet voor een volledig overzicht van al die
maatregelen. Ik schets hieronder een aantal van de meer essentiële maatregelen.
Expliciet geen terugwerkende kracht
De PW-bepaling (artikel 13) die bepaalt dat een toetredingsleeftijd niet hoger mag liggen dan
21 jaar, zou er zonder nadere regeling toe kunnen leiden, dat iemand, die op het moment van
inwerkingtreding van deze bepaling 25 jaar is met terugwerkende kracht van 4 jaar in de
pensioenregeling moet worden opgenomen, met alle financiële consequenties van dien. De
IPW regelt dat in een dergelijke casus de opbouw van pensioen niet (met terugwerkende
kracht) start op 21-jarige leeftijd, maar gehandhaafd blijft op 25-jarige leeftijd. Uiteraard
kunnen sociale partners er wel zelf, op vrijwillige basis, voor kiezen deze vorm van
terugwerkende kracht in hun pensioenregeling door te voeren.
De IPW voorziet erin, dat de eventuele aanpassingen die als gevolg van de PW in de
pensioenregelingen nodig zijn, zich niet ook over het verleden uitstrekken. Zo regelt de IPW
dat de eis van artikel 14 van de PW (het ouderdomspensioen moet levenslang zijn) uitsluitend
betrekking heeft op aanspraken die vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 14
worden opgebouwd. Overigens staat het sociale partners vrij om reeds opgebouwde
aanspraken wél aan dit nieuwe vereiste aan te passen.
Ook voor artikel 9 van de PW (karakterisering) geldt op grond van de IPW dat het door sociale
partners te bepalen karakter alleen betrekking heeft op nog op te bouwen aanspraken.
Respecteren bestaande rechtsverhoudingen
De PW brengt een forse verbetering op het punt van het verhelderen van de omschrijving van
de werkingssfeer met betrekking tot de personenkring. Deze verbetering dient evenwel niet ten
koste te gaan van bestaande rechtsverhoudingen. Zo regelt de IPW het volgende. Indien er,
voordat de PW in werking treedt, personen deelnemen in een pensioenregeling, die niet onder
de definitie van `werknemer' vallen, bijvoorbeeld freelancers, maar ook directeuren-
grootaandeelhouders, kunnen deze personen op grond van de IPW desondanks hun deelname
aan de pensioenregeling continueren. Een gelijksoortige regeling is getroffen voor vut-
regelingen die reeds bestaan op het moment dat de PW in werking treedt. Indien een vut-
regeling niet (helemaal) voldoet aan de definitie van vut van artikel 2, vierde lid, van de PW,
wordt deze vut-regeling op grond van de IPW toch als vut-uitkering in de zin van de PW
aangemerkt.
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
Voor een aantal onderwerpen geldt, dat deze onder de PSW konden voorkomen, maar in het
kader van de PW niet meer. Dat geldt bijvoorbeeld voor spaarfondsen en eenmansfondsen,
maar ook voor de mogelijkheid om een pensioentoezegging aan een oudere werknemer niet
extern bij een pensioenuitvoerder onder te brengen, maar daarvoor op de balans van de
onderneming te reserveren, waardoor deze oudere werknemer niet de veiligstelling van het
pensioen geniet, die jongeren wel genieten.
Zoals gezegd zijn dit de onderwerpen waar de PW een eind aan maakt. Dat betekent evenwel
niet, dat bestaande spaarfondsen, eenmansfondsen en niet ondergebrachte toezeggingen, óók
niet langer toegestaan zouden moeten zijn. Daarom regelt de IPW dat in deze situaties voor
bestaande gevallen het oude regiem, de PSW, al dan niet tijdelijk van toepassing blijft.
Aandacht voor uitvoeringspraktijk
De PW bepaalt dat ook gewezen deelnemers periodiek informatie eens in de vijf jaar - van
hun (voormalige) pensioenuitvoerder moeten krijgen. Het is ook voor mensen, die voordat de
PW in werking treedt, reeds gewezen deelnemer zijn geworden, van belang dat zij deze
periodieke informatie kunnen ontvangen. Echter, niet alle pensioenuitvoerders beschikken
over de adressen van de `huidige' gewezen deelnemers. Om zowel tegemoet te komen aan het
belang van die mensen, als aan het belang van de pensioenuitvoerder, wordt in de IPW bepaald
dat deze `bestaande' gewezen deelnemers wel het recht op deze periodieke informatie, doch
alleen indien zij zich zelf bij de pensioenuitvoerder hebben gemeld met een verzoek daartoe.
Voorts behoeft geen betoog, dat de verplichting tot het vaststellen van een pensioenreglement
voor verzekeraars zeer bezwaarlijk is in het geval het een zogenaamde premievrij contract
betreft, d.w.z. de situatie waarin de werkgever het contract met de verzekeraar beëindigd heeft,
of de werkgever niet meer bestaat, en de verzekeraar dus de tijdens de contractsperiode
opgebouwde aanspraken van de deelnemers blijft administreren en te zijner tijd uitbetalen.
Indien de verzekeraar ook voor die situaties alsnog een pensioenreglement zou moeten
vaststellen, zou dat een verplichting zijn die weliswaar in het belang is van de betreffende
deelnemers, maar als te belastend voor de verzekeraar moet worden aangemerkt. Om die reden
is in de IPW expliciet bepaald dat een pensioenreglement in die situaties niet verplicht is.
Specifiek ten behoeve van verzekeraars is in de IPW voorts geregeld, dat bestaande c-polissen
mogen worden gecontinueerd.
10
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
3.3 Aanpassing andere wetten.
Een meer technisch onderdeel van de IPW is de aanpassing van alle andere vigerende
wetgeving, waaronder de fiscale wetgeving, de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding,
en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De aanpassing van de WVPS is nodig om te
waarborgen, dat de daarin opgenomen bescherming van de (ex-)echtgenoot intact blijft. De
aanpassing van de WVB is omvangrijk, omdat met het oog op de wenselijkheid van het
zelfstandig leesbaar blijven van die wet, de nieuwe PW normen daarin `overgeschreven' zijn,
uiteraard met inachtneming van de specifieke verschillen tussen `beroepsgenoten' enerzijds, en
`werkgevers' en `werknemers' anderzijds.
Daarnaast moeten uiteraard andere wetten gewijzigd worden die verwijzen naar de PSW.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
BIJLAGE 1
12
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
BIJLAGE 2
Conceptbesluit inzake informatieverstrekking en zorgplicht
Artikel 1. Informatie over basispensioenregeling (o.b.v. artikel 20)
1. De informatie in de startbrief over de inhoud van de basispensioenregeling bevat in ieder
geval het volgende:
a. de ingangsdatum van de pensioenovereenkomst;
b. de pensioenvormen, waarbij aangegeven wordt of nabestaandenpensioen, al dan niet samen
met ouderdomspensioen, deel uitmaakt van de basispensioenregeling;
c. het karakter van de pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 9 van de wet, waarbij wordt
vermeld welke risico's door de werknemer gedragen worden;
d. de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld;
e. de ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering;
f. de gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken
waarbij aangegeven wordt welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn;
g. de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van pensioenaanspraken;
h. een betalingsvoorbehoud van de werkgever;
i. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting als bedoeld in artikel 49 van de wet; en
j. de informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en de
pensioenuitvoerder.
2. Indien er sprake is van een premieovereenkomst informeert de pensioenuitvoerder de
werknemer over:
a. de bestemming van de premie waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen pensioen op
opbouwbasis, pensioen op risicobasis en de kosten; en
b. het verloop van de premie.
3. In de startbrief wordt tevens informatie opgenomen over:
a. het wettelijk recht op waardeoverdracht als bedoeld in artikel 65 van de wet of de
mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 69 van de wet;
b. de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil;
c. het bestaan van een vrijwillige pensioenregeling en de pensioenvorm waarop deze
vrijwillige pensioenregeling betrekking heeft;
d. het recht om bij de pensioenuitvoerder het jaarverslag of de jaarrekening op te vragen;
e. het recht van de werknemer om bij de pensioenuitvoerder informatie te krijgen over de
dekkingsgraad;
f. het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
g. de bij de pensioenuitvoerder geldende klachtenregeling.
Artikel 2. Mogelijkheid toezichthouder tot stellen nadere regels met betrekking tot
informatieverstrekking bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid (o.b.v. artikel
20 en 42)
De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot het informeren van de
deelnemer over de risico's, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, voorzover het gaat om
premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid voor de deelnemer.
13
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
Artikel 3. Informatie over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken (o.b.v artikel
20)
1. De informatie in de startbrief over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken bevat:
a. in geval van een uitkeringsovereenkomst een opgave van de hoogte van het periodiek uit te
keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen;
b. in geval van een kapitaalovereenkomst een opgave van de hoogte van het voor periodieke
uitkeringen aan te wenden kapitaal op de ingangsdatum van het pensioen; of
c. in geval van een premieovereenkomst:
1º. de hoogte van de periodieke uitkering wanneer de premie voor de ingangsdatum van het
pensioen reeds daarvoor wordt aangewend;
2º. de hoogte van een verzekerd kapitaal wanneer de premie voor de ingangsdatum van het
pensioen reeds daarvoor wordt aangewend;
3º. een indicatie van het te bereiken kapitaal op de pensioendatum indien de premie wordt
belegd en de daarbij gehanteerde veronderstellingen.
2. De toezichthouder stelt regels met betrekking tot de te hanteren veronderstellingen bij het
berekenen van het mogelijk te bereiken kapitaal op pensioendatum, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, ten derde.
Artikel 4. Informatie over toeslagverlening (o.b.v artikel 20, 35 t/m 42)
De informatie over toeslagverlening die op grond van de artikelen 20 en 35 tot en met 42 van
de wet wordt verstrekt heeft betrekking op:
a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening;
b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien is gekozen voor
financiering als bedoeld in artikel 125, eerste lid, onderdeel a, van de wet, de hoogte van de
reservering in relatie tot de benodigde reservering;
c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening;
d. de toeslagverlening over het afgelopen jaar waarbij wordt aangegeven of dit in
overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is geweest.
Artikel 5. Verstrekken informatie aan deelnemers jaarlijks (o.b.v artikel 35)
1. Aan de deelnemers wordt jaarlijks een opgave van de verworven aanspraken verstrekt
waarbij overeenkomstig artikel 3 onderscheid wordt gemaakt tussen een
uitkeringsovereenkomst, een kapitaalovereenkomst en een premieovereenkomst.
2. Aan deelnemers wordt jaarlijks een opgave van de reglementair te bereiken
pensioenaanspraken verstrekt die overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel a, b en c, 1º
en 2º wordt vastgesteld.
3. Bij de in het tweede lid bedoelde opgave wordt ten aanzien van nabestaandenpensioen
aangegeven wat de consequenties zijn van de gekozen wijze van financieren.
Artikel 6. Verstrekken informatie aan deelnemers bij beëindiging deelneming (o.b.v.
artikel 36)
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming informatie
over:
14
Ons kenmerk AV/PB/2006/45948
a. de mogelijkheid van afkoop, bedoeld in artikel 60 van de wet, voor zover er sprake is van
een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens;
b. het recht op waardeoverdracht,bedoeld in artikel 65 van de wet ,of de mogelijkheid tot
waardeoverdracht, bedoeld in artikel 69 van de wet;
c. de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
d. het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan;
e. het vervallen van de dekking tegen het risico op overlijden indien nabestaandenpensioen
werd verworven op basis van risicofinanciering.
Artikel 7. Verstrekken informatie aan gewezen partner bij scheiding (o.b.v. artikel 38)
De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen partner bij scheiding informatie over de
mogelijkheid van afkoop, bedoeld in artikel 62 van de wet, voor zover sprake is van een
pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.
Artikel 8. Verstrekken informatie aan deelnemers vrijwillige pensioenregeling (o.b.v.
artikel 42)
1. De pensioenuitvoerder informeert een deelnemer voorafgaand aan de deelneming in de
vrijwillige pensioenregeling over de inhoud van de vrijwillige pensioenregeling, waarbij
artikel 1, eerste lid, en artikel 2 van overeenkomstige toepassing zijn.
2. De informatie over de reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt overeenkomstig
artikel 3 vastgesteld.
Artikel 9. Verstrekken van informatie op verzoek (o.b.v. artikel 43)
1. Indien sprake is van een premieovereenkomst waarbij de deelnemer tijdens de
opbouwperiode het beleggingsrisico draagt verstrekt de pensioenuitvoerder op verzoek aan de
deelnemer en de gewezen deelnemer informatie over alle beleggingsmogelijkheden, de
feitelijke beleggingsportefeuille, de risicopositie en de kosten in verband met de beleggingen.
2. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner
of de pensioengerechtigde op verzoek de verklaring van beleggingsbeginselen , bedoeld in
artikel 132 van de wet.
3. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner
of de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 128 van de wet;
b. het langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 126 van de wet;
c. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 157 van de
wet; en
d. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 159 van de wet.
4. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie
over de consequenties van uitruil als bedoeld in artikel 54, 55 of 56 van de wet voor de
deelnemer.
Artikel 10. Kosten informatieverstrekking
De informatie op grond van de artikelen 20 en 35 tot en met 43 van de wet wordt kosteloos
verstrekt.
15
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid