De Nederlandse Bank
Locatie leeg Odulphus Lyceum, Tilburg
Spreker leeg Dr. A.H.E.M. Wellink
Jean Monnet zei dat niemand vandaag precies kan zeggen wat morgen de
structuur van Europa kan zijn, omdat de veranderingen van morgen,
teweeggebracht door de veranderingen van vandaag, onvoorspelbaar zijn.
De ontwikkelingen van de laatste tijd bewijzen zijn gelijk. Drie jaar
terug hield ik op uitnodiging van rector Korsten ook een lezing over
Europa. Ik kon toen niet bevroeden dat onder andere door het
Nederlandse en Franse Nee in het referendum over de Europese Grondwet,
het project Europa pas op de plaats moest maken.
In mijn bijdrage aan deze Masterclass sta ik stil bij het in mijn ogen
grote succes van het Europese integratie project. Daarbij schets ik
eerst het historisch perspectief. Ik heb deze achtergrond nodig om
aanschouwelijk te maken dat de Europese uitdagingen van dit moment
geen onoverkomelijke hordes hoeven te zijn. Ik zal daarbij pleiten
voor een consistent beleid, zonder paniekvoetbal. Dat kunnen we beter
bewaren voor het Wereldkampioenschap dat over een paar dagen bij onze
oosterburen start.
Historisch perspectief
Een groot deel van uw leerlingen is zich waarschijnlijk minder goed
bewust van het waarom van de Europese samenwerking. De Europese
integratie is begonnen als vredesinitiatief. Na de verschrikkingen van
de Tweede Wereldoorlog realiseerden Europese politici zich dat er een
manier moest worden gevonden om Europa niet telkens weer af te breken
maar juist gezamenlijk op te bouwen. Dat verklaart ook de plechtige
woorden uit het Verdrag ter oprichting van de Europese Gemeenschap
voor Kolen en Staal, dat op 18 april 1951 werd ondertekend: Beste
mede-Europeanen, wij dienen de grondstenen te leggen voor een grotere
en hechtere gemeenschap tussen de volkeren, die lange tijd door
bloedige strijd verdeeld zijn geweest en de grondslagen te leggen voor
instellingen die in staat zijn richting te geven aan een voortaan
gezamenlijke bestemming..
Dit vredesideaal uit de jaren vijftig heeft heden ten dage nog niet
aan belang ingeboet. Het relatief recente bloedvergieten in voormalig
Joegoslavië, moge als illustratie dienen.
De grondleggers van de Europese samenwerking gingen ervan uit dat
vrede wordt gevoed door wederzijds vertrouwen en solidariteit. Op hun
beurt worden vertrouwen en solidariteit vormgegeven en gestimuleerd
door integratie. De Europese samenwerking begon in 1951 met de
oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (de EGKS),
waaraan zes landen waaronder Nederland deelnamen. Het is geen toeval
dat juist deze producten werden gekozen: kolen en staal waren immers
de bouwstenen van de oorlogsindustrie. Bovendien waren kolen, net als
olie nu, destijds zeer belangrijk voor de economie. Dus ook voor het
herstel van Europa was de kolen- en staalindustrie van het grootste
belang.
Ondanks het succes van de EGKS bleek een Europese Defensie Gemeenschap
een brug te ver. Men heeft zich vanaf dat moment primair gericht
op economische integratie in de vorm van goede handelsbetrekkingen
binnen Europa en steun aan achterblijvende regios.
Het is niet gek dat economische integratie de opmaat bleek voor
Europese integratie. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Europese
samenwerking immers al een flinke zet door het Marshall Plan, waarmee
de Verenigde Staten na 1948 financieel bijdroegen aan de wederopbouw
van Europa (naar huidige koopkracht ter hoogte van 105 miljard
dollar). Het Marshall Plan was geen pure liefdadigheid. Naast
humanitaire redenen speelden namelijk ook strategische overwegingen
een rol. Zo wilden de VS bijvoorbeeld voorkomen dat het in puin
gelegde West Europa ten prooi zou vallen aan het communisme. Daarnaast
was Europa een belangrijk afzetgebied voor Amerikaanse
exportproducten. Kortom, veiligheid en solidariteit werden ingevuld
met economische middelen.
Het verloop van de Europese integratie
De Europese Economische Gemeenschap had als doel de creatie van een
gemeenschappelijke markt voor alle producten en productiefactoren. Het
is niet in de laatste plaats dankzij de EEG dat de lidstaten in de
jaren zestig grote economische bloei kende.
Vanaf het begin van de jaren zeventig stagneerde het Europese
integratieproces. Een belangrijke reden hiervoor was de economische
tegenwind als gevolg van de oliecrises. Lidstaten concentreerden zich
op hun eigen problemen en minder op Europese samenwerking. Een andere
reden was de koppige houding van Charles de Gaulle die het
toetredingsproces van Groot-Brittannië oprekte van 1961 tot 1973. Dit
veroorzaakte veel spanningen tussen de lidstaten. De Gaulle was ook
tegen verdere integratie tussen de toenmalige lidstaten en wilde zelfs
eerder genomen integratiestappen terugdraaien.
Hoewel een flink aantal nieuwe lidstaten toetraden (Groot-Brittannië,
Denemarken, Ierland, Griekenland, Spanje en Portugal) was de vaart uit
het Europese integratieproject. In de kranten verscheen zelfs de term
Eurosclerose. Tegelijkertijd beseften de lidstaten dat verdere
Europese samenwerking noodzakelijk was. Zo leidde de angst van
Frankrijk tweede viool te moeten spelen achter West Duitsland, ertoe
haar starre opstelling te verzachten. West Duitsland moest juist
toenadering zoeken tot haar bondgenoten omwille van hun steun voor de
op hereniging gerichte Ostpolitik. Verder werd de economische en
technologische achterstand ten opzichte van Japan en de VS steeds
groter en individuele lidstaten konden niet tegen zulke grootmachten
op. Internationale crises zoals de Sovjet bezetting van Afghanistan en
de Iraanse revolutie onderstreepten deze slinkende rol van de
individuele landen op het wereldtoneel en droegen bij aan hun
bereidheid tot verdergaande integratie.
Het proces van Europese integratie kwam weer op gang met het
inwerkingtreden van de Europese Akte in 1987. Daarin spraken de
lidstaten van de EEG af de resterende belemmeringen voor de
gemeenschappelijke markt zoals die in 1957 was voorzien, uiterlijk per
31 december 1992 te slechten. De totstandkoming van de interne markt,
waarin personen, goederen en diensten zich vrij konden bewegen, bracht
Europa als vanzelf bij een verdere verdieping van de integratie.
Na 1992 restte er namelijk nog een belangrijke economische
belemmering: de wisselkoersen. De invoering van één munt in de
Europese Unie zou hieraan een eind maken. Om dit te bereiken, waren
duidelijke criteria nodig voor factoren die de waarde van een munt
bepalen, zoals de hoogte van het overheidstekort, het
inflatiepercentage en de rente. Deze afspraken legde de
regeringsleiders in 1992 vast in het Verdrag van Maastricht. De
Maastricht criteria moeten waarborgen dat de deelnemende landen in
economisch opzicht genoeg op elkaar lijken om te kunnen profiteren van
een gezamenlijke rente en wisselkoers.
Vanaf 1 januari 1999 werken de financiële markten met de girale euro.
In 2002 volgden de euromunten en biljetten, het zogenaamde chartale
geld. De ene munt werd daarmee een feit.
Uiteraard mag een land ook na invoering niet uit de pas gaan lopen.
Hiertoe zijn de begrotingsregels in het Stabiliteit- en Groeipact
geschreven. Ondanks dit Pact is het met de begrotingsdiscipline van
sommige landen helaas slecht gesteld.
De monetaire unie, waarin een groep autonome landen vrijwillig besluit
de eigen munt in te ruilen voor een gemeenschappelijke munt, is uniek
in de wereld. Zonder dat we het wellicht elke dag beseffen, is dit
weer een bewijs dat Europa al erg veel heeft bereikt op het gebied van
solidariteit en wederzijds vertrouwen sinds de verwoestende Tweede
Wereldoorlog.
Uitbreiding van de EU
Solidariteit was ook de drijvende kracht achter het volgende grote
project van de Europese Unie: de uitbreiding naar het Oosten van 2004.
In de jaren negentig kreeg het Europese integratieproces namelijk een
belangrijke impuls: het wegvallen van het IJzeren Gordijn. Dit laatste
overblijfsel van de Tweede Wereldoorlog had Europa bijna vijftig jaar
lang verdeeld. Na het wegvallen ervan, kon Europa de zoektocht naar de
gezamenlijke bestemming ook echt gezamenlijk voortzetten. Met de
toetreding van tien meest Oostbloklanden in mei 2004, is deze
historische en morele belofte ingelost. De economische en politieke
stabilisatie die uit de integratie van het gehele Europese continent
voortkomt, is van onschatbare waarde, ook voor de Nederlandse burger.
Niet alleen door het wegvallen van de dreiging van het Oosten die voor
mijn generatie zo tastbaar was. Op kleinere schaal zou uw recente
uitwisselings-programma met Poolse collega-scholen tot voor kort
ondenkbaar zijn.
De financiële gevolgen van de uitbreiding hebben veel aandacht
gekregen. Los van het feit dat de Nederlandse bijdrage inmiddels fors
is teruggebracht, is deze financiële kant maar een beperkt deel van
het verhaal. Het uitbreidingsproces biedt ons namelijk ook economische
voordelen. Door de verbreding van de interne markt heeft het
Nederlandse bedrijfsleven meer handels- en investeringsmogelijkheden.
Een ander gevolg van de uitbreiding is migratie. Door de verschillen
in lonen zullen inwoners van de nieuwe lidstaten emigreren naar de
rest van de EU. Ik verwacht niet dat deze stroom erg omvangrijk wordt.
Ten eerste omdat volledig vrij verkeer van personen pas mogelijk is in
2011. Doordat de inkomensverschillen dan al geringer zijn, zullen
minder mensen migreren. Daarnaast blijkt de arbeidsmobiliteit in
Europa gering. Zo bleef de verwachte grote migratiestroom uit na de
toetreding van Spanje en Portugal. Verder heeft de komst van de
spreekwoordelijke Poolse loodgieter ook voordelen. Zij vervullen vaak
laaggeschoolde vacatures, die in de rijkere landen moeilijk vervulbaar
blijken.
Toekomstige uitdagingen
De successen van de EU verhinderden niet dat er ongemerkt een forse
kloof met de burger ontstond. Europa werd namelijk primair gevormd
vanuit de politieke wil van klein aantal direct belanghebbenden,
bijvoorbeeld de landbouwsector en het bedrijfsleven, aangevuld met een
select gezelschap met interesse voor de Europese zaak. Daar kwam nog
bij dat de Brusselse regelgeving door de complexiteit en het hoge
technische gehalte, weinig aansprekend is. Zolang het Europa voor de
wind ging, was er voor de bevolking echter weinig reden zich te
roeren. Het Nederlandse en Franse Nee in het referendum over de
Europese Grondwet bracht deze kloof onverbiddelijk aan het licht.
De tekst van de Grondwet is in belangrijke mate een consolidatie van
de bestaande regelgeving, aangevuld met een vastlegging van geldende
rechtspraak. De werkelijk grondwettelijke artikelen waren in de
minderheid, en ook die bestonden voor een groot deel uit bestaande
teksten. Ook de keuze voor het woord Grondwet was minder gelukkig.
Mensen werden overvallen door dit document, dat kennelijk zou gelden
boven de Nederlandse Grondwet. Uit de internet-enquête in opdracht van
staatssecretaris Nicolaï [NederlandinEuropa.nl, resultaten
gepubliceerd 19 mei] blijkt verder dat de meerderheid vindt dat het
allemaal te snel ging in Europa. Uit eerdere enquêtes bleek al dat
sommigen tegenstemden vanwege onvrede over de gang van zaken in het
eigen land. Ook enkele politici schroomden niet Europa de schuld te
geven van nationale problemen.
Overigens staat Europa niet stil zonder Grondwet. Als gezegd, is de
Grondwet grotendeels een samenvoeging van bestaande verdragen, die hun
gelding behouden.
Ik bepleit daarmee nog niet de Grondwet zomaar bij het grofvuil te
zetten. We moeten namelijk niet uit de referendumuitslag concluderen
dat de burger Europa afwijst. Immers, uit de enquête van Nicolaï
blijkt dat deze nog steeds in meerderheid het nut van Europa inziet.
Ik kan daarom voorzitter Barosso van de Europese Commissie begrijpen
die een besluit over de Grondwet wil uitstellen. Hij wil dat de
regeringsleiders met een nieuwe politieke verklaring komen in maart
2007, rond de viering van de vijftigste verjaardag van het Verdrag van
Rome. Deze verklaring moet ingaan op de waarden en ambities van Europa
en hoe deze te realiseren. Daarna wordt het debat over de ratificatie
van de Grondwet heropend. Het is daarbij aan de politici te bepalen of
men verder wil met de gehele Grondwet, of dat men de meest
noodzakelijk geachte delen ervan invoert. We moeten in elk geval
voorkomen dat uitstel afstel wordt. Daarom dient de komende periode
benut te worden om te debatteren over een aantal gevoelige
onderwerpen. Ik behandel er nu drie. Eerst bestuurlijke hervormingen,
daarna de betrokkenheid van de burger en ten slotte de geografische
grenzen van Europa.
Bestuurlijke hervormingen
De doelstellingen bij de oprichting van de Europese Gemeenschap waren
voornamelijk intern gericht, zoals tot uitdrukking kwam in de vier
vrijheden (vrijheid van personen-, diensten-, werk- en
kapitaalverkeer). Verder speelde het beleid tot verminderen van
achterstand in minder begunstigde gebieden en de landbouwpolitiek een
grote rol. Het wereldbeeld is inmiddels onder invloed van
globalisering substantieel gewijzigd. Hierbij valt de opkomst van
nieuwe economieën op. Ook andere factoren spelen een rol. Voorbeelden
zijn demografische ontwikkelingen (vergrijzing), ideologische
verschuivingen (zoals het verdwijnen van de duidelijke Oost-West
scheiding), technologische vooruitgang (internet) en
energievoorziening (stijgende olieprijzen). Bovendien ziet de EU zich
geconfronteerd met vraagstukken op het terrein van klimaat en milieu
(broeikaseffect) die niet meer binnen Europa (laat staan binnen
Nederland) aangepakt kunnen worden. Als Europa haar potentie wil
waarmaken een internationale rol te vervullen, moet zij adequaat en
eensgezind reageren op deze en andere uitdagingen van de 21^ste eeuw.
De mogelijke slagvaardigheid van Europa wordt bepaald door haar
bestuurlijke model. Dit model was echter nog grotendeels gebaseerd op
een Gemeenschap van zes landen. Daarom is dit model in aanloop naar de
toetreding van de tien nieuwe lidstaten in 2004 onder handen genomen.
Een eerste poging, het verdrag van Nice, was niet meer dan een eerste
aanzet. Meer ambitie werd aan de dag gelegd met de op 29 oktober 2004
ondertekende Europese Grondwet. Bij een groot aantal onderwerpen werd
de voorgeschreven besluitvorming bij unanimiteit in de Raad van
Ministers, vervangen door besluitvorming met gekwalificeerde
meerderheid. Hierdoor zou een dwarsligger niet meer in zijn eentje de
voortgang kunnen belemmeren. Dit is hard nodig; in een Unie van 25 of
meer lidstaten is de kans immers groot dat de unanimiteitseis tot
stagnatie leidt. De Europese Grondwet zou de besluitvaardigheid van de
Raad hebben doen stijgen tot ver boven het niveau van de EU15. Hierbij
zou de invloed van de grote landen iets toenemen , en die van
landen als Nederland afnemen
. Overigens is hier de grootste verschuiving het gevolg van de
uitbreiding met tien landen en niet van de eventuele wijzigingen door
de Grondwet.
Omdat het opgeven van het vetorecht gepaard gaat met een verlies aan
soevereiniteit voor de lidstaten, verwondert het niet dat hier fel
tegen is geprotesteerd. Toch moet de besluitvorming in Europa op de
agenda blijven staan om verdere stagnatie te voorkomen.
Betrokkenheid van de burger
Tijdens de Top van Laken in 2001 hebben de regeringsleiders een nieuwe
impuls gegeven aan het verkleinen van de kloof met de burger. Waar het
al genoemde Verdrag van Nice weinig verbeteringen bracht, deed de
Grondwet een forse stap in de goede richting. De afwijzing hiervan
is extra spijtig, omdat de democratische legitimiteit hiermee een
belangrijke impuls had gekregen. Voorbeelden zijn meer invloed van het
Europese parlement, betere afbakening van Europese en nationale
bevoegdheden, de openbaarheid van Raadsvergaderingen, een aanscherping
van het subsidiariteitsbeginsel, de gele kaart procedure waarmee
Brussel teruggefloten kon worden als het haar bevoegdheden te buiten
gaat, en het burgerinitiatief, waarmee men met een aantal
handtekeningen een onderwerp geagendeerd kan krijgen in Brussel.
Hoewel geen wonderen verwacht moeten worden, hadden deze vernieuwingen
kunnen helpen van Europa een levende politieke beweging te maken waar
de burger zich in zou kunnen herkennen.
Enquêtes duiden consequent op een positieve grondhouding van de burger
ten opzichte van lidmaatschap van de Unie. Dat sterkt mij in mijn
vertrouwen dat de referendum-uitslag de toekomst van Europa niet
wezenlijk hoeft te wijzigen.
De uitslag heeft naar mijn mening juist gediend als een startsignaal
voor een sterkere betrokkenheid van burger bij Europa. Een betere
informatievoorziening hoort daarbij. Uit een direct ná het referendum
afgenomen enquête bleek dat het gebrek aan informatie voor
Nederlanders een belangrijke reden was nee te stemmen (32%). Onderdeel
van die informatievoorziening mag voor mij zijn het benadrukken van de
successen van Europa. Voor uw leerlingen mag een oorlog binnen de EU
vrijwel ondenkbaar zijn, voormijn generatie is dat allerminst zo.
Verder vergeten wij nog wel eens hoezeer onze welvaart de afgelopen
decennia is toegenomen. Niet alleen op materieel vlak, maar vooral ook
ten aanzien van de immateriële aspecten. Denk hier aan de maatregelen
tegen discriminatie, goede arbeidsomstandigheden, de toegenomen vrije
tijd, de sterk verbeterde gezondheidszorg en de aandacht voor het
milieu. Dat moeten wij ons blijven beseffen, ook omdat anders onze
bereidheid afneemt offers te brengen voor de uitdagingen van de EU in
de 21^ste eeuw.
Geografische uitbreiding van de Unie en het eurogebied
Het Europese project hoeft niet klaar te zijn nadat de huidige 25
landen zijn uitgebreid met binnenkort Bulgarije en Roemenië en later
mogelijk Turkije en Kroatië. De EU spreekt al verkennend met Macedonië
en landen in de West Balkan. Deze processen leiden wellicht ooit tot
toetreding en dragen nu al bij aan vrede en veiligheid. Niet alleen in
die landen zelf, maar ook door verlaging van geweldsdreiging bij ons.
Aanhakend bij het citaat van Monnet waarmee ik begon, is het wellicht
beter niet te lang te filosoferen over de uiteindelijke geografische
grens van Europa. Onze omgeving is zo dynamisch dat het onverstandig
lijkt Europa op één koers vast te pinnen. In plaats van het formuleren
van een einddoel kan ook benadrukt worden dat de Europeanen een
gemeenschappelijke basis hebben en gemeenschappelijke belangen. Als de
Unie potentiële kandidaten bij voorbaat de toegang ontzegt, zaait zij
twijfel over haar eigen bestaansrecht.
Wel moeten we bij elke volgende uitbreiding van het Europese huis, de
vorige verbouwing eerst goed hebben afgerond. Europa moet in dat
opzicht lering trekken uit de klacht van veel burgers dat het allemaal
veel te snel is gegaan.
Na de geografische uitbreiding van de Unie zal op een gegeven moment
ook de invoering van de euro volgen. Zo gaven de Europese Centrale
Bank en de Europese Commissie onlangs een positief advies over de
invoering van de euro door Slovenië. Deelname aan de muntunie
verankert de nieuwe lidstaten nog steviger in de gezamenlijke toekomst
van Europa.
We moeten de toetreding tot de muntunie overigens niet overhaasten. De
meeste nieuwe lidstaten zijn namelijk amper 15 jaar geleden vanuit een
centraal geleide planeconomie begonnen aan de transitie richting een
markteconomie en hebben nog een flinke weg te gaan.
Conclusie
Willy Brandt zei al dat de geschiedenis van de Europese Gemeenschap de
geschiedenis is van haar crises. We moeten ons dan ook niet door de
huidige impasse uit het veld laten slaan. Uitstel mag echter geen
afstel betekenen. We moeten de huidige periode van bezinning nuttig
gebruiken, bijvoorbeeld door te werken aan een sterkere betrokkenheid
van de burger.
Daarbij past het ook stil te staan bij hetgeen we al hebben bereikt,
met name zestig jaar vrede en veiligheid. We moeten ons daarbij niet
teveel het hoofd breken over het einddoel van de EU of haar uiterste
grenzen. Beter is het onze bestuurbaarheid en slagvaardigheid te
vergroten, zodat we adequaat kunnen optreden bij veranderingen.
Over een sterkere betrokkenheid van de burger en een grotere
bestuurbaarheid en slagvaardigheid valt nog genoeg te discussiëren,
waar wij met zijn allen de komende vijfenveertig minuten onze bijdrage
aan kunnen leveren.
[s?root.de_kennisBank.Nieuws__persberichten_en_speeches.DNB.Speeches_2
006.Speech_president_Wellink_over_'Europa_uitstel_betekent_geen_afstel
'] leeg