Ministerie van Buitenlandse Zaken
Kamerbrief inzake de actuele situatie in Afghanistan
Ministerie van  Ministerie van
Buitenlandse Zaken  Defensie
Postbus 20061   Postbus 20701
2500 EB 's-Gravenhage   2500 ES 's-Gravenhage
Telefoon 070-3486486    Telefoon 070-3188188

Aan:
de Voorzitter van de
Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Binnenhof 4
's-Gravenhage

i.a.a.:
de Voorzitter van de
Eerste Kamer der
Staten-Generaal
Binnenhof 22
's-Gravenhage

Uw brief Uw kenmerk Ons nummer Datum
DVB/CV-199/06 9 juni 2006

Ter voorbereiding op het Algemeen Overleg met de vaste kamercommissies van Buitenlandse Zaken en Defensie op 13 juni, en met verwijzing naar uw verzoek van 2 juni jl., gaat u hierbij toe een brief over de actuele situatie in Afghanistan, en in het bijzonder de recente gebeurtenissen in Uruzgan. Deze brief is een aanvulling op de brieven van 18 april (kamerstuk 27 925 nr 213) en 16 mei (kenmerk 27 925 nr 214).

De minister De minister
van Buitenlandse Zaken, van Defensie,

Dr. B.R. Bot H.G.J. Kamp

I. Politieke ontwikkelingen

Parlement
Begin juni gaf het Afghaanse parlement in Kaboel zijn goedkeuring aan de begroting voor het (Afghaanse) jaar 1385. In eerste instantie had het parlement de begroting afgewezen uit onvrede met de voorstellen inzake de ambtenarensalarissen, uitkeringen en pensioenen. De Regering is uiteindelijk slechts gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de wensen van het parlement en heeft begrotingsdiscipline kunnen handhaven. Dit was ook conform het advies van het IMF.

Eind mei boog het parlement zich eveneens over de nieuwe samenstelling van het Hoge Gerechtshof. De herbenoeming van de conservatieve opperrechter Shinwari werd daarbij verworpen. President Karzai heeft nog geen nieuwe kandidaten voorgesteld voor de vijf ministersposten waarvan de kandidaten zijn afgewezen door het parlement.

In de eerste periode heeft het parlement zich een speler van belang getoond, die zijn taak serieus neemt en de regering kritisch volgt. Het wordt nu tijd dat regering en parlement snel aan de slag gaan met de uitvoering van beleid.

Onlusten in Kaboel
Op 29 mei braken onlusten uit in Kaboel, nadat in een verkeersongeluk met een Amerikaans konvooi Afghaanse burgers waren omgekomen. Een demonstratie van ongeveer 400 mensen trok door de stad en riep leuzen tegen de internationale gemeenschap, in het bijzonder de VS, en tegen president Karzai. Aan diverse gebouwen die met buitenlandse hulpverlening werden geassocieerd werd schade aangericht. De Afghaanse politie trad aanvankelijk niet resoluut genoeg op om het geweld in te tomen. Volgens de Afghaanse overheid vielen er 20 slachtoffers.
De demonstratie suggereert dat bepaalde delen van de bevolking gefrustreerd raken over het gebrek aan vooruitgang en dat zowel de regering als de buitenlanders daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.

Politiecommandant Uruzgan
Eind mei is generaal Qasem benoemd als politie-commandant in Uruzgan. Deze benoeming past in het beleid van de Afghaanse regering om de hoge functies in het provinciale bestuur te zuiveren van corrupte elementen. Qasem heeft een goede reputatie. De eerste indrukken die hij achterlaat zijn positief.
Met de benoeming van gouverneur Munib en generaal Qasem zijn de eerste randvoorwaarden geschapen voor een beter bestuur in Uruzgan.

Het wantrouwen van de bevolking tegen het centrale gezag Kaboel is groot, zeker omdat de centrale overheid er na de omwenteling van 2001 nauwelijks in is geslaagd de situatie in het Zuiden te verbeteren. Hier wordt door de Taliban misbruik van gemaakt. Het is nu zaak dat de nieuw benoemde bestuurders, en vanaf 1 augustus 2006 het Nederlandse PRT, gezamenlijk deze problematiek aanpakken en op de kortst mogelijke termijn zichtbaar kunnen maken dat het ons ernst is met het bieden van enig perspectief aan groepen in de samenleving die zich lange tijd in de steek gelaten hebben gevoeld door hun eigen overheid en door de internationale gemeenschap.

Drugskartels
SACEUR, Generaal Jones, zei onlangs dat drugskartels een grotere bedreiging vormen voor de toekomst van Afghanistan dan het verzet van de Taliban. Het is een gegeven dat de drugscriminaliteit in Afghanistan grote proporties heeft aangenomen, mede omdat het centrale overheidsgezag te weinig zijn invloed heeft kunnen doen gelden in de periferie. De Afghaanse drugsmaffia heeft intieme banden met de Taliban en andere bewegingen van opstandelingen (waaronder de Hezb-i Islami van Hekmatyar). De Taliban is voor zijn financiering deels afhankelijk van opbrengsten van drugshandel. De drugskartels profiteren op hun beurt weer van de onveiligheid die door de Taliban wordt veroorzaakt. De lokale bevolking wordt door de Taliban vaak ook gedwongen papaver te blijven verbouwen.
Bestrijding van drugsproductie is dan ook van groot belang voor de stabiliteit van Afghanistan op de langere termijn. De Afghaanse regering is zich hiervan zeker bewust. Begin 2006 heeft president Karzai een actieve en evenwichtige Nationale Drugsbestrijdingsstrategie goedgekeurd. De strategie is gebaseerd op een integrale aanpak van het drugsprobleem, waarbij aandacht is voor zowel bestrijding van de drugshandel en -teelt, als capaciteitsopbouw, vraagvermindering en het aanbieden van alternatieve bestaansmogelijkheden aan de boeren.
In de antwoorden op de kamervragen van het lid Koenders (ingezonden op 1 juni) wordt uw Kamer reeds een precies overzicht gegeven van de afspraken over de drugsproblematiek tussen ISAF, lead-nation het VK en de Afghaanse overheid.

II. Veiligheidssituatie Afghanistan
In de brief van 18 april (Tweede Kamerstuk 27 925, nr. 13) is een aanzienlijke verslechtering van de veiligheidssituatie gemeld. Deze schets bevatte niet alleen een overzicht van recente gebeurtenissen en incidenten, maar ook een analyse van mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de veiligheidssituatie in het Zuiden van Afghanistan, en Uruzgan in het bijzonder.
De veiligheidssituatie is de afgelopen weken veelvuldig in de media belicht. Daarbij wordt aangetekend dat niet alle berichten over gevechtscontacten, aanvallen en aantallen slachtoffers kunnen worden gevalideerd. In de brief van 18 april werd voor Uruzgan onder andere gesproken van een aanzienlijke stijging van het aantal incidenten, meer gecoördineerd optreden van de Taliban en een mogelijke toename van de Taliban-activiteit in het district Chora en in het oostelijk van Chora gelegen district Khas Uruzgan.

Hieronder treft u op uw verzoek een actualisering aan van de, overigens nog steeds valide, analyse van de veiligheidssituatie in Uruzgan zoals wij deze op 18 april 2006 hebben geschetst.

De verslechtering van de veiligheidssituatie in Zuid-Afghanistan komt voor een groot deel tot uiting in de stijging van het aantal incidenten. Ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar zijn de incidentenaantallen in Uruzgan in de eerste vijf maanden van dit jaar ongeveer verdrievoudigd. Tot februari 2006 vonden vrijwel alle vijandelijke activiteiten plaats in het westen (districten Shahidi Hassas en Deh Rawod) en oosten (district Khas Uruzgan) van de provincie. Vanaf begin februari is echter een toenemende activiteit waarneembaar direct ten oosten van de hoofdstad Tarin Kowt en in het district Chora. Op 30 mei jl. waren de Taliban korte tijd in staat het district Chora te beheersen.

Door een gezamenlijke operatie van het Afghaanse leger en coalitietroepen zijn de Talibanstrijders verdreven uit de directe omgeving van het oord Chora en heeft de Afghaanse overheid er de controle terug. De inzet van Afghaanse veiligheidsorganisaties (zowel leger als politie) en de coalitietroepen was daarbij zeer adequaat.
De dreiging van de Taliban in het gebied ten noorden van Tarin Kowt en het district Chora is echter niet afgenomen. Daarmee blijft de eerder gemelde dreiging actueel, die inhield dat er in het gehele oostelijk deel van Uruzgan zonder tegenreactie van coalitietroepen een situatie kan ontstaan die vergelijkbaar is met die in het westelijk deel. In het westelijke deel kunnen Talibanstrijders zich vanaf oktober 2005 feitelijk vrij bewegen.

De voornaamste dreiging tegen het optreden van de coalitie bestaat nog steeds uit bomaanslagen, hinderlagen, zelfmoordaanslagen en aanvallen op helikopters. Robuust optreden, zoals toegepast tijdens diverse operaties door de coalitie, laat echter zien dat de Taliban terugwijkt voor vastberaden en goed georganiseerd optreden. Nederlandse militairen van de Deployment Task Force zijn enkele malen in gevechtscontact gekomen met (vermoedelijk) Talibanstrijders. Het laatste gevechtscontact vond plaats op 7 juni 2006. Bij deze gevechtscontacten zijn aan Nederlandse zijde geen slachtoffers gevallen. De mate van beveiliging van Nederlandse troepen en de robuuste reactie op aanvallen, waarbij op 1 juni ook Apaches zijn ingezet, hebben het gewenste afschrikkingseffect gehad. Ook de tot op heden ongehinderde verplaatsing van de goed beschermde Nederlandse konvooien van Kandahar naar Tarin Kowt toont aan dat de Taliban rekening houdt met doeltreffende beveiligingsmaatregelen.

Samengevat is de veiligheidssituatie in Uruzgan in het licht van de toename van het aantal gewelddadige incidenten, de wijze van optreden van de Taliban, en de uitbreiding van het gebied waar Talibanstrijders actief zijn, recentelijk verslechterd ten opzichte van eind 2005. Hoewel een verslechtering van de veiligheidssituatie met de komst van het voorjaar in de lijn der verwachting ligt, is met name de geografische uitbreiding van Taliban-activiteiten en -invloed in het centrale deel van de provincie Uruzgan reden tot zorg. Wel kan worden gesteld dat de recente gebeurtenissen passen binnen de analyse zoals in onze brief van 18 april 2006 werd gegeven (Tweede Kamerstuk 27 925, nr. 13). Voorts zijn er meer contacten met vijandelijke strijders omdat het aantal troepen in het Zuiden door de komst van ISAF-III fors stijgt. Er wordt op plaatsen opgetreden waar eerder nauwelijks of geen westerse en Afghaanse troepen kwamen.

Wij zullen onze analyse van de veiligheidssituatie in Uruzgan blijven toetsen aan de ervaringen die in de ontplooiingsfase zullen worden opgedaan. Overigens is de Deployment Task Force adequaat toegerust en beveiligd om de ontplooiingsactiviteiten te kunnen uitvoeren.

III. Navo-bijeenkomst van Defensieministers op 7 en 8 juni 2006
Tijdens de Navo-bijeenkomst van Defensieministers in Brussel op 7 en 8 juni is uitgebreid stilgestaan bij de veiligheidssituatie in Zuid-Afghanistan. De Secretaris-Generaal van de Navo en alle aanwezige ministers deelden de mening dat de veiligheidssituatie continu moet worden bezien. De recente verslechtering geeft geen aanleiding het operatieconcept te wijzigen. De Afghaanse Minister van Defensie Wardak dankte de landen die in Afghanistan actief zijn voor hun bijdrage en sprak zijn positieve verwachtingen uit ten aanzien van de ISAF III-missie.

Detentie
En marge van de ministeriële heeft de Minister van Defensie met de Navo-partners in het Zuiden van Afghanistan gesproken over het Afghaanse detentiebeleid. Dankzij druk van Nederland en andere ISAF-partners zijn de Afghaanse autoriteiten doende de precieze procedures met betrekking tot de omgang met gevangenen vast te stellen, alsmede de wijze waarop zij worden gedetineerd.
Deze interne Afghaanse beleidsontwikkeling is nog niet afgerond, maar de eerste contouren ervan stemmen positief. Diverse regeringsinstanties worden bij de beleidsontwikkeling betrokken en Westerse deskundigen adviseren daarbij.
De aan ISAF deelnemende landen moeten en kunnen de verantwoordelijkheid voor en de uitvoering van het detentiesysteem van de Afghaanse autoriteiten niet overnemen. Het doel is de totstandkoming van een duurzame oplossing voor het detentieprobleem, dat conform internationaal aanvaarde standaarden wordt uitgevoerd, waarvoor de Afghanen de verantwoordelijkheid dragen en waarbij de ISAF-landen hen ondersteunen.

Mede afhankelijk van de uitkomst van de Afghaanse beleidsontwikkeling kunnen de landen die aan ISAF-III deelnemen bepalen hoe ze de Afghanen het best kunnen ondersteunen met opleidingen en training van personeel, met de inrichting van detentiefaciliteiten en de financiering daarvan. Nederland is bereid daar een bijdrage aan te leveren.

Zoals gesteld in de Kamerbrief van 22 december 2005 (Tweede Kamerstuk 27 925, nr. 193) zijn in het Nederlands-Afghaanse Memorandum of Understanding garanties gekregen over humane behandeling van gevangenen die Nederlandse troepen aan de Afghaanse autoriteiten zullen overgedragen en zal de doodstraf bij deze gevangenen niet worden voltrokken. Daarin is ook bepaald dat het Rode Kruis, de Onafhankelijke Afghaanse Mensenrechtencommissie (AIHRC), en desgewenst vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid, toegang tot deze gevangenen zullen hebben. Wij zullen Afghanistan aan deze afspraken houden.