Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : TRCJZ/2006/1787
datum : 12-06-2006
onderwerp : Wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (30 401)
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

U zond mij het stenografisch verslag van het ordedebat van 6 juni jl. toe. Bij dat ordedebat vroeg het lid Van Velzen zich af of aanvaarding van het amendement onder stuk nr 9 (amendement van het lid Ormel c.s. ter vervanging van dat gedrukt onder nr 8) in mijn visie staatsrechtelijk incorrect is. Daarover zou zij graag een brief ontvangen. Naar aanleiding van dit verzoek deel ik u het volgende mee.

Bij het plenaire debat over de wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in verband met de implementatie van de Europese transportverordening nr 1/2005 heb ik de aanvaarding van het genoemde amendement ontraden. Daarbij gaf ik onder meer mijn visie op het amendement. Ik heb betoogd dat het staatsrechtelijk correct zou zijn om de mogelijkheid open te houden om - zo dat gewenst wordt door regering en parlement - eenvoudig en snel die wijzigingen gestalte te geven die kennelijk door het Nederlandse volk via parlementaire vertegenwoordiging worden gewenst. Ik meen daarom dat een dergelijke bepaling vanuit het oogpunt van bestendige wetgeving bepaald gewenst is. Ik verwijs verder kortheidshalve naar het gestelde in de handelingen.

Met mijn uitspraak wilde ik geenszins aangeven dat de aanvaarding van het amendement staatsrechtelijk incorrect zou zijn, laat staan strijd oplevert met het staatsrecht. Zou ik die mening toegedaan zijn geweest, dan spreekt het voor zich dat ik dit uw Kamer meteen duidelijk kenbaar zou hebben gemaakt. Het enige verschil is het verschil in tijdspanne die gemoeid is met de totstandbrenging van een nieuwe wet in formele zin en een algemene maatregel van bestuur (amvb). In beide gevallen blijft instemming van het parlement nodig. Bij een wetswijziging spreekt dit voor zich en bij een amvb volgt dit uit artikel 110 van de wet. Er is dus uit staatsrechtelijk oogpunt niets dat zich verzet tegen de aanvaarding van het overigens door mij ontraadde amendement.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman