Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DL. 2006/1272
datum : 13-06-2006
onderwerp : Vervolg op toezeggingen inzake coëxistentie in het AO van 19-4-2006
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Conform mijn toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg van 19 april 2006 informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van VROM, over de praktijktest coëxistentie.

Praktijktest coëxistentie met genetisch gemodificeerde maïs De praktijktest vloeit rechtstreeks voort uit een aanbeveling gedaan in het rapport Coëxistentie primaire sector. Dit rapport heb ik u op 5 november 2004 gezonden (Kamerstuk 29404, nr. 6).

Sinds midden 2005 zijn LTO, Biologica, Plantum NL en Platform AardeBoerConsument in de Stuurgroep Coëxistentie Afspraken (SCA) bezig met de nadere uitwerking en praktische implementatie van de in het rapport vastgelegde coëxistentieafspraken en aanbevelingen. Het uitvoeren van een praktijktest ter controle van de overeengekomen isolatieafstanden voor maïs is één van deze aanbevelingen.

De aanbeveling betreft het verrichten van onderzoek dat bijdraagt aan het dichten van de kennislacune ten aanzien van isolatieafstanden door meer praktijkgegevens ten aanzien van isolatieafstanden te krijgen, met name voor (snij)maïs onder Nederlandse teeltomstandigheden. Daarnaast wordt de effectiviteit van de isolatieafstanden nader getoetst. De resultaten van het onderzoek kunnen aanleiding zijn om de in het rapport Coëxistentie primaire sector genoemde isolatieafstanden aan te passen.

Uitvoerder van de praktijktest is Plant Research International (PRI), onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR). De praktijktest is vormgegeven in interacties tussen de uitvoerder PRI en de leden van de Stuurgroep Coëxistentie Afspraken (SCA).

De gegevens uit de test moeten informatie geven over de effectiviteit van de overeengekomen isolatieafstanden tussen velden van genetisch gemodificeerde en niet-gemodificeerde varianten van hetzelfde gewas onder Nederlandse agro-klimatologische omstandigheden.

Voor maïs zijn deze isolatieafstanden respectievelijk 25 meter (afstand gg-maïs tot gangbare maïs) en 250 meter (afstand gg-maïs tot maïs geteeld voor gg-vrije markten of biologische maïs).

De test dient in een praktijksetting plaats te vinden onder 'worst case' condities. Dit laatste betekent onder andere dat binnen de isolatieafstanden geen teelt van zogenoemde 'vanggewassen' plaatsvindt.

Daarnaast is door PRI als ander resultaat van dit onderzoek ingebracht het opdoen van ervaring met de kwantificatie van vermenging in snijmaïs gemeten over de hele plant. Deze expertiseontwikkeling is noodzakelijk vooruitlopend op toekomstige monitoring.

De praktijktest wordt gedurende twee jaar op zes locaties uitgevoerd. De zes locaties van elk één hectare zijn gelegen in:
* Limburg in de gemeente Nuth en de gemeente Meerlo-Wanssum,
* Noord-Brabant in de gemeente Drimmelen,
* Flevoland in de gemeente Lelystad,

* Drenthe op twee locaties in de gemeente Borger-Odoorn.

De test wordt uitgevoerd met het genetisch gemodificeerd maïsras DKC 3421 YG - event MON 810 - dat is toegelaten in de Europese Unie voor commerciële teelt voor voedsel en diervoeder.

De telers van de genetisch gemodificeerde maïs moeten de zaailocaties binnen 30 dagen na het begin van de teelt melden bij Dienst Regelingen. Deze geeft de locaties vervolgens door aan het ministerie van VROM. Het ministerie van VROM maakt via het Register GG teelt de locaties openbaar op de website van het ministerie.

PRI heeft voorafgaand aan de test met alle telers rondom de beoogde proefpercelen overlegd. Ook is erop toegezien dat de percelen minimaal twee kilometer van de dichtstbijzijnde SKAL teler liggen.

De eerste resultaten van de praktijktest worden eind 2006 verwacht.

Gebruik gg-maïs in praktijktest
Vanwege principiële bezwaren van Biologica tegen het gebruik van gg-maïs in de praktijkproef heeft op 25 januari 2006 jl. een uitgebreide discussie plaatsgevonden tussen WUR-PRI en door Biologica uitgenodigde wetenschappers. Doel van de discussie was om te bepalen of het gebruik van genetisch gemodificeerde maïs noodzakelijk was.

Op basis van de uitkomsten van de discussie heeft de voorzitter van de Stuurgroep Coëxistentie Afspraken geconcludeerd dat - zoals door PRI voorgesteld - de proef met genetisch gemodificeerde maïs dient te worden uitgevoerd. De onder andere door Biologica genoemde mogelijkheid om een alternatieve proef op te zetten zónder gg-maïs met behulp van nog te ontwikkelen DNA-merkers bleek niet realistisch. Zo is niet zeker of onderzoek daarnaar binnen afzienbare tijd tot een bruikbare test leidt. Bovendien ontbreekt de Europese validatie van zo'n test.

Een ander mogelijk alternatief - het gebruik van gekleurde, niet gg-maïs - biedt onder Nederlandse teeltomstandigheden geen zekerheid voor voldoende, tijdige bloei. Daarmee vermindert de kans op uitkruising. De nu gemaakt keuze voor gg-maïs garandeert voldoende bloeitijd. Daardoor is de kans op uitkruising verder gemaximaliseerd. Dit past in het streven naar 'worst case' condities.

Biologica heeft vervolgens aangegeven dat vanwege principiële bezwaren tegen gentechnologie de proef niet onder haar medeverantwoordelijkheid kan worden uitgevoerd. De overige leden van de SCA hebben dit voor kennisgeving aangenomen.

Statistische relevantie praktijktest
De kritiek dat de praktijktest als afzonderlijke proef statistisch niet-relevant is, is in strikt formele zin juist. Toch deel ik deze kritiek niet. De testresultaten worden namelijk door Plant Research International ingebracht in het Europese computermodel MAPOD (Matrix based Approach to POllen Dispersal). Daarmee is betrouwbare extrapolatie mogelijk - zélfs naar andere isolatieafstanden dan de nu onderzochte. Hiermee sluit het onderzoek ook aan bij de wens om binnen de Europese Unie ervaring op te doen met coëxistentiemaatregelen.

Monitoring
Biologica heeft gemeend dat deze praktijktest een monitoringsprogramma in de weg kan staan. Ik deel deze mening niet, want al is monitoring in eerste instantie een zaak voor de coëxistentiepartners, ik laat onderzoeken of de kosten van een monitoringsprogramma ingepast kunnen worden in de LNV-onderzoeksagenda. Dit echter nadrukkelijk onder voorwaarde dat de relevantie vast komt te staan doordat in voorkomende gevallen de commerciële teelt van gg-gewassen tijdelijk effectieve mogelijkheden biedt tot kennisvermeerdering en daarmee voor onderzoek.

Vernieling praktijktest locatie Lelystad
Op 3 mei 2006 hebben actievoerders van Greenpeace door het zaaien van biologisch spinaziezaad gepoogd de proeflocatie Lelystad te vernielen. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden De Krom en Weekers. Deze ontvangt u separaat.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman