Raad van de Europese Unie

| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
|10042/06 (Presse 167)                                                      |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|Betreft:                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|2735e zitting van de Raad                                                  |
|Vervoer, Telecommunicatie en Energie                                       |
|Luxemburg, 8 en 9 juni 2006                                                |
|Voorzitter Hubert GORBACH                                                  |
|Vice-kanselier en minister van Verkeer, Innovatie en Technologie van       |
|Oostenrijk                                                                 |
|Martin BARTENSTEIN                                                         |
|Minister van Economische Zaken en Arbeid van Oostenrijk                    |
|                                                                           |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad,                                                                   |
|heeft een politiek akkoord bereikt met het oog op een gemeenschappelijk    |
|standpunt betreffende een herzien voorstel voor een verordening inzake     |
|openbaredienstverplichtingen voor personenvervoer per spoor en over de weg;|
|                                                                           |
|heeft een algemene oriëntatie vastgesteld voor een voorstel voor een       |
|richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG betreffende het           |
|communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart;      |
|heeft een algemene oriëntatie vastgesteld betreffende een voorstel voor een|
|verordening betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke           |
|onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie          |
|luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR);                                  |
|en heeft conclusies aangenomen over:                                       |
|de interne markt voor energie;                                             |
|het actieplan biomassa van de Commissie;                                   |
|e-overheid voor alle Europeanen:                                           |
|verkeersveiligheid; en                                                     |
|de bevordering van de binnenvaart.                                         |
INHOUD1

DEELNEMERS 5

BESPROKEN PUNTEN

ENERGIE 8

Internationale betrekkingen 8

Interne markt voor energie - Conclusies van de Raad 9

Duurzame energieproductie en duurzaam energieverbruik 13


- Actieplan biomassa - Conclusies van de Raad 13


- Energie-efficiëntie 19

TELECOMMUNICATIE 20

e-overheid voor alle Europeanen - Conclusies van de Raad 20

Toekomstige uitdagingen voor de kaderregeling voor elektronische communicatie 27

Beveiliging van netwerken en informatie 28

LANDTRANSPORT 29

Openbaredienstverplichtingen 29

Actieprogramma voor verkeersveiligheid - Conclusies van de Raad 31

Binnenvaart - Conclusies van de Raad 34

Vervoerprotocol bij de Alpenovereenkomst 41

INTERMODALE VRAAGSTUKKEN 42

Wereldwijd Satellietnavigatiesysteem 42

ZEEVERVOER 43

Monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart 43

Havenstaatcontrole 45

LUCHTVAART 46

Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) 46

Externe betrekkingen 47


- Onderhandelingen EU-VS over een overeenkomst inzake luchtvervoer 47


- EU-Rusland: Vluchten boven Siberië 48

DIVERSEN 49

Eerste jaarverslag over de Europese informatiemaatschappij 49

Wereldtop over de informatiemaatschappij 49

Eerste spoorwegpakket 49

Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart 49

Europese luchtvaarttop 50

Bekrachtiging van internationale maritieme verdragen 50

Zwarte lijst van onveilige luchtvaartmaatschappijen 50

Intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 betreffende lijnvaartconferences 50

Persoonsgegevens van passagiers 50

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

VERVOER

EU/Zwitserland - Gemeenschappelijke waarnemingspost voor het verkeer in het Alpengebied 51

Overeenkomsten inzake luchtdiensten met Oekraïne en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië 51

Gemeenschappelijke Europese Luchtvaartruimte 51

Rechten van gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit 52

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België
de heer Marc VERWILGHEN minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid de heer Renaat LANDUYT minister van Mobiliteit

Tsjechië
de heer Ji?í BIS onderminister van Industrie en Handel mevrouw Daniela KOVAL?ÍKOVÁ vice-minister van Verkeer, departement Wetgeving, Strategie en EU-zaken

Denemarken:
de heer Flemming HANSEN minister van Verkeer en Energie

Duitsland:
de heer Wolfgang TIEFENSEE minister van Verkeer, Bouwbeleid en Stedelijke Ontwikkeling de heer Georg-Wilhelm ADAMOWITSCH staatssecretaris, ministerie van Economische Zaken en Arbeid de heer Bernd PFAFFENBACH Staatssecretaris, ministerie van Economische Zaken en Technologie

Estland:
de heer Tiit NABER permanent vertegenwoordiger

Griekenland:
de heer Dimitrios SIOUFAS minister van Ontwikkeling de heer Mihail-Georgios LIAPIS minister van Verkeer

Spanje:
de heer José MONTILLA AGUILERA minister van Industrie, Toerisme en Handel mevrouw Magdalena ÁLVAREZ ARZA minister van Infrastructuur en Vervoer

Frankrijk:
de heer François LOOS toegevoegd minister van Industrie de heer Dominique PERBEN minister van Vervoer, Infrastructuur, Toerisme en Zeezaken

Ierland:
de heer John BROWNE Onderminister, ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening (belast met bosbouw) de heer Martin CULLEN minister van Vervoer

Italië
de heer Pierluigi BERSANI minister van Economische Ontwikkeling de heer Paolo GENTILONI minister van Communicatie de heer Alessandro BIANCHI minister van Vervoer

Cyprus
de heer Haris THRASSOU minister van Communicatie en Openbare Werken

Letland:
de heer Aigars ?TOKENBERGS minister van Economische Zaken mevrouw Ina GUDELE minister, speciaal belast met e-overheid de heer Kri?j?nis PETERS minister van Verkeer

Litouwen
de heer Nerijus EIDUKEVI?IUS vice-minister van Economische Zaken
de heer Alminas MA?IULIS staatssecretaris, ministerie van Verkeer

Luxemburg
de heer Jeannot KRECKÉ minister van Economische Zaken, Buitenlandse Handel en Sport de heer Lucien LUX minister van Milieubeheer, minister van Vervoer

Hongarije
de heer György HATVANI onderstaatssecretaris, ministerie van Economische Zaken en Verkeer de heer Zsolt Csaba HORVÁTH onderstaatssecretaris, ministerie van Economische Zaken en Verkeer

Malta
de heer Ninu ZAMMIT minister van Hulpbronnen en Infrastructuur de heer Censu GALEA minister van Concurrentievermogen en Communicatie de heer Jesmond MUGLIETT minister van Stadsontwikkeling en Wegen

Nederland:
De heer Laurens Jan BRINKHORST minister van Economische Zaken mevrouw Karla PEIJS minister van Verkeer en Waterstaat

Finland
de heer Hubert GORBACH vice- kanselier en minister van Verkeer, Innovatie en Technologie de heer Martin BARTENSTEIN minister van Economische Zaken en Arbeid
de heer Helmut KUKACKA staatssecretaris, ministerie van Verkeer, Innovatie en Technologie

Polen
de heer Piotr NAIMSKI vice- minister van Economische Zaken, staatssecretaris, ministerie van Economische Zaken de heer Boguslaw KOWALSKI staatssecretaris, ministerie van Vervoer

Portugal
de heer Mário LINO minister van Openbare Werken, Vervoer en Communicatie de heer António CASTRO GUERRA toegevoegd staatssecretaris van Industrie en Innovatie

Slovenië:
de heer Janez BO?I? minister van Vervoer

Slowakije:
mevrouw Eva ?IMKOVÁ staatssecretaris, ministerie van Economische Zaken

Finland
de heer Mauri PEKKARINEN minister van Handel en Industrie mevrouw Susanna HUOVINEN minister van Verkeer

Zweden:
mevrouw Mona SAHLIN minister van Samenlevingsopbouw mevrouw Ulrica MESSING minister van Verkeer en Regionaal Beleid

Verenigd Koninkrijk
mevrouw Margaret HODGE onderminister van Industrie en de Regio's
de heer Stephen LADYMAN onderminister van Verkeer

Commissie:
de heer Jacques BARROT vice- voorzitter mevrouw Viviane REDING lid de heer Andris PIEBALGS lid

De regeringen van de toetredende Staten waren als volgt vertegenwoordigd:

Bulgarije
de heer Roumen OVCHAROV minister van Economie en Energie de heer Peter MUTAFCHIEV minister van Vervoer

Roemenië:
de heer Zsolt NAGY minister van Communicatie en Informatietechnologie de heer Zsolt BOGOS staatssecretaris, ministerie van Economie en Handel de heer Septimiu BUZASU staatssecretaris, ministerie van Verkeer, Bouw en Toerisme

BESPROKEN PUNTEN

ENERGIE

Internationale betrekkingen

De Raad nam nota van de informatie van het voorzitterschap en van Commissielid Andris Piebalgs over de jongste ontwikkelingen met betrekking tot verschillende aspecten van de externe betrekkingen op energiegebied.

Commissielid Andris Piebalgs leidde dit agendapunt in met een uiteenzetting over het gezamenlijk document van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger betreffende "Een extern beleid ten dienste van Europa's energiebelangen" (doc. 9971/06), dat is opgesteld met het oog op de Europese Raad van juni.

De Raad werd door het Commissielid ook geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de bekrachtiging door de verdragsluitende partijen en de mogelijke inwerkingtreding op 1 juli van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap . Hij verstrekte ook informatie over de aangelegenheden die tijdens de ministeriële raad over het proces van Athene (voorganger van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap) zouden worden besproken; die zou in de namiddag van 8 juni plaatsvinden.

De Raad nam nota van de informatie van het voorzitterschap en van Commissielid Andris Piebalgs over de derde ministeriële bijeenkomst EU- OPEC, die op 7 juni in Brussel is gehouden (zie persmededeling op http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/ec/89925.pdf).

Het Commissielid informeerde de Raad over de volgende aangelegenheden met betrekking tot de betrekkingen tussen de EU en Rusland:

topprioriteiten op energiegebied voor de G8 (Sint-Petersburg, 15 to en met 17 juli 2006), en

de stand van zaken betreffende de dialoog tussen EU en Rusland, met name de vorderingen in de vier thematische groepen (infrastructuur, investeringen, energie-efficiëntie en handel) en de lopende onderhandelingen met de Russische Federatie over het Doorvoerprotocol in het kader van het Verdrag inzake het Energiehandvest.

Interne markt voor energie - Conclusies van de Raad

Na een oriënterend debat over de interne energiemarkt op basis van de vragen in document 9667/05, nam de Raad de volgende conclusies aan.

"De Raad,

indachtig de conclusies van de Europese Raad van het voorjaar 2006, met name punt 46, onder b), en de punten 12 tot en met 18 van bijlage III,

in het licht van het verslag van de Commissie over de vorderingen die worden gemaakt met de totstandbrenging van de interne markt voor gas en elektriciteit (doc. 14800/05),

er nota van nemend dat er in het voorlopige verslag van de Commissie over het onderzoek naar de energiesector gebieden worden aangewezen waarop er meer inspanningen moeten worden geleverd om tot een volledig functionerende interne energiemarkt te komen,

gelet op de vraagstukken betreffende de interne energiemarkt die aan de orde worden gesteld in het Groenboek van de Commissie over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie,

BENADRUKT hetgeen volgt:


1. Continuïteit in de levering van elektriciteit en gas tegen concurrerende prijzen op opengestelde, transparante en concurrerende onderling verbonden markten, met een passende bescherming van de eindgebruiker, is van het grootste belang voor het concurrentievermogen van Europa, en er moet vooruitgang worden geboekt met de tweede richtlijn gas en de tweede richtlijn elektriciteit, die in juli 2007 tot volledig opengestelde markten moeten leiden, met aanvaarding echter van de bijzondere situatie waarin enige kleine en geïsoleerde lidstaten verkeren.


2. Tussen de drie doelstellingen, zijnde concurrerende markten, continuïteit in de voorziening en duurzaamheid, moet de juiste balans worden gevonden, waarbij rekening moet worden gehouden met de nationale omstandigheden. Een effectieve en goed functionerende interne markt speelt hierbij een sleutelrol.


3. Er moet worden gezorgd voor volledige, effectieve en transparante uitvoering en een samenhangende toepassing van de bestaande wetgeving, niet alleen naar de letter maar ook naar de geest. Dit moet zowel voor huishoudens als voor ondernemingen voordelen opleveren en in overeenstemming zijn met openbaredienstverplichtingen, waaronder, voor die lidstaten die geopteerd hebben voor implementatie van specifieke bepalingen dienaangaande, de verplichtingen betreffende de betaalbare toegang tot energie.


4. Er moet een samenhangende en geïntegreerde benadering voor een concurrerend energiebeleid en concurrerende energiemarkten tot stand worden gebracht, waarbij de beschikbaarheid van energie tegen redelijke prijzen wordt gegarandeerd, door middel van het regelgevingskader en toezicht door de regelgevende instanties en de toezichthouders. In dat opzicht dient de uitwisseling van beste praktijken tussen alle operatoren op de markt, met inbegrip van de netoperatoren, en de regelgevers, te worden bevorderd. De Commissie dient de ontwikkelingen te volgen en verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang, en daarbij indien nodig haar handhavingsbevoegdheden te gebruiken.


5. Er moet nauwere samenwerking en coördinatie tot stand worden gebracht, in het bijzonder tussen regelgevers, netbeheerders, energiebeurzen en regeringen; zo zou er bijvoorbeeld meer gebruik kunnen worden gemaakt van andere dan wetgevende maatregelen, zoals uitwisseling van beste praktijken. Waardevolle fora zoals het forum van Madrid, het forum van Florence, het Comité van Europese energieregelgevers (CEER), de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas (ERGEG) en de Europese Organisatie van Transmissie-systeembeheerders (ETSO, GTE) moeten in dat verband een actieve rol blijven spelen. In dit kader moet ondersteuning worden geboden aan initiatieven als het onlangs door de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas gelanceerde "Electricity Regional Initiative".


6. De nationale regelgevende instanties, de betrokken overheidsinstanties en de toezichthouders krijgen een steeds grotere rol te spelen bij de totstandbrenging van geliberaliseerde energiemarkten in de gehele EU. In het licht van de concentratie- indicatoren voor veel gas- en elektriciteitsmarkten moeten de mededingingsregels, inclusief controle op fusies, op zowel EU- als nationaal niveau zorgvuldig worden toegepast. De betrokken instanties moeten in staat zijn hun taken doeltreffend en op duidelijk omschreven wijze uit te voeren en met elkaar samen te werken en hun werkzaamheden onderling te coördineren, met name wat betreft regelgeving inzake grensoverschrijdende netwerktoegang en handel alsmede toezicht daarop, zulks om te zorgen voor passende samenhang tussen de regelgevingen van de lidstaten en om dubbele regelgeving en het aanrekenen van onnodige extra kosten, te voorkomen.


7. Eerlijke en niet-discriminerende toegang tot het netwerk voor alle systeemgebruikers is van essentieel belang om de concurrentie aan te wakkeren. Zulks vergt een daadwerkelijke ontvlechting van de netbedrijven.


8. De transparantie van de energiemarkten moet worden gewaarborgd, zowel voor operatoren als voor eindverbruikers. Marktspelers moeten gelijkelijk toegang hebben tot nauwkeurige, actuele en complete informatie, met name over prijsvorming en beschikbare netcapaciteit, waaronder capaciteit inzake grensoverschrijdende infrastructuur. Uit hoofde van de bestaande wetgeving zou meer informatie ter beschikking van de markt kunnen worden gesteld, onder daadwerkelijke controle en supervisie van de regelgevende instanties, die zouden moeten bezien of er nog belemmeringen blijven bestaan voor het verstrekken van voldoende informatie.


9. De grensoverschrijdende uitwisseling van energie moet worden verbeterd en de gecoördineerde ontwikkeling van regionale samenwerking op energiegebied moet worden bespoedigd, en tegelijkertijd moet de integratie van de regionale energiemarkten in de interne markt van de EU alsook de verdere ontwikkeling van de interne markt worden bevorderd, met name door adequate en samenhangende interconnectie en toegang tot interconnectiecapaciteit, waarbij speciale aandacht moet gaan naar de landen en regio's waarvan de energienetwerken grotendeels geïsoleerd zijn van het EU- energienetwerk. Daartoe wordt de Commissie verzocht voor einde 2006 een prioritair interconnectieplan in te dienen, met maatregelen die zowel op het niveau van de lidstaten als op communautair niveau moeten worden genomen.


10. Regelmatige vergaderingen op regionaal niveau, zoals in de markten in Noord- en Noordwest-Europa, zouden een nuttige bijdrage kunnen leveren door ruimte te bieden voor overleg over de praktische belemmeringen voor de grensoverschrijdende handel, en door samenwerking te bevorderen.


11. Grensoverschrijdende handel met derde landen moet worden versterkt, en bij de buurlanden moeten waar mogelijk benaderingswijzen worden bevorderd die vergelijkbaar zijn met die van de interne energiemarkt. Tegelijkertijd moet terdege rekening gehouden worden met het gevaar van marktmisbruik als gevolg van de afhankelijkheid van één enkele leverancier, en moet het belang worden ingezien van wederkerigheid om zowel inzake markten en infrastructuur, als inzake milieunormen en veiligheid concurrentieneutraliteit te verzekeren. In dat verband moet er een duidelijk kader van handelsvoorschriften worden vastgesteld, waarbij een snelle uitvoering van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap en de energiedialoog tussen de EU en Rusland een nuttige rol kunnen vervullen, inzonderheid met het oog op de bekrachtiging van het energiehandvest door de Russische Federatie.


12. Belemmeringen voor investeringen in grensoverschrijdende infrastructuur, opslagcapaciteit en vloeibaar-aardgasterminals, moeten worden weggewerkt en er moeten maatregelen worden genomen om de liquiditeit van de groothandelsmarkten (handel in elektriciteit en gashubs) te bevorderen.


13. Investeringen in de Gemeenschap moeten worden aangemoedigd door te zorgen voor stabiele en transparante regelgeving, die duidelijke stimulansen voor investeringen bevat. Tezelfdertijd moeten de administratieve goedkeuringsprocedures aanzienlijk sneller verlopen, onder meer door in voorkomend geval termijnen voor de procedures in overweging te nemen, waarbij echter de milieu- en gezondheidsnormen onverlet dienen te blijven.


14. De procedures voor de planning en de coördinatie van middellange- en langetermijninvesteringen moeten aanzienlijk worden verbeterd, ook die met de particuliere sector en de Europese financiële instellingen, met name voor grensoverschrijdende interconnectie, gasinfrastructuur, met inbegrip van ondergrondse opslag, LNG- installaties en opwekkingscapaciteit. Er moet een ondernemingsklimaat worden geschapen dat meer aanzet tot langetermijninvesteringen, door méér transparantie en informatie-uitwisseling, zulks onder andere aan de hand van de gegevens waarover de lidstaten zelf beschikken.


15. Er moet worden voorzien in een evenwichtig mechanisme voor langetermijncontracten dat de concurrentie op de interne markt aanscherpt, problemen op het gebied van transparantie aanpakt, en tegelijkertijd investeringsstimulansen en de continuïteit van de voorziening vrijwaart.


16. De TNB's moeten onderling samenwerken om volledige en samenhangende technische voorschriften vast te stellen voor het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende handel in energie en de wijze van congestiebeheer op de elektriciteitsmarkt, zulks om ervoor te zorgen dat netwerken vanuit het oogpunt van de eindgebruiker als één net functioneren. Die voorschriften zijn essentieel en moeten vroegtijdig worden overeengekomen. Om het net veiliger te maken en de grensoverschrijdende handel zoveel mogelijk te verbeteren moeten de TNB's op regionaal niveau samenwerken en hun activiteiten coördineren en regelmatig informatie uitwisselen.


17. Om de gasmarkt te helpen de achterstand sneller in te halen en soepel te functioneren, moet - met inachtneming van de situatie in de verschillende lidstaten - een aantal specifieke kwesties, zoals interoperabiliteit met betrekking tot de gaskwaliteit en toegang tot omzettingsinstallaties, op technisch en regelgevend vlak worden geregeld; de werking van de flexibiliteitinstrumenten op de gasmarkt moet worden verbeterd, met inbegrip van toegang tot opslagcapaciteit en de netten, terwijl gestreefd moet worden naar concurrentie tussen de externe leveranciers.


18. Alvorens meer wetgeving te overwegen, moet het effect van de huidige wetgeving worden geëvalueerd en moeten bepaalde factoren wellicht nader worden onderzocht, zoals de rol van langlopende contracten voor aardgas en van externe leveranciers, de impact van de regeling voor de handel in emissierechten en de primaire energieprijzen, met name voor energie-intensieve industrieën, de specifieke behoeften van energie-intensieve industrieën en de afhankelijkheid van externe leveranciers; tevens moet worden bezien hoe de marktconcentratie kan worden geëvalueerd en hoe toereikende capaciteitsreserves en een niet-discriminerende marktoegang kunnen worden gewaarborgd. Bovendien moet de verdere ontwikkeling van de interne markt voor elektriciteit en die voor gas opnieuw worden besproken met deelname van alle belanghebbenden.


19. De zekerheid van de elektriciteits- en de gasvoorziening moet worden vergroot. Daartoe is een essentiële rol weggelegd voor diversificatie van bronnen en routes van primaire energiedragers, en moet op Europees niveau vooruitgang worden geboekt bij de monitoring van de juiste afstemming van het aanbod op de vraag. Voorts moet de bijdrage van hernieuwbare energie aan de voorzieningsdiversificatie in aanmerking worden genomen.

ZIET UIT naar het verslag voor 2006 dat de Commissie uit hoofde van de Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG dient op te stellen, naar het resultaat van het onderzoek van de Commissie naar de hierboven genoemde factoren en naar het eindverslag van de Commissie over het onderzoek naar de energiesector.".

Duurzame energieproductie en duurzaam energieverbruik

Actieplan biomassa - Conclusies van de Raad

Na een korte presentatie door Commissielid Andris Piebalgs, nam de Raad de volgende conclusies aan over het Actieplan biomassa van de Commissie.

"De Raad,

GEVOLG GEVEND AAN de oproep van de Europese Raad om het actieplan biomassa uit te voeren en voor bio-energie een langetermijnstrategie te ontwikkelen die verder reikt dan 2010,

INGENOMEN MET de mededeling van de Commissie over een actieplan biomassa (doc. 15741/05) en met de mededeling van de Commissie over een EU-strategie voor biobrandstoffen (doc. 6153/06),

BEKLEMTONEND dat het gebruik van biomassa als energiebron moet worden opgevoerd,

ERVAN OVERTUIGD dat een verhoogd gebruik van biomassa kan bijdragen tot het verwezenlijken van de drie belangrijkste doelstellingen van het energiebeleid door:

de voorzieningszekerheid via het diversifiëren van de energievoorziening te versterken en de afhankelijkheid van buitenlandse energiebronnen te verminderen,

het concurrentievermogen te bevorderen via de ontwikkeling van nieuwe en efficiënte technologieën, en door in plattelandsgebieden economische ontwikkeling te brengen en werkgelegenheid te scheppen,

de milieuduurzaamheid te bevorderen, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te vergroten, met inachtneming van andere doelstellingen van het milieubeleid,

MEMOREERT:

de conclusies van de Raad van november 2004 over hernieuwbare energie, en met name het hoofdstuk betreffende een actieplan inzake energie uit biomassa (doc. 14314/04),

het belang van de volgende richtlijnen voor het gebruik van biomassa als energiebron: Richtlijn 2003/30/EG ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer,


- Richtlijn 2001/77/EG betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt,


- Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt,


- Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen,


- Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap.

ONDERSTREEPT de volgende algemene beginselen voor de vaststelling van een beleid inzake biomassa:


1. in nauwe samenwerking met alle betrokken sectoren, waaronder landbouw, bosbouw en afvalbeheer, dient een geïntegreerde aanpak te worden gevolgd, die rekening houdt met duurzaamheid, met de gevolgen voor groei en werkgelegenheid en met milieuvraagstukken, onder meer de instandhouding van de biodiversiteit en, zoveel mogelijk, de levenscyclusanalyse, en waarin sociaaleconomische en fiscale aspecten en aspecten van het handels- en industriebeleid aan bod komen,


2. het subsidiariteitsbeginsel dient in acht te worden genomen door de lidstaten de flexibiliteit te bieden om:

hun eigen specifieke beleidsbenadering te ontwikkelen en hun individuele doelstellingen te bepalen,

te kiezen welke soort(en) biomassa en energiegewassen worden gebruikt, alsmede in welke sectoren biomassa wordt aangewend,

te beslissen met welke instrumenten zij bio-energie bevorderen en kostenefficiëntie zullen bereiken,

te kiezen met welke instrumenten zij de doelstellingen van de richtlijn inzake elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen zullen bereiken,


3. kostenefficiëntie dient op nationaal en op EU-niveau een belangrijk leidend beginsel te zijn bij de ecologisch rationele bevordering van bio-energie, dat geschraagd wordt door een economisch duurzame financiële basis op lange termijn en tezelfdertijd de milieubaten maximaliseert,


4. er dient te worden gestreefd naar een evenwicht tussen het gebruik van biomassa voor energie- en andere doeleinden en natuurbehoud, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de nationale economische omstandigheden,


5. er dient te worden gestreefd naar evenwicht tussen de binnenlandse productie en de invoer van biomassa, rekening houdend met aspecten als concurrentievermogen, voorzieningszekerheid en plattelandsontwikkeling,


6. voordat de bestaande toepasselijke wetgeving in de energiesector wordt herzien, dient de impact ervan te worden geëvalueerd. Die voorwaarde mag niet beschouwd worden als een hinderpaal voor nieuwe wetgevingsvoorstellen.

IS VAN OORDEEL DAT DE VOLGENDE ZAKEN PRIORITAIR ZIJN:


7. onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van biomassa met betrekking tot nieuwe en efficiënte technieken voor de productie en het gebruik van hernieuwbare brandstoffen, met inbegrip van grondstoffen. Het betreft in het bijzonder brandstoffen van de tweede generatie, bioraffinaderijen, efficiënte waterverwarmingstechnieken, de gevolgen van de biobrandstofemissies voor de luchtverontreiniging en aspecten die verband houden met het in de handel brengen,


8. bevorderen van de totstandbrenging van goed functionerende, transparante en open markten voor biomassa op regionaal, EU- en mondiaal niveau, rekening houdend met ecologische duurzaamheid,


9. het wegnemen op EU en nationaal niveau van technische en niet- technische belemmeringen (onder meer administratieve hindernissen),


10. voorlichtingscampagnes voor landbouwers, boseigenaren, plaatselijke overheden, de energiesector en de consument,


11. verhogen van het gebruik van biomassa, waaronder afvalstoffen, voor verwarming en koeling, met name voor warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming,


12. vaststellen van technische normen voor biobrandstoffen en herzien van de richtlijn inzake brandstofkwaliteit met het oog op een groter aandeel van biobrandstoffen in benzine en diesel.

BENADRUKT:


13. het belang van het bevorderen van een kostenefficiënt en duurzaam gebruik van biobrandstoffen op drie gebieden, te weten: verwarming en koeling, elektriciteitopwekking en vervoer, alsmede van maatregelen ter zake,


14. de rol die overheidsopdrachten kunnen spelen bij de bevordering van biomassa en de verhoging van het gebruik ervan, door onder meer schone energie, energie-efficiënte voertuigen en de opwekking van hernieuwbare energie in gebouwen te bevorderen,


15. de rol van vrijwillige overeenkomsten, die een waardevolle optie zijn voor het bevorderen van het gebruik van biomassa,


16. het belang van houtachtige biomassa in de zin van marktaandeel, en dat het derhalve zinvol is na te gaan of er Europese markten voor onder meer houtkorrels en houtsnippers kunnen worden ontwikkeld, waaronder spotmarkten, ermee rekening houdend dat vanuit een nationaal standpunt inzake diversificatie van energiebronnen de beschikbaarheid van biomassa voor intern gebruik belangrijk kan zijn,


17. overeenkomstig de tijdens de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling aangegane verbintenissen, de voordelen die een duurzame productie en gebruik van biomassa voor ontwikkelingslanden kan opleveren, en dat het van belang is aan deze landen energietechnologieën over te dragen die verenigbaar zijn met duurzame ontwikkeling.

WAARDEERT HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:


18. een actieplan voor de bosbouw in te dienen,


19. de regeling voor energiegewassen te evalueren en na te gaan of die kan worden uitgebreid tot nieuwe lidstaten die er op dit moment niet voor in aanmerking komen,


20. na te gaan hoe de volledige levenscyclus van biobrandstof kan worden meegerekend om in mondiaal perspectief de CO2- emissiereductiedoelstellingen te bereiken,


21. een door het bedrijfsleven geleid platform voor biobrandstoftechnologieën verder aan te moedigen,


22. de bestaande EN 14214-norm te herzien, onder meer om daarin andere vormen van biomassa op te nemen en ervoor te zorgen dat methanol door ethanol kan worden vervangen, terdege rekening houdend met het belang van klimaatomstandigheden,


23. de ontwikkeling van technische normen voor vaste, vloeibare en gasvormige biobrandstoffen en bijbehorende uitrusting aan te moedigen.

SPOORT DE LIDSTATEN AAN OM:


24. ondersteuning te koppelen aan het bereiken van hoge energie- efficiëntieniveaus en aan tastbare, kosteneffectieve voordelen voor het milieu en de voorzieningszekerheid,


25. de reeds vastgelegde indicatieve nationale streefcijfers voor biobrandstoffen te bereiken,


26. een gunstig regelgevingskader te creëren voor investeringen in de productie van biomassa en bijbehorende uitrusting, en stabiliteit en transparantie op middellange en lange termijn te scheppen voor investeerders, mede wat betreft passende steunregelingen indien lidstaten besluiten die in te stellen.

VERZOEKT DE COMMISSIE:


27. met de bovengenoemde prioriteiten rekening te houden,


28. binnenkort een bespreking te beginnen over de duurzaamheid van biomassa, onder meer door de verschillende soorten biomassa met elkaar te vergelijken en informatie te verstrekken over de mate waarin de minimale duurzaamheidsnormen voor bio-energie verenigbaar zijn met het communautair acquis op de betrokken beleidsgebieden,


29. informatie te verstrekken over de kosten en voordelen van de bevordering van de productie van biomassa in de EU,


30. voorstellen in te dienen om het kostenefficiënte en duurzame gebruik van biomassa voor verwarming en koeling te bevorderen,


31. efficiëntie- en emissiecriteria op te stellen voor biomassa- installaties, en daarbij onder meer gebruik te maken van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp, met name voor huishoudelijke ketels op biomassa,


32. in het kader van de lopende herziening van de kaderwetgeving inzake afvalstoffen het gebruik van biomassa en schone afvalstoffen als brandstof te vergemakkelijken en verder aan te moedigen; de wetgeving inzake dierlijke bijproducten te evalueren om het gebruik van bijproducten uit de landbouw en de verwerking van levensmiddelen als hernieuwbare energiebron te bevorderen. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met andere waardevolle toepassingen van afvalstoffen en dierlijke bijproducten, waaronder traditionele toepassingen,


33. de procedure voor het testen van voertuigemissies te herzien, om rekening te houden met het gebruik van biobrandstoffen als referentiebrandstoffen voor het testen van door biobrandstof aangedreven voertuigen,


34. de administratieve procedures voor de productie en het gebruik van bio-energie in de context van het GLB te vereenvoudigen en de uitbreiding van de toepassing van de regeling inzake energiegewassen tot alle lidstaten te evalueren,


35. zich te beraden op eenvoudige en kosteneffectieve maatregelen, onder meer certificering, om te waarborgen dat biobrandstoffen op duurzame wijze worden geproduceerd met inachtneming van milieu-, sociale en technische normen; die maatregelen moeten gelden voor zowel de binnenlandse productie als de ingevoerde biomassa; daarbij mogen er geen technische handelsbelemmeringen worden gecreëerd,

VERZOEKT


36. de lidstaten om naar aanleiding van deze conclusies nationale actieplannen inzake biomassa op te stellen of bestaande plannen bij te werken,


37. de Commissie om de uitvoering van de toepasselijke communautaire wetgeving in de lidstaten te evalueren en de follow-upmaatregelen naar aanleiding van deze conclusies te beoordelen, met name de punten 27 tot en met 35, onder meer in het licht van de wijze waarop zij bijdragen tot het bereiken van de drie hoofddoelstellingen van het Europese energiebeleid, en vóór eind 2008 aan de Raad verslag uit te brengen."

Energie-efficiëntie

De Raad nam nota van de informatie van Commissielid Andris Piebalgs over de volgende twee zaken:


1. het resultaat van de vorig jaar op gang gebrachte raadpleging in het kader van het Groenboek van de Commissie inzake energie-efficiëntie , en


2. de afronding van de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma's voor energie- efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur (Energy Star II). De Commissie zal in de komende maanden eerst de desbetreffende wetsbesluiten indienen voor de formele sluiting van de Energy Star- overeenkomst en vervolgens die voor de toepassing ervan in de EU.

TELECOMMUNICATIE

e-overheid voor alle Europeanen - Conclusies van de Raad

De Raad luisterde naar een presentatie door de Commissie van haar mededeling over het i2010-actieplan voor de elektronische overheid: versnelde invoering van de elektronische overheid voor het nut van iedereen, en hield een kort openbaar debat.

De op 25 april 2006 aangenomen mededeling (doc. 8688/06) bevat een actieplan voor de elektronische overheid, als integrerend onderdeel van het i2010-initiatief van de Commissie voor groei en werkgelegenheid in de informatiemaatschappij, dat tot doel heeft bij te dragen tot de verwezenlijking van de Lissabonagenda voor banen en groei alsmede tot andere communautaire beleidsgebieden. Het actieplan bouwt meer bepaald voort op de ministeriële verklaring die is aangenomen tijdens de derde ministeriële bijeenkomst over e-overheid in november 2005 te Manchester (Verenigd Koninkrijk). Het actieplan schets de weg die de e-overheid in Europa moet volgen, door de aandacht te richten op vijf belangrijke doelstellingen voor 2010 en door trajecten vast te leggen voor specifieke acties op de prioriteitsgebieden.

De Raad nam nota van informatie van de Portugese delegatie dat Portugal voornemens is tijdens zijn voorzitterschap in de tweede helft van 2007 de vierde ministeriële conferentie over e-overheid te organiseren; verwacht wordt dat tijdens die conferentie de stand van de uitvoering van het i2010- actieplan voor de elektronische overheid wordt geëvalueerd.

De Raad nam de volgende conclusies aan.

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,


1. IS INGENOMEN MET


1. de mededeling van de Commissie over het i2010-actieplan voor de elektronische overheid: versnelde invoering van de elektronische overheid voor het nut van iedereen ,


2. de mededeling van de Commissie over interoperabiliteit voor pan- Europese elektronische overheidsdiensten .


2. HERINNERT AAN


1. de conclusies van de Europese Raad van maart 2005, waarin een nieuwe impuls werd gegeven aan de strategie van Lissabon;


2. de conclusies van de Europese Raad van maart 2006, waarin de Commissie en de lidstaten worden opgeroepen om de nieuwe strategie i2010 krachtdadig uit te voeren;


3. de algemene doelstellingen van de strategie i2010, die zijn bekrachtigd in de Raadsconclusies van december 2005;


4. de Raadsconclusies inzake e-overheid van november 2003;


5. de doelstellingen van de ministeriële verklaring van de Europese conferentie over e-overheid te Manchester in november 2005;


6. de resultaten van de studiebijeenkomst op hoog niveau te Wenen in februari 2006 over "e-overheid voor alle Europeanen".


3. ERKENT


1. de noodzaak tot gezamenlijke inspanningen, teneinde meer effect te sorteren en de acceptatie te bevorderen van aangelegenheden die verband houden met de prioriteiten en de doelstellingen van het beleid als omschreven in de ministeriële verklaring van Manchester en in het actieplan inzake e-overheid-i2010 op de volgende terreinen:

a) e-overheid voor allen;

b) een doelmatige en doeltreffende e-overheid;

c) hoogeffectieve dienst en;

d) factoren van doorslaggevend belang, waaronder het beheer van elektronische identificatiemiddelen;


1. de groeiende belangstelling voor e-deelname en de gevolgen van ICT voor activiteiten in de politieke sfeer, waarbij hij de opneming daarvan in het actieplan inzake e-overheid-i2010 begroet;


2. het belang van innovatie als een factor van doorslaggevend belang bij e-overheid en de aanzienlijke bijdrage die de overheidssector kan leveren bij het verwezenlijken van de algemene Lissabondoelstellingen;


3. de belangrijke rol die doelmatige en consistente e- overheidsdiensten spelen bij de vergroting van het concurrentievermogen van de Europese economieën;


4. de noodzaak om eisen te formuleren en mogelijkheden te vinden om innovatie te stimuleren en markten te sturen door middel van e- overheidstoepassingen;


5. de noodzaak om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de openbare besturen voortdurend te verbeteren door het bevorderen van innovatieve diensten en procedures ter verlichting van de administratieve belasting voor burgers en voor het bedrijfsleven;


6. dat hoogeffectieve e-overheidsdiensten de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt kunnen bevorderen, kunnen bijdragen tot een betere levenskwaliteit en een grotere inclusiviteit, alsmede een grotere deelname van de Europese burgers aan het besluitvormingsproces op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau mogelijk kunnen maken;


7. de noodzaak om door middel van de bevordering van open standaards, open specificaties, open interfaces en interoperabele oplossingen te voorkomen dat nationale toepassingen op het gebied van e-overheid tot nieuwe belemmeringen voor de interne markt leiden.


4. ONDERSTREEPT


1. dat de uitvoering van het actieplan inzake e-overheid-i2010 dient te berusten op een aantal basisbeginselen zoals duurzaamheid, interoperabiliteit, inclusiviteit, doorzichtigheid, wederzijdse erkenning van factoren van doorslaggevend belang, gegevensbescherming, veiligheid gebaseerd op technologieën en beleidsstrategieën ter versterking van de persoonlijke levenssfeer en multiplatformdiensten;


2. de noodzaak om bij het ontwerpen en tot stand brengen van e- overheid en de daarmee samenhangende beleidsaanpak te komen tot een cultuur van actieve samenwerking en coördinatie tussen alle belanghebbenden;


3. het belang en de mogelijkheden van proefmodellen voor regionale samenwerking bij het zoeken naar oplossingen inzake e-overheid, die op het niveau van de Europese Unie verder kunnen worden bevorderd;


4. dat, waar het gaat om de levering van elektronische diensten, bij beleidsmaatregelen aandacht geschonken dient te worden aan de regionale en lokale dimensie en aan de nationale bestuursstelsels en rechtsculturen;


5. de noodzaak een beter gebruik te maken van de bestaande middelen voor e-overheid zoals die thans door de lidstaten en de Commissie worden ontwikkeld en beheerd.


5. VERZOEKT DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN OM


1. al het nodige te doen om de in het actieplan geschetste specifieke doelstellingen, maatregelen en stappenplannen uit te voeren, in het bijzonder teneinde:


2. de samenwerking tussen overheidsinstellingen op alle niveaus en in alle lidstaten te versterken en aldus te komen tot de oprichting, ontwikkeling en invoering van gebruikersgerichte en voor allen toegankelijke diensten, in het bijzonder van grensoverschrijdende diensten, dan wel van gezamenlijke toegang tot passende nationale diensten voor alle EU-burgers, zulks met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel;


3. voor e-overheidsdiensten een doeltreffend en afgestemd evaluatiekader te ontwikkelen en overeen te komen, dat onder meer de vermindering van de rompslomp voor bedrijven, burgers en overheidsinstanties en de tevredenheid over de door de overheid geleverde diensten meet teneinde de vooruitgang te kunnen volgen en een basis te leggen voor de evaluatie van het actieplan;


4. een gestructureerde en regelmatige dialoog met alle belanghebbenden verder te ondersteunen om aldus een bijdrage te leveren tot in het bijzonder de uitwisseling van oplossingen op het gebied van e-overheid;


5. met ingang van 2006 de voor e-overheid beschikbare middelen bij alle relevante projecten te delen en te zoeken naar mechanismen die de financiële en operationele duurzaamheid op lange termijn kunnen waarborgen met het oog op een optimaal gebruik van de bestaande mechanismen voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken, ook in de vorm van modules en technische oplossingen ter bevordering van de interoperabiliteit tussen nationale informaticasystemen en ter verbetering van de administratieve samenwerking;


6. te werken aan de totstandbrenging van hoogeffectieve e- overheidsdiensten voor burgers en het bedrijfsleven in de gehele EU, met inbegrip van e-Procurement en andere diensten met rechtstreekse gevolgen voor de interne markt, zulks via een passend beleid en passende initiatieven ter bevordering van de vraag;


7. aan de hand van de bestaande diensten en werkzaamheden op nationaal en Europees niveau factoren van doorslaggevend belang in te voeren zoals interoperabele elektronische identificatiemiddelen voor een veilige toegang tot de elektronische overheidsdiensten die in voorkomend geval gebaseerd zijn op erkende internationale normen, gemeenschappelijke strategieën, richtsnoeren, terminologie en een consistente architectuur waarbij de wetgeving inzake gegevensbescherming volledig in acht genomen wordt;


8. daartoe passende voorwaarden te scheppen door in de loop van 2006 een stappenplan overeen te komen voor de erkenning van geauthenticeerde elektronische documenten, en door de inspanningen om binnen de Europese Unie tot een model voor archivering op lange termijn te komen, te intensiveren;


9. met speciale aandacht voor de apparatuur, te experimenteren met innoverende stelsels voor e-deelneming om de deelname aan de democratische procedures te bevorderen door aan de wensen van de burger tegemoet te komen.


6. VERZOEKT DE LIDSTATEN OM


1. alle noodzakelijke inspanningen te doen om bij het opstellen van hun nationale hervormingsprogramma's te bevorderen dat de beleidsprioriteiten worden gerealiseerd en de doelstellingen in verband met het actieplan inzake e-overheid-i2010 worden verwezenlijkt;


2. te zorgen voor een passend juridisch en organisatorisch kader dat de totstandbrenging van toegankelijke, inclusieve, gebruikersgerichte en consistente elektronische diensten voor de overheidsadministraties in de gehele Europese Unie en een ruimere acceptatie van ICT in de overheids- en de particuliere sector bevordert;


3. een duurzame benadering centraal te stellen, waarin overheidspersoneel de noodzakelijke vaardigheden en bekwaamheden kan verwerven om de veranderingen te sturen en aan de burgers, het bedrijfsleven en de overheid gebruikersvriendelijke diensten te leveren die leiden tot merkbare voordelen en een verbetering van de levenskwaliteit;


4. veilige elektronische identificatiemiddelen ter beschikking te stellen met het oog op de toegang tot de elektronische diensten en daarbij rekening te houden met het gemak voor de gebruiker en het beginsel van wederzijdse erkenning binnen de EU;


5. het gebruik van gezamenlijk ontwikkelde doorslaggevende factoren binnen overheidsinstellingen op alle niveaus te bevorderen en daarmee interoperabiliteit, het gebruik van open standaarden en interactieve en geïntegreerde elektronische overheidsdiensten te bevorderen;


6. publiek-private partnerschappen een grotere rol te geven bij de ontwikkeling van oplossingen op het gebied van e-overheid, en aldus een bijdrage te leveren tot de uitvoering van de beleidsagenda inzake e-overheid.


7. VERZOEKT DE COMMISSIE OM


1. in nauwe samenwerking met de lidstaten toe te zien op de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan inzake e- overheid-i2010 en de desbetreffende coördinatieprocedures te versterken;


2. de verwezenlijking van deze doelstellingen te bespoedigen en te ondersteunen, in het bijzonder door:

interoperabiliteit en open standaards te bevorderen door ervoor te zorgen dat het Europese normalisatiebeleid zich waar nodig richt op de bijzondere behoeften in verband met een doeltreffende e-overheid;

ter bevordering van de synergie te zorgen voor een samenhangend en doeltreffend gebruik van de EU-programma's die met e-overheid verband houden;

investeringen in onderzoek en ontwikkeling op het gebied van ICT aan te moedigen en daarbij, voor zover passend, met gebruikmaking van de bestaande instrumenten voor onderzoek en technologische ontwikkeling de totstandbrenging van synergieën tussen de nationale en de communautaire onderzoeks- en innovatie-inspanningen inzake e-overheid te ondersteunen;

de verspreiding van ervaring en goede praktijken te bevorderen via de groep op Hoog Niveau inzake i2010, tweejaarlijkse ministeriële conferenties en door de bekroning van goede praktijken;

voort te gaan met de evaluatie van de economische en sociale gevolgen van grensoverschrijdende e-overheidsdiensten;


8. de noodzakelijke mechanismen in te voeren om proefprojecten en andere noodzakelijke ondersteuningsactiviteiten die sporen met de bestaande en toekomstige communautaire programma's, te bevorderen;


9. in het kader van het jaarlijkse verslag over de Europese informatiemaatschappij regelmatig aan het Europees Parlement en de Raad te rapporteren over de vooruitgang bij het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen inzake i2010, en in voorkomend geval aanbevelingen te doen voor aanpassingen van het beleid.


8. VERZOEKT DE BELANGHEBBENDEN OM


1. actief aan het proces van uitvoering van het beleid inzake e- overheid deel te nemen door publiek-private partnerschappen voor de ontwikkeling van toepassingen inzake e-overheid te overwegen, zodat toepassingen op het gebied van e-overheid niet noodzakelijkerwijs beperkt blijven tot instanties in de overheidssector;


2. een actieve bijdrage te leveren tot de ontwikkeling van gezamenlijke stappenplannen en modules tot stand te brengen;


3. te ondersteunen dat er in alle sectoren via innovatieve beleidsontwikkeling en een doelmatiger realisatie meer voor eenieder toegankelijke diensten geleverd worden;


4. regelingen te treffen om zowel het MKB, dat een onmisbare partner is bij de invoering op plaatselijk niveau, als het maatschappelijk middenveld, bij e-overheid te betrekken, zulks in het bijzonder met betrekking tot e-deelneming;


5. verslag uit te brengen over de tastbare vooruitgang die door de sector wordt geboekt bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het actieplan inzake e-overheid-i2010."

Toekomstige uitdagingen voor de kaderregeling voor elektronische communicatie

De Raad hield aan de hand van een door het voorzitterschap opgestelde vragenlijst een oriënterend debat over de toekomstige uitdagingen voor de kaderregeling voor elektronische communicatie.

In het initiatief i2010 is nadrukkelijk gewezen op de cruciale betekenis van de informatie- en communicatietechnologie voor de groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Lissabon-strategie. Die doelstellingen staan centraal in de Europese kaderregeling voor elektronische communicatie, die de marktconcurrentie moet stimuleren en een gunstig klimaat voor investeringen en innovatie moet scheppen, wat zal resulteren in een ruimere keuze, een hogere kwaliteit en lagere prijzen voor de consument.

Sedert de aanneming van de kaderregeling hebben de lidstaten de noodzakelijke wijzigingen aangebracht in hun nationale wetgeving en praktijken, en zijn de meeste van de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd. In het 11e uitvoeringsrapport van de Commissie (6700/06) staat dat er nog enkele implementatietekorten zijn.

Het kader zal nu worden getoetst en naar verwacht zal de Commissie eind dit jaar een voorstel indienen.

De Raad wees op een aantal punten die bij de herziening in aanmerking moeten worden genomen:

de leidende beginselen van het regelgevend kader voor elektronische communicatie van 2002 moeten worden gehandhaafd;

de nieuwe herziene regels moeten gericht zijn op specifieke gebieden die voor verbetering vatbaar zijn, op zodanige wijze zijn opgesteld dat zij in de toekomst niet behoeven te worden gewijzigd en concurrentieversterkend werken, nieuwe investeringen en innovatie bevorderen en tezelfdertijd de belangen van de consument versterken;

de flexibiliteit bij de spectrumtoewijzing en een efficiënt gebruik van de spectrumruimte moeten verder worden verbeterd, zodat een optimaal gebruik tussen concurrerende behoeften wordt bereikt; bij spectrumregulering moet rekening worden houden met nationale/lokale kenmerken en moet de acceptatie van innovatieve en vraaggestuurde diensten worden vergemakkelijkt; de harmonisering op EU- en internationaal niveau moet verder worden besproken,

procedures voor kennisgeving en geschillenbeslechting zouden kunnen worden vereenvoudigd, zodat ze aan efficiëntie winnen, gestroomlijnder verlopen en minder middelen vergen,

een vlotte toepassing van de kaderregeling is een eerste voorwaarde voor de doeltreffendheid ervan.

Beveiliging van netwerken en informatie

De Raad hield op basis van een door het voorzitterschap opgestelde vragenlijst een gedachtewisseling over de belangrijkste prioriteiten inzake beveiliging van netwerken en informatie, als bijdrage aan het debat dat hierover in de Europese Unie aan de gang is.

De Commissie heeft haar toekomstplannen ter zake gepresenteerd met de op 31 mei aangenomen mededeling Een strategie voor een veilige informatiemaatschappij" (doc. 10248/06 + ADD1). Die mededeling brengt de veiligheidsproblemen in verband met informatiesystemen en netwerken in de EU in kaart en schetst een alomvattend en dynamisch beleidskader dat concreet omgezet in dialoog, partnerschap en empowerment berust op een holistische aanpak waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn.

De ministers stelden op het gebied van beveiliging van netwerken en informatie voor de komende jaren de volgende beleidsprioriteiten vast:

vertrouwen door middel van een groter bewustzijn bij bedrijven en consumenten,

elektronische identificatie,

gegevensbeveiliging en gegevensbescherming

versterkte samenwerking, met name wat betreft gemeenschappelijke beveiligingsnormen.

De ministers erkenden dat het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) een belangrijke rol speelt om in de EU tot een cultuur van beveiliging van netwerken en informatie te komen.

De Raad was verheugd over het voornemen van het aantredend Finse voorzitterschap om in september 2006 de jaarlijkse conferentie over de Europese informatiemaatschappij te organiseren. Daar zal het vraagstuk van vertrouwen en beveiliging in een snel veranderende technologische omgeving aan bod komen.

Naar verwacht zal de Raad in december 2006 een resolutie over netwerk- en informatiebeveiliging aannemen en daarin beleidsoriëntaties, prioriteiten en instrumenten voor de toekomst goedkeuren waarmee het hoofd zal worden geboden aan de beveiligingsuitdagingen in de informatiemaatschappij.

LANDTRANSPORT

Openbaredienstverplichtingen

De Raad bereikte een politiek akkoord over een herzien voorstel voor een verordening inzake openbaredienstverplichtingen voor personenvervoer per spoor en over de weg. De Tsjechische, de Griekse, de Luxemburgse en de Maltese delegatie gaven aan dat zij zich van stemming zouden onthouden.

De overeengekomen tekst zal als gemeenschappelijk standpunt in een komende zitting van de Raad worden vastgesteld en voor tweede lezing naar het Europees Parlement worden gezonden.

Met het voorstel openbaredienstverplichtingen wordt beoogd van een nieuw wetgevingskader te creëren voor de Europese markt voor het openbaar personenvervoer, die steeds opener en concurrentiëler wordt. De bestaande regelgeving dateert van 1969 (Verordening (EEG) nr. 1191/69) en is laatstelijk gewijzigd in 1991 (Verordening (EEG) nr. 1991/1893). Die regelgeving was toereikend voor de sector van het openbaar vervoer, die uitsluitend bestond uit nationale, regionale of lokale exploitanten. Vandaag echter heeft de Europese markt voor het openbaar vervoer behoefte aan regels die zowel voor de exploitanten als de overheden de transparantie en rechtszekerheid versterken. Overigens blijven de lokale overheden binnen dit kader over veel autonomie beschikken om hun openbaar vervoer te organiseren.

Het politiek akkoord bevat regelingen voor die maatregelen van bevoegde autoriteiten die naar alle waarschijnlijkheid gevolgen zullen hebben voor de mededinging en de handel tussen de lidstaten: kostencompensatie en toekenning van exclusieve rechten in ruil voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen. De bevoegde instanties dienen met de exploitanten van openbaar vervoer van personen openbaredienstcontracten te sluiten. Op basis van de verordening kunnen openbaredienstcontracten slechts op twee manieren worden toegekend: openbare aanbesteding en onderhandse gunning. In geval van maximumtarieven kunnen de bevoegde instanties er ook voor kiezen algemene regels vast te stellen.

De Raad bereikte het politiek akkoord na een laatste compromisvoorstel van het voorzitterschap, dat uit de volgende elementen bestond:

de bevoegde autoriteiten kunnen beslissen om contracten voor al het zwaar spoorverkeer, inclusief voorstedelijke spoornetten, onderhands te gunnen; de lidstaten kunnen deze verordening toepassen op openbaar personenvervoer over de binnenwateren;

de autoriteiten kunnen aan kleine en middelgrote ondernemingen onderhands contracten gunnen beneden een drempel van hetzij een gemiddelde jaarlijkse geraamde omzet van minder dan 1,7 miljoen euro of minder dan 500.000 km openbaar vervoer van personen;

maatregelen die de autoriteiten verplichten om over hun beslissingen tot onderhandse gunning van contracten informatie te verstrekken en die beslissingen te motiveren; hetgeen tot meer transparantie zal leiden;

de looptijd van onderhands gegunde spoorcontracten bedraagt 10 jaar; en

de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten om exploitanten onder bepaalde voorwaarden de toegang te weigeren tot de aanbestedingen die zij organiseren, indien meer dan de helft van de door deze exploitanten getekende contracten niet conform de verordening zijn gegund;

inwerkingtreding drie jaar na de bekendmaking in het Publicatieblad van de EU en een overgangsperiode van 12 jaar, zodat de sector van het openbaarpersonenvervoer in totaal 15 jaar de tijd heeft om zich aan deze nieuwe regels aan te passen.

De Commissie heeft het voorstel ingediend in juli 2005 (doc. 11508/05). Het huidige voorstel is een herziening van twee eerdere Commissievoorstellen over hetzelfde onderwerp, een eerste voorstel uit 2000 en een gewijzigd voorstel uit 2004.

Actieprogramma voor verkeersveiligheid - Conclusies van de Raad

In het licht van de tussentijdse evaluatie van het Actieprogramma voor verkeersveiligheid van de Commissie (doc. 6793/06), van de resultaten van een informele bijeenkomst van de ministers van Vervoer over "Grensoverschrijdende verkeersveiligheid", die plaatsvond op 2 en 3 maart 2006 in Bregenz, alsmede van het debat in de Raad TTE van 27 maart 2006, nam de Raad de volgende conclusies aan:

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

INDACHTIG

de mededeling van de Europese Commissie: "Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid - een tussenbalans";

de resultaten van de informele bijeenkomst van de Europese ministers van Verkeer over grensoverschrijdende verkeersveiligheid, die op 2 en 3 maart 2006 te Bregenz heeft plaatsgevonden;

het debat dat tijdens de zitting van de Raad TTE van 27 maart 2006 is gehouden;

OPMERKENDE dat

de tussenbalans van het Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid een breed overzicht en een verslag bevat over de stand van de activiteiten en programma's van de Gemeenschap en de lidstaten op dit gebied;

het aantal verkeersslachtoffers op de Europese wegen tussen 2001 en 2005 met 17,5% is gedaald, en er met name op wijzend dat


- het aantal verkeersslachtoffers onder motorrijders in verhouding tot het totale aantal verkeersdoden tussen 2001 en 2003 sterk is toegenomen;


- jongeren tussen 18 en 25 jaar, onder wie in 2003 21% van alle verkeersslachtoffers vielen, een groep vormen die een groot risico lopen;

het aantal verkeersslachtoffers tussen 1994 en 2000 jaarlijks met 2% gedaald is en dat deze daling tussen 2001 en 2005 is uitgekomen op 5%;

het aantal ongevallen, dat tot 2000 steeg, tussen 2001 en 2005 gemiddeld met 4% per jaar is gedaald, en tussen 2003 en 2004 zelfs met 5%, hetgeen aantoont dat de extra maatregelen al vruchten beginnen af te werpen;

deze daling, hoewel opmerkelijk, nog niet bevredigend is, aangezien zij de Gemeenschap niet in staat stelt haar doel te bereiken, te weten een halvering van het aantal verkeersslachtoffers in de periode tot 2010;

deze resultaten bevestigen dat de lidstaten weliswaar op de goede weg zijn, maar nog te langzaam vorderen;

VERHEUGT ZICH OVER de verschillende bijdragen en inspanningen die alle Europese instellingen en nationale betrokken partijen reeds hebben geleverd door passende wettelijke, technische en politieke maatregelen te nemen;

VERHEUGT ZICH OVER de positieve gevolgen van de nationale campagnes van de lidstaten over afzonderlijke aspecten van de verkeersveiligheid, die een mogelijkheid vormen om veranderingen in het gedrag van de weggebruikers te bewerkstelligen;

ERKENT het belang van de communautaire wetgeving inzake verkeersveiligheidsvraagstukken waarvoor geharmoniseerde normen dienstig zijn, zoals inzake tunnelveiligheid, digitale tachografen, snelheidsbegrenzers en veiligheidsgordels, en VERHEUGT ZICH met name over de onlangs door de Gemeenschap aangenomen regelgeving inzake de rij- en rusttijden voor vrachtwagen- en buschauffeurs, en over de vorderingen die zijn gemaakt met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn betreffende het rijbewijs;

IS HET EROVER EENS dat de verkeersveiligheidsmaatregelen en -initiatieven op het niveau van de Gemeenschap of de lidstaten moeten worden versterkt, met name op de volgende gebieden:


1) Het ontwerpen van praktische en concrete maatregelen om de situatie met betrekking tot ongevallen aan te pakken, met name waar het gaat om leeftijd en ervaring van de bestuurders.


2) Extra aandacht en beschermende maatregelen moeten worden gericht op motorrijders en de uiterst kwetsbare weggebruikers, vooral voetgangers en fietsers.


3) De maatregelen in verband met de veiligheid van de wegeninfrastructuur moeten verder worden verbeterd, met inachtneming van de beste praktijken en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke kenmerken van elke situatie.

Er moeten, waar dat zinvol is, intelligente infrastructuurvoorzieningen worden gebruikt, zoals variabele snelheidsaanwijzingen gekoppeld aan actieve verkeersmonitoringsystemen.


4) In de passende fora moet geijverd worden voor maatregelen inzake grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van straffen wegens strafbare feiten die door buitenlandse bestuurders zijn gepleegd, teneinde de verkeersveiligheid in een steeds meer geïntegreerde en uitgebreide Europese Unie te verbeteren.

Maatregelen ter bestrijding van rijden onder invloed van alcohol of drugs en buitensporige snelheid en maatregelen ter bevordering van het gebruik van veiligheidsgordels zijn van bijzonder belang.


5) Bijzondere aandacht moet worden besteed aan nieuwe initiatieven voor de veiligheid van voertuigen zoals aangegeven in het verslag CARS 21, bijv. elektronische stabiliteitscontrole, waarschuwingen wanneer de veiligheidsgordel niet vastgemaakt is, hulpsystemen bij een noodstop, achteruitkijkinrichtingen en de zichtbaarheid van zware bedrijfsvoertuigen, en het voeren van licht overdag. Ook geavanceerde technologieën als systemen voor botspreventie, de invoering van snelheidsbegrenzers en snelheidsbeheerssystemen, evenals alcoholsloten ter bestrijding van rijden onder invloed kunnen een verdere politieke en wetenschappelijke evaluatie rechtvaardigen.


6) Een gezamenlijke Europese bewustwordingscampagne ter bestrijding van risicofactoren voor ongevallen, zoals vermoeidheid van de bestuurder of rijden onder invloed, zou een synergetisch effect kunnen krijgen en zo doeltreffender kunnen zijn.


7) Wanneer niet-gouvernementele betrokkenen zich committeren aan extra verkeersveiligheidsmaatregelen, in de zin van een gedeelde verantwoordelijkheid om het door verkeersongevallen veroorzaakte leed op de Europese wegen te bestrijden, heeft dat een positief effect, en dit dient dan ook ondersteund te worden, met name via het Europees handvest voor de verkeersveiligheid.


8) De bewustmaking van de weggebruikers van de mogelijke risico's moet worden vergroot door middel van het initiatief van de Commissie voor een verkeersveiligheidsdag, die bij voorkeur aansluit op andere, soortgelijke initiatieven van de Verenigde Naties.

VERZOEKT de Europese Commissie de nodige actie te ondernemen, in voorkomend geval ook in de vorm van wetgevingsvoorstellen, aangezien er intensief aan de verkeersveiligheid gewerkt moet blijven worden."

De Raad nam nota van de informatie van de Italiaanse delegatie, die van plan is om samen met het komende Finse voorzitterschap in november 2006 in Verona de Vierde informele conferentie over verkeersveiligheid te organiseren.

Binnenvaart - Conclusies van de Raad

In het licht van de mededeling van de Commissie betreffende het bevorderen van de binnenvaart "Naiades" (doc. 5583), en rekening houdend met het resultaat van een bijeenkomst op hoog niveau hierover, die het voorzitterschap op 14 en 15 februari 2006 in Wenen heeft georganiseerd, nam de Raad de volgende conclusies aan:

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,


1. Gezien het Witboek "Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen";


2. Overwegende dat vervoer van belang is voor de ontwikkeling van de Europese economie en dat het Europese vervoerssysteem duurzamer moet worden;


3. Erkennende dat waterwegen op multifunctionele wijze kunnen worden gebruikt en dat de binnenvaart een bijdrage kan leveren aan de vermindering van de ongewenste externe effecten van het vervoer, bijvoorbeeld door een efficiënter energiegebruik en een lagere uitstoot van verontreinigende deeltjes in de lucht, evenals door veiliger vrachtvervoer en minder congestie op de weg;


4. Zich er rekenschap van gevend dat op de binnenwateren nog veel capaciteit beschikbaar is, dat de binnenvaart op zich én als onderdeel van multimodale ketens in de trans-Europese vervoersnetwerken een eigen plaats inneemt en dat het volume van de binnenvaart met relatief lage infrastructuurkosten kan worden vergroot;


5. Beseffend dat er voor een bloeiende binnenvaart op commerciële leest geschoeide vooruitgang dient te worden gemaakt en dat, afgezien van de infrastructuur, de industrie in de eerste plaats verantwoordelijk is voor investeringen in en ontwikkeling van deze sector;


6. IS INGENOMEN MET de Mededeling van de Commissie betreffende het bevorderen van de binnenvaart "NAIADES" - Geïntegreerd Europees Actieplan voor de binnenvaart;


7. VINDT dat de in dit Europees actieplan gevolgde aanpak een algemeen kader biedt voor een doeltreffend binnenvaartbeleid op zowel Europees als nationaal niveau;


8. BENADRUKT dat voor een volledige benutting van het potentieel van de binnenvaart gezamenlijke inspanningen nodig zijn van zowel particuliere belanghebbenden (zoals de binnenvaartsector, de sociale partners en de verschepers) als van publieke belanghebbenden op alle niveaus (internationaal, Europese Gemeenschap, riviercommissies, nationaal en regionaal), elk naar gelang van zijn bevoegdheden;


9. IS HET EENS met de strategische actiegebieden die in de mededeling van de Commissie worden onderscheiden:

het scheppen van gunstige voorwaarden voor diensten middels stimulering van het ondernemerschap en verbetering van het administratieve en regelgevend kader, met de bedoeling nieuwe markten aan te trekken;

het stimuleren van vlootmodernisering en -vernieuwing, waardoor de logistieke efficiëntie en de milieu- en veiligheidsprestaties van de binnenvaart worden verbeterd;

het stimuleren van banen en vaardigheden middels het aantrekken van werknemers en het investeren in menselijk kapitaal;

het imago en de samenwerking verbeteren door binnenvaart aan te prijzen als een succesrijke zakenpartner, door het ontwikkelen en uitbreiden van een Europees netwerk voor de promotie en ontwikkeling van de binnenvaart en door de tendensen en ontwikkelingen op de binnenvaartmarkt te volgen;

zorgen voor goede infrastructuur middels verbetering van het multimodale netwerk en door invoering van River Information Services op de binnenwateren die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2005/44/EG vallen;


10. NEEMT NOTA VAN de bijdragen van de Commissie aan het debat over het institutionele kader voor de binnenvaart en BENADRUKT dat het van belang is dat alle belanghebbenden bij toekomstige besprekingen worden betrokken. Richtsnoeren voor zulke institutionele besprekingen zijn het aantonen van de meerwaarde van de voorgestelde institutionele veranderingen, het werken op basis van de huidige bevoegdheden van alle belanghebbenden, het benutten van de deskundigheid van intergouvernementele organisaties, het bevorderen van de integratie van staten aan de Europese binnenwateren die geen EU-lid zijn, het garanderen van de grootst mogelijke doeltreffendheid bij het gebruik van middelen en het vermijden van meer bureaucratie; BENADRUKT, zonder vooruit te lopen op een eventueel later besluit betreffende het institutionele kader, de positieve effecten van meer samenwerking tussen de Europese Commissie en de riviercommissies binnen het bestaande institutionele kader;


11. VERZOEKT DE COMMISSIE om, op basis van het overleg met alle belanghebbenden en van goede effectbeoordelingen, en terdege rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, uitvoerige voorstellen op te stellen over de aanbevelingen in de mededeling van de Commissie, en met name:

een bron van subsidie-informatie beschikbaar te stellen, zoals een subsidiehandboek met een repertorium van Europese, nationale en regionale steuninstrumenten voor de binnenvaart;

een voorstel voor een fonds voor de vernieuwing van de Europese binnenvaart in te dienen. Dit fonds moet gericht zijn op concepten en technologieën die de logistieke efficiëntie verhogen en de milieu- en veiligheidsprestaties vergroten en moet worden gecoördineerd met de nationale programma's van de lidstaten;

in overleg met de lidstaten en de binnenvaartsector richtsnoeren te ontwikkelen over staatssteun aan de binnenvaart waarmee het eenvoudiger wordt om nationale regelingen in te voeren die vervoersbedrijven in de binnenvaart toegang bieden tot kapitaal; deze nationale plannen kunnen het vooral voor nieuwe bedrijven, nieuwe ondernemers en ander nieuwkomers in de sector gemakkelijker maken actief te worden in de binnenvaart en kunnen investeringen in de modernisering en de vernieuwing van de vloot, in veiligheid en in de opening van nieuwe marktsegmenten stimuleren; eventueel moet de Commissie de-minimis-regels aannemen die goed aansluiten op de behoeften van de binnenvaartsector;

na te gaan welke belemmeringen de ontwikkeling van de Europese binnenvaart in de weg staan, en daarbij rekening te houden met de ervaring van de sector en het reeds door de VN-ECE verrichte werk, in het bijzonder met betrekking tot bestaande en nieuwe Europese en nationale wetgeving, evenals administratieve formaliteiten en documentatie, en mogelijke oplossingen en beste praktijken te bestuderen;

verder te gaan met passende harmonisatie van de wetgeving, zoals aangegeven in het Europese actieprogramma, in het bijzonder op de gebieden van technische vereisten voor binnenschepen, het vervoer van gevaarlijke goederen, eisen aan de bemanning en vaarbewijzen, met tevens aandacht voor de uiteenlopende kenmerken van de nationale waterwegen van de lidstaten, en voor het feit of deze waterwegen in verbinding staan met de waterwegen van andere lidstaten;

in samenwerking met nationale onderwijsinstellingen een gemeenschappelijk kader te scheppen voor onderwijs- en opleidingsnormen en steun te geven aan specifieke opleidingsprogramma's voor de binnenvaart en op het gebied van logistiek, met nadruk op het integreren van de binnenvaart in de multimodale bevoorradingsketens;

een definitie van strategisch onderzoek naar en strategische ontwikkeling van binnenvaart op te nemen in het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, met name met het oog op informatie- en communicatietechnologieën, het scheepsontwerp en de milieuprestatie en
-uitrusting ervan, de overslagoperaties alsook de menselijke factor;

de binnenvaartsector gemakkelijker toegang te bieden tot communautaire steunprogramma's en in het bijzonder nieuwe ondernemingen aan te trekken, met dien verstande dat bij de toepassing en planning van deze programma's niet mag worden vergeten dat de sector de specifieke kenmerken heeft van het midden- en kleinbedrijf;

steun te verlenen aan bestaande en nieuwe promotiecentra - eventueel in samenwerking tussen de overheid en de privé-sector - die het gebruik van binnenwateren aanprijzen aan potentiële gebruikers;

de ontwikkelingen op de binnenvaartmarkt te volgen en feitenmateriaal en informatie te verzamelen over de binnenvaart en de mogelijkheden ervan;

binnen TEN-V passend gewicht toe te kennen aan binnenvaartprojecten en na evaluatie van de ervaringen met bestaande coördinatoren, de aanwijzing van een Europese coördinator te overwegen, die de uitvoering van de prioritaire binnenvaartprojecten nr. 18 en 30 moet bevorderen;

RIS op te nemen in het meerjarig indicatief programma van TEN-V;

de relatieve voordelen van de binnenvaart op het vlak van milieueffecten en vervoersveiligheid ook in de toekomst veilig te stellen. Dat is onder andere mogelijk middels verbeteringen in de milieu- en veiligheidswetgeving, in het bijzonder ten aanzien van brandstofkwaliteit en de emissies afkomstig van motoren. Om de relatieve voordelen van de binnenvaart te behouden is het eveneens belangrijk alle belanghebbenden te betrekken bij de ontwikkeling van procedures voor binnenvaartprojecten, in het bijzonder beheerders van nationale waterwegen, riviercommissies en intergouvernementele rivierbeschermingsorganisaties;

voortdurend aandacht te schenken aan de behoeften van de binnenvaart, zowel bij de uitvoering en planning van communautaire acties als bij de regionale samenwerking met betrokken derde landen;


12. NEEMT NOTA van het voornemen van de Commissie om in samenwerking met de lidstaten een niet-bindend Europees ontwikkelingsplan op te zetten voor de verbetering en het onderhoud van de binnenwaterinfrastructuren, met inbegrip van de toegang tot multimodale overslagfaciliteiten;


13. VERZOEKT DE COMMISSIE om eens in de twee jaar een voortgangsverslag in te dienen, gedeeltelijk op basis van door de lidstaten en de sector verstrekte gegevens, met een evaluatie van de resultaten van de acties die zijn ondernomen om de binnenvaart te stimuleren;

VERZOEKT DE LIDSTATEN


14. om in het licht van het Europees actieprogramma en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel:

nationaal beleid te blijven ontwikkelen voor het stimuleren van de binnenvaart, rekening houdend met het Europees actieprogramma, en de regionale en lokale overheden en de havenautoriteiten aan te sporen op hun niveau hetzelfde te doen;

ernaar te streven toereikende financiële middelen en stimulansen te bieden voor de gerichte uitvoering van de voorgestelde maatregelen, in het bijzonder middels kosteneffectieve nationale regelingen voor steun aan de binnenvaart;

promotiecentra voor de binnenvaart te openen en te zorgen voor goede politieke, praktische en financiële steun vanuit de overheden en de binnenvaartsector om de ondersteuningsdiensten doorlopend te garanderen;

nationale aanspreekpunten op te richten volgens de doelstellingen van het Europees actieprogramma, die advies moeten gaan geven over wettelijke vereisten en administratieve procedures;

bij te dragen aan het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor onderwijs- en opleidingsnormen, ten aanzien van zowel varend personeel (met bijzondere aandacht voor de kennis inzake management, talen, technologie en scheepvaart), als van de logistieke keten, middels de integratie van kennis over de binnenvaart in logistiekonderwijsprogramma's;

te onderzoeken of de nationale en regionale wetgeving administratieve en procedurele eisen stelt die een onnodige en ongewenste last kunnen zijn voor de ontwikkeling van de binnenvaart;

op nationaal, regionaal en lokaal niveau de ruimtelijke ordening en het economisch beleid te ontwikkelen om faciliteiten aan waterwegen voor logistieke activiteiten te stimuleren;

actief te werken aan projecten voor binnenvaart en infrastructuur die levensvatbare binnenvaartdiensten bevorderen, waaronder projecten die lidstaten met elkaar verbinden en gesteund worden door communautaire programma's zoals TEN-V;

te overwegen hoe nationale programma's en projecten kunnen bijdragen aan een Europees ontwikkelingsplan voor de verbetering en het onderhoud van de infrastructuur van binnenwateren, dat de Commissie voornemens is op te stellen;

bij te dragen aan het uitwerken van procedures voor een gestructureerde dialoog met alle betrokken belanghebbenden over milieuvraagstukken die te maken hebben met infrastructuurprojecten voor de binnenwateren;

de Commissie mede te delen welke maatregelen er zijn genomen om het Europees actieprogramma uit te voeren;

VERZOEKT DE BINNENVAARTSECTOR


15. om uitgaande van de ondernemingszin van de sector zijn inspanningen te intensiveren om de binnenvaart verder te ontwikkelen;


16. zich actief in te zetten voor en bij te dragen tot de verschillende maatregelen van het Europees actieprogramma, met name:

door de binnenvaartvloot te moderniseren,

door nieuwe marktkansen te onderzoeken,

door de logistieke efficiëntie en de veiligheids- en de milieuprestaties van de binnenvaart te verbeteren,

door te investeren in menselijk kapitaal en door de arbeids- en sociale voorwaarden te verbeteren, en

de binnenvaart als waardevolle zakenpartner te promoten;

VERZOEKT ALLE OVERIGE BELANGHEBBENDEN


17. actief en naar gelang van hun respectieve bevoegdheden bij te dragen tot de maatregelen die de binnenvaart moeten stimuleren."

De Raad nam er nota van dat de Commissie verklaarde zich te zullen buigen over verschillende manieren waarop het Europees fonds voor de vernieuwing van de Europese binnenvaart kan worden gefinancierd.

De Raad nam nota van de informatie van de Nederlandse en de Roemeense delegatie, die voornemens zijn om in september 2006 in Boekarest een conferentie op hoog niveau over de binnenvaart te organiseren.

Vervoerprotocol bij de Alpenovereenkomst

De Raad besprak het voorstel van de Commissie voor een besluit betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Vervoerprotocol bij de Alpenovereenkomst, en besloot de aanneming ervan tot een latere datum uit te stellen.

De Alpenovereenkomst is een kaderovereenkomst voor de bescherming en de duurzame ontwikkeling van de Alpenregio, en heeft de instandhouding en de bescherming van de Alpen ten doel, door toepassing van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt, alsmede het beginsel van samenwerking tussen de partijen. De overeenkomstsluitende partijen zijn: Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Liechtenstein, Monaco, Slovenië, Zwitserland en de Europese Unie.

Om die doelstellingen te bereiken nemen de partijen bij de overeenkomst maatregelen inzake regionale planning, natuur- en landschapsbehoud, berglandbouw, bergbossen, bodembescherming, toerisme en recreatie, energie, vervoer, voorkomen van luchtverontreiniging, waterbeheer, bevolking en cultuur-, alsmede afvalstoffenbeheer. De overeenkomst voorziet in de opstelling en aanneming van uitvoeringsprotocollen voor elk van deze gebieden, alsmede in geschillenbeslechting tussen de partijen.

De overeenkomstsluitende partijen van de Alpenovereenkomst namen in 2000 in onderlinge overeenstemming het Vervoersprotocol aan. De doelstellingen daarvan zijn onder meer:

beperking van het volume en de gevaren van intra- en trans-Alpijns verkeer, met name door meer verkeer, en in het bijzonder vrachtverkeer, over te hevelen naar het spoorvervoer, met name door vooral te voorzien in passende infrastructuur en marktconforme stimulansen.

voorzien in intra- en trans-Alpijns verkeer tegen economisch houdbare kosten, door de doeltreffendheid van de vervoerssystemen te verhogen en vervoerswijzen te bevorderen die zo milieuvriendelijk mogelijk zijn en zo weinig mogelijk natuurlijke hulpbronnen verbruiken, en zorgen voor eerlijke mededinging tussen de vervoerswijzen.

INTERMODALE VRAAGSTUKKEN

Wereldwijd Satellietnavigatiesysteem

De Raad nam nota van de informatie van de Commissie over de stand van de onderhandelingen betreffende de concessieovereenkomst voor Galileo.

De Commissie zal in 2007 een overzicht geven van de risicospreiding over de gehele concessieperiode van 20 jaar. Voorts zal de Commissie een voorstel indienen betreffende de financiële instrumenten die nodig zijn voor de ontwikkeling van Galileo.

ZEEVERVOER

Monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart

De Raad heeft in afwachting van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement een algemene oriëntatie vastgesteld met betrekking tot een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2002/59/EG betreffende het communautaire monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart. Opgemerkt zij evenwel dat één delegatie heeft meegedeeld dat zij, in afwachting van het advies van het Europees Parlement, geen standpunt ten aanzien van de algemene oriëntatie kan innemen.

De Commissie heeft dit voorstel in december 2005 ingediend in het kader van zijn derde pakket maritieme veiligheid .

Met de ontwerp-richtlijn wordt met name beoogd in de Richtlijn aanvullende maatregelen op te nemen om de veiligheid van de zeescheepvaart en de bescherming van het milieu beter te garanderen en de uitvoering van toevluchtsoordenplannen te harmoniseren om ervoor te zorgen dat de Richtlijn in de lidstaten op uniforme wijze wordt toegepast.

Met Richtlijn 2002/59/EG van 27 juni 2002, waarbij een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart is vastgesteld, werd de integratie en organisatie van alle beschikbare instrumenten voor het scheepvaarttoezicht beoogd. Er werd ook voorzien in een dynamische invoering van middelen en in coördinatie tussen de nationale autoriteiten teneinde de lidstaten beter in staat te stellen gevaarlijke situaties te voorkomen of bestrijden. Deze maatregelen moeten steeds aangepast zijn aan de operationele en technische ontwikkelingen in de scheepvaart, met name op het gebied van identificatie- en volgsystemen voor de scheepvaart en satelliettechnologieën.

De algemene oriëntatie die door de Raad is vastgesteld op basis van een compromisvoorstel van het voorzitterschap heeft met name betrekking op de volgende punten:

het uitrusten van vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter met automatische identificatiesystemen (AIS), waarbij wordt gewaarborgd dat daarvoor financiële bijstand kan worden gegeven in het kader van het Europees Visserijfonds;

het volgende tijdschema voor de uitrusting van de diverse categorieën vissersvaartuigen naar lengte over alles:

3. vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 meter of meer, doch minder dan 45 meter: uiterlijk 3 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn;

4. vissersvaartuigen met een lengte over alles van 18 meter of meer, doch minder dan 24 meter: uiterlijk 4 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn;

5. vissersvaartuigen met een lengte over alles van 15 meter of meer, doch minder dan 18 meter: uiterlijk 5 jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn;


6. pasgebouwde vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter: uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn;

het bieden of weigeren van toegang tot een toevluchtsoord aan een vissersvaartuig dat bijstand behoeft zal afhangen van het besluit van de bevoegde autoriteit.

Havenstaatcontrole

In afwachting van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement heeft de Raad nota genomen van een voortgangsverslag over een voorstel voor een richtlijn betreffende havenstaatcontrole. In het voortgangsverslag is rekening gehouden met de vooruitgang die is geboekt in de Raadsinstanties, alsmede in het kader van het memorandum van overeenstemming van Parijs .

De ontwerp-richtlijn, die één van de zeven voorstellen uit het derde pakket maritieme veiligheid van de Commissie is, heeft ten doel de achtereenvolgende wijzigingen op Richtlijn 95/21/EG betreffende havenstaatcontrole in een geconsolideerde tekst te herschikken, enkele bepalingen te vereenvoudigen of te versterken, en bepalingen toe te voegen, met name op het gebied van de maritieme veiligheid. Met deze ontwerp- richtlijn wordt beoogd de doeltreffendheid van de havenstaatcontrole te versterken en te verbeteren, onder meer door een nieuwe inspectieregeling in te stellen.

LUCHTVAART

Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR)

De Raad heeft een algemene oriëntatie vastgesteld met betrekking tot een voorstel voor een verordening betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR = Single European Sky Air Traffic Management and Research).

Het SESAR-project, dat gericht is op de modernisering van de luchtverkeersbeveiliging in Europa, bestaat uit drie fasen (een definitiefase, een ontwikkelingsfase, en een ontplooiingsfase) en vormt het technologisch gedeelte van het Europees initiatief inzake het gemeenschappelijk luchtruim.

De eerste fase is begonnen in oktober 2005 en wordt onder verantwoordelijkheid van Eurocontrol uitgevoerd door een consortium van na een openbare inschrijving gekozen ondernemingen.

De ontwerp-verordening bestrijkt de ontwikkelingsfase, die tot 2013 duurt. Voor de laatste fase, de "ontplooiing", (2014-2020) zal het bedrijfsleven verantwoordelijk zijn.

De opzet is de Gemeenschap in 2020 toe te rusten met een krachtige verkeersleidingsinfrastructuur die een betrouwbare en milieuvriendelijke ontwikkeling van het luchtvervoer mogelijk maakt. De voornaamste taak van de gemeenschappelijke onderneming bestaat erin de activiteiten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en validering van het SESAR-project te beheren door de door de lidstaten verstrekte openbare en particuliere financiële middelen te bundelen, daarbij onder meer steunend op externe technische hulpbronnen, en met name op de ervaring van Eurocontrol.

De EU en Eurocontrol zijn de oprichtende leden van de gemeenschappelijke onderneming, maar er kan ook worden deelgenomen door de Europese Investeringsbank en openbare en particuliere ondernemingen, ook van derde landen die het project mee financieren.

Externe betrekkingen

Onderhandelingen EU-VS over een overeenkomst inzake luchtvervoer

De Raad heeft nota genomen van de informatie van de Commissie en de bijdragen van een aantal ministers betreffende de meest recente stand van de onderhandelingen tussen de EU en de VS over een overeenkomst inzake luchtvervoer.

Hij benadrukte het belang dat hij hecht aan de sluiting van een historische eerstefaseovereenkomst inzake luchtvervoer tussen de EU en de VS waarbij een, op beginselen inzake eerlijke concurrentie gebaseerde, open markt tot stand zou worden gebracht. De Raad heeft opnieuw unaniem zijn voldoening bevestigd over de ontwerp-overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de EU en de VS die het resultaat is van de onderhandelingen van november 2005, maar heeft tevens opgemerkt te zullen wachten op het resultaat van de regelgevingsprocedure van de VS met betrekking tot de controle op Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen door buitenlandse onderdanen, alvorens te beslissen of hij de onderhandelingen over de overeenkomst voortzet. Hij legde de nadruk op het cruciale belang van duidelijke, significante en krachtige beleidswijzigingen op dit gebied. De Raad heeft er nota van genomen dat de procedure in de VS is verlengd en ziet ernaar uit de overeenkomst in de tweede helft van 2006 te sluiten, na beoordeling van de VS-regelgeving.

EU-Rusland: Vluchten boven Siberië

De Raad heeft nota genomen van de informatie van de Commissie over de meest recente stand van de onderhandelingen tussen de EU en Rusland over vergoedingen om over Siberië te mogen vliegen. Hij nam nota van de constructieve sfeer tijdens de lopende onderhandelingen met de Russische Federatie om het vraagstuk van de vluchten over Siberië op te lossen. De Raad memoreerde zijn conclusies van 27 maart 2006 en benadrukte dat er zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor de toetreding van Rusland tot de WTO een akkoord moet worden bereikt.

DIVERSEN

Eerste jaarverslag over de Europese informatiemaatschappij

De Commissie heeft de Raad een mededeling, getiteld "i2010 - Eerste jaarverslag over de Europese informatiemaatschappij" (9707/06), gepresenteerd, waarmee de acties in het kader van het beleid inzake de informatiemaatschappij en de media voor het tijdvak 2006-2007 worden geactualiseerd. De mededeling roept op tot "beleidsconvergentie" in de sector van de informatie- en communicatietechnologieën, teneinde regelgevingsinstrumenten en de bevordering van EU-wijd onderzoek in het belang van groei en werkgelegenheid in Europa te combineren.

Wereldtop over de informatiemaatschappij

De Commissie heeft haar mededeling over de follow-up van de tweede fase van de wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS) die van 16 tot en met 18 november 2005 in Tunis is gehouden (8841/06), aan de Raad gepresenteerd. In deze mededeling worden de voornaamste resultaten van de wereldtop besproken, de EU-prioriteiten vastgesteld en voorstellen gedaan voor de bijdrage van de EU aan de follow-up van het WSIS-proces.

Eerste spoorwegpakket

De Commissie heeft de Raad een verslag gepresenteerd over de uitvoering van het op 3 mei aangenomen eerste spoorwegpakket (8834/06).

Het wetgevingspakket, dat in 2001 is aangenomen, vormde de eerste stap naar revitalisering van de Europese spoorwegen door de geleidelijke instelling van een "spoorwegruimte" en met name de openstelling van de markten voor goederenvervoer per spoor en door de vaststelling van de voorwaarden waarop spoorwegondernemingen toegang kunnen krijgen tot de spoorweginfrastructuur.

Het verslag van de Commissie dat aan de Raad is gepresenteerd, is gebaseerd op besprekingen die met de lidstaten zijn gevoerd in verschillende gespecialiseerde comités en groepen, en op een aantal studies die op de website van de Commissie te vinden zijn. Voorts is ook geput uit opmerkingen van belanghebbenden en hun representatieve organisaties.

Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

De Raad heeft nota genomen van een voortgangsverslag van het voorzitterschap over een voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1592/2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (9499/06). Het voorstel strekt met name tot uitbreiding van de bevoegdheden van het agentschap.

Europese luchtvaarttop

Het voorzitterschap heeft de Raad geïnformeerd over de Europese luchtvaarttop, die van 3 tot en met 5 mei 2006 in Salzburg heeft plaatsgevonden (10101/06).

Bekrachtiging van internationale maritieme verdragen

De Commissie heeft de Raad geïnformeerd over de stand van de bekrachtiging van internationale maritieme verdragen door de lidstaten.

Zwarte lijst van onveilige luchtvaartmaatschappijen

De Raad heeft nota genomen van door de Commissie verstrekte informatie over de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de EU is opgelegd.

Intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 betreffende lijnvaartconferences

De Raad heeft nota genomen van het door verscheidene delegaties gedeelde standpunt van de Franse delegatie betreffende het voorstel van de Commissie tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad betreffende lijnvaartconferenties (9953/06).

Persoonsgegevens van passagiers

Na de debriefing van het voorzitterschap over de stand van het dossier betreffende de overeenkomst tussen de EU en de VS inzake persoonsgegevens van passagiers na het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C- 317/04 en zaak C-318/04, heeft de Raad (Vervoer) het belang van en de dringende behoefte aan een snelle sluiting van de overeenkomst beklemtoond, en erop gewezen dat de rechtsonzekerheid aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor het verlenen van luchtdiensten aan de VS, en de aanhoudende inspanningen om een nieuwe "open skies"-luchtvaartregeling tussen de EU en de VS in te stellen, verder zou bemoeilijken.

De ministers gaven uiting aan hun algemene streven om al het mogelijke te doen om tot een snelle sluiting van de nieuwe overeenkomst te komen en aldus rechtszekerheid voor alle betrokken luchtvaartmaatschappijen te waarborgen.

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

VERVOER

EU/Zwitserland - Gemeenschappelijke waarnemingspost voor het verkeer in het Alpengebied

De Raad heeft een besluit aangenomen tot vaststelling van het standpunt van de EU inzake een ontwerp-besluit van het Comité vervoer over land EU/Zwitserland betreffende de inrichting van een gemeenschappelijke waarnemingspost voor het verkeer in het Alpengebied (11832/05).

De waarnemingspost zal statistieken van communautaire, internationale en nationale organisaties betreffende het weg- en spoorvervoer, alsmede betreffende het gecombineerd vervoer in het Alpengebied, centraliseren. Hij zal gegevens betreffende het milieu en de verzadiging van de infrastructuur verzamelen, alsmede andere statistische gegevens die worden gevraagd.

Overeenkomsten inzake luchtdiensten met Oekraïne en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

De Raad heeft een besluit aangenomen houdende goedkeuring van de sluiting van de overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de EU en Oekraïne. Deze overeenkomst is ondertekend in december 2005.

De Raad heeft tevens een besluit aangenomen houdende goedkeuring van de ondertekening en voorlopige toepassing van een overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de EU en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

De overeenkomsten vormen het resultaat van onderhandelingen krachtens een mandaat aan de hand waarvan de Commissie met een derde land onderhandelingen kan openen om de bestaande bilaterale luchtvaartovereenkomsten van de lidstaten in overeenstemming te brengen met het Gemeenschapsrecht.

Gemeenschappelijke Europese Luchtvaartruimte

De Raad heeft een besluit aangenomen houdende goedkeuring van de ondertekening en de voorlopige toepassing van een multilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, IJsland, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Noorwegen, Servië en Montenegro, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo.

De Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte is gebaseerd op vrije markttoegang, vrijheid van vestiging, gelijke concurrentievoorwaarden en gemeenschappelijke regels op het gebied van veiligheid, beveiliging, luchtverkeersbeheer, sociale aspecten en milieu.

Zie ook persmededeling 10290/06.

Rechten van gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit

De Raad heeft een verordening aangenomen ter versterking van de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PE-CONS 3681/05, 8510/06 ADD1).

In deze verordening zijn regels vastgesteld om gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit tegen discriminatie te beschermen en ervoor te zorgen dat zij passende bijstand ontvangen.

Zie voor nadere informatie persmededeling 10262/06.


---
Het Verdrag is gebaseerd op het proces van Athene en de Memoranda van overeenstemming van Athene van 2002 en 2003, en heeft tot doel in Zuidoost-Europa een geïntegreerde gas- en elektriciteitsmarkt tot stand te brengen tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië, de Republiek Bulgarije, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Montenegro, Roemenië, de Republiek Servië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (ingevolge Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties).
De eerste ministeriële bijeenkomst EU-OPEC vond plaats op 9 juni 2005 te Brussel. De tweede op 2 december 2005 te Wenen. Werkdocument van de Commissiediensten - verslag over de analyse van het debat over het Groenboek inzake energie-efficiëntie (doc. 10368/05 ADD 1).
COM(2006) 173 def.
COM(2006) 45 def.
9713/06
PB L 61 van 12.3.96, blz. 32-36.
PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10.

De Commissie heeft op 23 november 2005 een pakket van zeven wetgevingsvoorstellen aangenomen die erop gericht zijn de veiligheid van het zeevervoer in Europa te vergroten door middel van betere preventie van en beter onderzoek naar ongevallen enerzijds en verscherpte controles van de kwaliteit van schepen anderzijds. De Commissie streeft ernaar de Europese voorschriften inzake maritieme veiligheid aan te vullen en de doeltreffendheid van bestaande maatregelen te verbeteren.
Het Memorandum van Overeenstemming (MvO) van Parijs behelst 25 deelnemende maritieme administraties en bestrijkt de wateren van de Europese kuststaten en het Noord-Atlantische bekken tussen Amerika en Europa. Doel is schepen die niet aan de normen voldoen, uit de vaart te halen door een geharmoniseerd systeem van controles door de havenstaat. De inspecties vinden plaats aan boord van buitenlandse schepen in havens van het MvO van Parijs, om ervoor te zorgen dat die schepen voldoen aan de internationale normen inzake veiligheid, beveiliging en milieu, en dat de werk- en leefomstandigheden voor de bemanning voldoende zijn. Canada, Kroatië, IJsland, Noorwegen en de Russische Federatie zijn lid van het MvO van Parijs, maar de niet aan zee grenzende lidstaten van de Gemeenschap niet. Cyprus, Litouwen en Malta zijn op 9 mei 2006 volwaardig lid van het MvO van Parijs geworden.