Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Ko?er Kaya (D66) over het rapport van de Raad van Europa over CIA-vluchten in Europa. Deze vragen werden ingezonden op 12 juni 2006 met kenmerk 2050614960. Ik ga er van uit dat hiermee tevens is voldaan aan het verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken op 8 juni jl. om een appreciatie van het desbetreffende rapport.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens mevrouw Schultz van Haegen, staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, op de vragen van het lid Ko?er Kaya (D66) over het rapport van de Raad van Europa over CIA-vluchten in Europa.

Vraag 1
Wat vindt u van de conclusie van het op 7 juni 2006 onder leiding van Dick Marty uitgekomen rapport van de Raad van Europa over de vermeende geheime CIA-vluchten op Europees grondgebied? Welke stappen zult u nemen om volledige opheldering te krijgen over Nederlandse en Europese betrokkenheid en om die betrokkenheid in de toekomst te voorkomen of uit te sluiten?

Antwoord
Het eindrapport bevat naar het oordeel van de regering geen informatie ten aanzien van vermeende CIA-vluchten en geheime detentiecentra die niet reeds uit de media en eerdere rapporten bekend was. De regering merkt op dat de conclusies van het rapport in belangrijke mate gebaseerd zijn op indirecte aanwijzingen en daarop gebaseerde veronderstellingen. Het rapport brengt Nederland op geen enkele wijze in verband met de veronderstellingen in het rapport.

In verschillende brieven aan de Kamer (waaronder ook kopieverlening van antwoorden op vragen van de Raad van Europa) is uiteengezet hoe de regering deze kwestie bij de VS aan de orde heeft gesteld, hoe toezicht wordt gehouden op de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten in Nederland en hoe de zgn. 'kleine luchtvaart' wordt gecontroleerd binnen de bevoegdheden en mogelijkheden van verschillende overheidsdiensten. Het rapport van senator Marty geeft in de ogen van de regering geen aanleiding om de bestaande nationale controlemechanismen aan te passen.

Ten aanzien van eventuele betrokkenheid van andere Europese landen, verwijst de regering naar de reacties van de desbetreffende regeringen, die in een aantal gevallen overigens hebben gewezen op het gebrek aan feitelijke onderbouwing van aantijgingen van de heer Marty en het gebrek aan hoor en wederhoor.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u uw brief van 21 februari jl. waarin u schrijft dat vluchten alleen worden onderzocht als er concrete aanwijzingen zijn voor criminele handelingen 1), nu u de feiten kent rondom het vliegtuig met registratienummer Gulfstream III jet, tail number N829MG, dat op 20 juli 2002, 8 april 2003 en 11 april 2003 op Schiphol respectievelijk Groningen is geland en op 8 oktober 2002 is gebruikt voor de extraordinary rendition van de heer Maher Arar, een 35 jarige Canadees? 2)

Vraag 3
Hoe beschouwt u nu de omstandigheden van een ander vliegtuig, met registratienummer Gulfstream IV jet, tail number N85VM, dat op 13 september 2002 op Schiphol is geland 3) en enkele maanden eerder, op 20 juli 2002, gebruikt is om de van terrorisme verdachte Abu Omar van Italië naar Egypte te vervoeren? 4)

Antwoord
De regering heeft in eerdere schriftelijke antwoorden op 21 februari jl. en op 14 maart jl. aangegeven dat de data waarop de in de vraag genoemde toestellen met de desbetreffende registratienummers in Nederland waren, in tijd ver af liggen van de data waarop de betreffende toestellen gebruikt zouden zijn voor transport van genoemde personen. Er zijn geen nieuwe feiten aan het licht gekomen die aanleiding geven om nader onderzoek in te stellen.

Vraag 4
Vormen, gezien het feit dat u extraordinary rendition als illegaal heeft bestempeld volgens internationale normen, en dit dus als een crimineel feit kan worden beschouwd, de in vraag 2 en 3 genoemde feiten voor u aanleiding onderzoek naar bovengenoemde vluchten in te stellen en in het verlengde daarvan ook naar de vluchten Boeing 737(N313P), Gulfstream V (N379P), DHC-6(N6161Q), Casa 235 (N187D), Casa 235 (N168D), Beech B300 (N1753 S), Boeing 707 (N88ZL), Herculas C130 (N8183J) en DHC-8 (N505LL)? 5)

Antwoord
Naar de betreffende toestellen is uitgebreid internationaal onderzoek gedaan, waarbij alle beschikbare vluchtgegevens, ter beschikking gesteld door Eurocontrol, zijn betrokken. Daarbij is geen betrokkenheid van Nederland gebleken. Ik zie derhalve geen aanleiding tot een nader onderzoek.

Vraag 5
Kunt u toelichten hoe het op de aanvallen op de Verenigde Staten van 11 september 2001 volgende besluit van de NAVO over de toepassing van artikel 5 van het Verdrag van Washington in Nederland wordt toegepast met betrekking tot het vervoeren van gevangenen?

Antwoord
Over de reikwijdte van het besluit van de NAVO om de aanvallen op de Verenigde Staten op 11 september 2001 aan te merken als aanval op het gehele bondgenootschap in de zin van artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag is de Kamer indertijd ingelicht door de regering. Dit besluit heeft geen betekenis in relatie tot het vervoer van gevangenen.


1) Kamerstuk 30 467, nr. 1
2) USA below the radar, Secret flights to torture and ÂŽdisappearanceÂŽ, Amnesty International, verschenen 5 april.
3) Ministerie Verkeer en Waterstaat, WOB verzoek, Informatie over vluchtnummers d.d. 30-01-06
4) NRC Handelsblad, CIA vluchten dikwijls via Nederland, 15 februari 2006
5) Ministerie Verkeer en Waterstaat, WOB verzoek, Informatie over vluchtnummers d.d. 30-01-06


---- --