NVAB, Nederlandse Vereniging voor Arbeid- en Bedrijfsgeneeskunde

CBO-richtlijn carpale-tunnelsyndroom: samenvatting

De multidisciplinaire CBO-richtlijn carpale-tunnelsyndroom verscheen begin 2006. De NVAB participeerde in de werkgroep. Hieronder een samenvatting van deze richtlijn met aandachtspunten voor de bedrijfsarts.

Definitie
Het carpale-tunnelsyndroom (CTS) bestaat uit symptomen die voorkomen bij compressie van de nervus medianus in de carpale tunnel.

Klachten
Nachtelijke tintelingen in de vingers, men wordt er wakker van. Pijn en paresthesieën in hand en/of arm en/of schouder. Later ook overdag klachten.

Epidemiologie
De prevalentie bij volwassen vrouwen in Nederland wordt geschat op 9% (er is een piek tussen de 40 en de 60 jaar), bij volwassen mannen op 0,6%.

Risicofactoren
Mogelijke risicofactoren zijn onder andere: overgewicht, zwangerschap, ovariëctomie, diabetes mellitus, hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie, reumatoïde artritis. Risicofactoren op het werk zijn (ook in combinatie): hoog-repeterend (kort-cyclisch) werk, krachtsuitoefening, hand-armtrillingen, ongunstige werkhoudingen.

Diagnostiek
De combinatie van klinische diagnose (anamnese) met afwijkend zenuwgeleidingsonderzoek wordt beschouwd als gouden standaard. Gebruik geen provocatietests, deze helpen niet ter onderscheiding bij diagnostiek.

Behandeling
Bij lichte klachten en wel functioneren thuis en op werk: ergonomische maatregelen. Eventueel conservatieve therapie (spalk 's nachts, kort- of langwerkende corticosteroïd-injecties). Bij ernstige klachten en beperkingen: operatie is meest effectief. In afwachting van operatie: conservatieve behandeling.

Beleid m.b.t. arbeid

- Bij klachten: kijk naar overbelasting: hoog-repeterend (kort-cyclisch) werk, frequente en/of langdurige handbelasting, hand-armtrillingen, ongunstige werkhoudingen (meer dan 30 graden uit neutrale polsstand), en met name een combinatie van deze factoren;
- Gebruik gegevens uit RI&E, werkplekonderzoek en arbeidsanamnese;
- Combineer interventies: aanpassen van houding en duur van de belasting, oefening en training;
- PMO om mensen met verhoogde kans op te sporen is bij CTS niet effectief;
- Bij klachten: advies met betrekking tot herstel: reductie belastende factoren werk, aanpassingen, geleidelijk opbouw, zo nodig gerichte verwijzing;
- Na operatie: hervatting mogelijk na twee tot vier weken (in ieder geval dient wond genezen te zijn);
- ter vermindering van recidief klachten is na operatie het advies om bovengenoemde ongunstige werkfactoren te verbeteren en persoonlijke ergonomische training te geven.

Samenwerking
Als de behandelaar vermoedt dat de klachten aan het werk gerelateerd zijn, verwijst zij naar de bedrijfsarts. De bedrijfsarts meldt de bevindingen aan de verwijzend behandelaar terug. De bedrijfsarts verwijst (of overlegt met) naar huisarts of specialist bij:
- Twijfel over de diagnose;

- Langer dan twee maanden durende klachten en verzuim bij conservatieve behandeling. In dit geval is een operatie wellicht geïndiceerd.
- Bedrijfsarts en behandelaar overleggen bij:
o Tegenstrijdige adviezen behandelaar en bedrijfsarts; o Verschil van inzicht over diagnose en behandeling o Onverwacht langer durende herstelperiode.

Conclusie
CTS is een van de specifieke vormen van CANS.
Bedrijfsartsen dienen zowel de risicofactoren als het klinisch beeld van CTS te kennen. Enerzijds vanwege de prevalentie, anderzijds vanwege de relatie met werk. Vroege herkenning en behandeling en/of goede advisering over en wegnemen van risicofactoren in het werk (beide bij uitstek taken van de bedrijfsarts) zullen onnodig lange klachten en arbeidsongeschiktheid kunnen voorkómen. Indien nodig, zal goede samenwerking met de curatieve sector het succes van behandeling en advisering vergroten. De richtlijn draagt hieraan bij door een gemeenschappelijke (arbo-curatieve) visie te omschrijven.

Laatst gewijzigd: 04-07-2006