Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Advies GR over percutane coronaire interventies

Kamerstuk, 5-7-2006

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

CZ/IZ-2686609

4 juli 2006

Op 4 april 2006 stuurde de Gezondheidsraad mij het advies over percutane coronaire interventies (dotterbehandelingen). U ontvangt hierbij het advies van de Gezondheidsraad en mijn reactie op dit advies.

Aanleiding
In december 2002 heb ik de Gezondheidsraad verzocht mij te adviseren over de wetenschappelijke stand van zaken met betrekking tot bijzondere hartinterventies. Ik heb deze adviesvraag in december 2004 herhaald en verduidelijkt. Ik heb daarbij, met oog op het nieuwe zorgstelsel, de Raad gevraagd om aan te geven voor welke verrichtingen die vallen onder het Planningsbesluit `bijzondere interventies aan het hart' overheidsbemoeienis, via het vergunningstelsel van de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV) noodzakelijk is. Het advies over percutane coronaire interventies (hierna: dotterbehandelingen) is een deeladvies en is onderdeel van het bredere advies over hartinterventies, dat nog deze zomer zal worden uitgebracht. Het bredere advies zal ik gebruiken bij de actualisatie van het Planningbesluit `bijzondere interventies aan het hart'. Het uitgangspunt daarbij is dat het instrument vergunningsysteem slechts moet worden ingezet als de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg zonder deze regulering in gevaar komen. Daarnaast geldt dat de WBMV een dynamische wet is. Medische technieken en behandelmogelijkheden ontwikkelen zich zeer snel. Verrichtingen die op dit moment bijzonder zijn en slechts worden uitgevoerd door een klein aantal experts, kunnen binnen een paar jaar ontwikkeld worden tot gangbare technieken die breed wordt ingezet. De WBMV dient hiervan een afspiegeling te zijn: bijzondere (nieuwe) verrichtingen worden in de WBMV opgenomen, terwijl de verrichtingen die gangbaar zijn geworden, uitstromen.

Het advies van de Gezondheidsraad
De Gezondheidsraad adviseert mij om de dotterbehandelingen niet te dereguleren. Daarvoor worden verschillende argumenten gegeven: Ten eerste stelt de Raad dat het voor de kwaliteit van zorg belangrijk is om een minimaal aantal ingrepen per centrum per jaar vast te stellen. Er bestaat een duidelijke samenhang tussen het aantal verrichte ingrepen en de uitkomsten van die ingrepen. Er moet daarom gestreefd worden naar minimaal 800 ingrepen per jaar per centrum. Het aantal van 600 ingrepen, zoals ook gesteld in de richtlijn van de wetenschappelijke vereniging van de cardiologen, is de ondergrens. Spreiding van dotterbehandelingen over meerdere centra zal deze kwaliteitseis volgens de Raad onder druk zetten.

Daarnaast geeft de Raad aan dat het nog onvoldoende mogelijk is om de kwaliteit van de dottercentra te toetsen. Naast een systeem van intercollegiale toetsing en afspraken over de rol van de Inspectie hierbij, moet een goed systeem worden opgezet voor de registratie van interventies en uitkomsten. De bestaande registratie van de Begeleidingscommissie Hartinterventies Nederland (BHN) moet daarom worden uitgebreid. De vergunningplicht van de WBMV biedt volgens de Gezondheidsraad goede mogelijkheden voor het opstellen van een dergelijk kwaliteitssysteem.

Een andere kwaliteitseis die de Gezondheidsraad stelt heeft betrekking op de cardiochirurgische achtervang voor gedotterde patiënten. Het is een bekend gegeven dat bij
een klein percentage van dotterbehandelingen een acute cardiochirurgische ingreep nodig is. Er moeten daarom altijd afspraken zijn voor de cardiochirurgische opvang van deze patiënten. De Raad geeft aan dat het de voorkeur heeft wanneer deze cardiochirurgische achtervang in hetzelfde centrum beschikbaar is. De trend van de afgelopen jaren, waarbij geëxperimenteerd is met dottercentra zonder eigen cardiochirurgie, moet volgens de Raad niet worden voortgezet.

De Raad geeft verder aan dat er een verschuiving op treedt van electieve dotterbehandelingen naar steeds meer acute dotterbehandelingen. De Raad bepleit daarom om de dotterbehandelingen onderdeel te maken van de integrale zorg voor acute hartpatiënten en regionaal te organiseren rond volwaardige hartcentra.

Tot slot geeft de Raad aan dat de toegankelijkheid tot dotterbehandelingen goed is. De afstand tot het dichtstbijzijnde hartcentrum is in alle gevallen acceptabel, er bestaan niet of nauwelijks wachttijden en de stijgende vraag naar dotterbehandelingen kan worden opgevangen in de huidige vergunninghoudende centra.

Mijn reactie op het advies
In het advies `percutane coronaire interventies' geeft de Gezondheidsraad een aantal belangrijke kwaliteitseisen voor de uitvoering van dotterbehandelingen. Zo wordt gesteld dat er minimaal vier volwaardige interventiecardiologen moeten zijn aangesteld en dat een dotterend centrum 24 uur per dag beschikbaar moet zijn voor acute dotterbehandelingen en complicaties bij de niet acute patiënten. Deze kwaliteitseisen, maar ook het genoemde minimum aantal ingrepen, zijn in mijn ogen belangrijke randvoorwaarden voor goede zorg. Ik ben echter van mening dat deze kwaliteitseisen ook op andere wijze kunnen worden gesteld en niet per definitie tot de conclusie leiden dat regulering door middel van de WBMV noodzakelijk is.

Over de opmerking dat spreiding van het aantal dotterbehandelingen over meer centra mogelijk zal leiden tot kwaliteitsverlies, wil ik het volgende opmerken. Volgens het advies van de Raad worden er momenteel jaarlijks 28.000 dotterbehandelingen uitgevoerd. Het aantal ingrepen zal in de komende jaren nog stijgen. Het minimale volume per centrum bedraagt volgens dit advies en volgens de richtlijn van de wetenschappelijke vereniging 600 ingrepen per jaar per centrum. Er moet daarbij gestreefd worden naar een minimum aantal van 800 ingrepen per jaar. Het huidige aantal dotterbehandelingen van 28.000 biedt dus in theorie ruimte aan 28.000/800 = 35 centra. Dat is ruim meer dan het huidige aantal van 19 centra met een vergunning voor dotterbehandelingen. De Raad stelt dat deregulering niet noodzakelijk is, aangezien de huidige centra de verwachte groei van dotterbehandelingen kunnen opvangen. Ik wil echter opmerken dat het huidige aantal ingrepen geen argument vormt om de overheidsregulering voort te zetten. Zeker niet wanneer alle partijen de ondergrens van 600 (tot 800) behandelingen per jaar onderschrijven.

Bovenstaande argumenten hebben mij nog niet overtuigd van de noodzaak om de regulering bij dotterprocedures voort te zetten. Een zwaarwegend argument dat de Raad naar voren brengt vind ik de aanwezigheid van cardiochirurgische achtervang in hetzelfde centrum. Uiteraard is het van belang dat er voor alle dotterprocedures afspraken zijn over de (spoedeisende) cardiochirurgische achtervang. Regionalisatie rondom volwaardige hartcentra, zoals de Gezondheidsraad bepleit, kan daarbij een goed model zijn. De argumentatie van de Raad dat deze achtervang beschikbaar moet zijn in het dottercentrum zelf roept bij mij nog enkele vragen op. Het oordeel van de Raad lijkt mij voornamelijk gebaseerd op de situatie in de Verenigde Staten. Het is mij niet duidelijk of de conclusies van de Amerikaanse situatie vertaalbaar zijn naar de Nederlandse situatie. Ik kan daarom nog niet beoordelen of, wanneer het aantal van 600 tot 800 ingrepen per centrum wordt aangehouden als ondergrens, er voor patiënten in dottercentra zonder eigen cardiochirurgie daadwerkelijk een verhoogd risico bestaat. Ik zal dit aspect van het advies daarom nog nader bestuderen. Daarbij zal ik indien ik dat nodig acht, de Gezondheidsraad om een nadere toelichting vragen. Ik wil daarbij ook de opinie van de betrokken wetenschappelijke verenigingen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg horen.

Voor alle duidelijkheid wil ik opmerken dat de ontwikkeling van een kwaliteitssysteem voor de dottercentra hoge prioriteit moet hebben, ongeacht de beslissing of de regulering van deze ingreep wordt voortgezet. In ieder geval zal de aanwezigheid van een dergelijk kwaliteitssysteem een voorwaarde zijn voor eventuele deregulering.

Ik zal u zo spoedig mogelijk over dit onderwerp informeren. De wachttijden voor dotterbehandelingen vormen geen aanleiding om het aantal dottercentra op korte termijn te vergroten. Totdat ik het volledige advies van de Gezondheidsraad heb ontvangen en een besluit heb genomen over mijn beleid omtrent hartinterventies, zal ik daarom geen nieuwe vergunningen afgeven.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst

Documenten


* Rapport Gezondheidsraad: Percutane coronaire interventies (nieuw venster) Rapport | 4-4-2006 (pdf, 54 pag., 2.228 kB)