Inhoud van de pagina:
Opinie 22: `Politici moeten minder verwachten van de wetenschap'
Bij grote milieuproblemen doen politici vaak een beroep op
wetenschappers. Maar volgens Folkert de Jong, adjunct-secretaris van
het Waddenzee Secretariaat, is de bijdrage van de wetenschap aan het
milieubeleid uiteindelijk beperkt. Hij concludeert dit op basis van
onderzoek naar wetenschappelijke studies en de politieke
besluitvorming rond het vermestingsprobleem in de Noordzee: `Je ziet
dat politieke factoren de wetenschappelijke horizon vernauwen.' De
Jong promoveert op 7 juli 2006 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Begin jaren tachtig werd er op sommige plekken in de Noordzee
`zuurstofloosheid' geconstateerd. Vissen en krabben legden daar en
masse het loodje, omdat er bijna geen zuurstof meer in het water zat.
Folkert de Jong: `Men dacht dat dit veroorzaakt werd door de
toegenomen hoeveelheid voedingsstoffen in het water, in het bijzonder
stikstof (afkomstig uit kunstmest) en fosfaat (afkomstig uit
wasmiddelen). Algen konden dankzij deze "vermesting" extra goed
gedijen en na hun dood was er veel zuurstof nodig bij het
rottingsproces. Hierdoor ontstond zuurstofloosheid.'
Rol ecologie beperkt
Uiteindelijk werd besloten - tijdens de tweede Noordzee-conferentie in
Londen in 1987 - om de toevoer van voedingsstoffen naar de Noordzee
over een periode van tien jaar met 50 procent te verminderen. Aan de
wetenschap, in het bijzonder de ecologie, de taak om uit te zoeken hoe
groot het probleem in feite was, welke delen van de Noordzee het meest
gevoelig waren voor vermesting, en of de reductie van 50 procent
voldoende was om het probleem op te lossen. Er werden daarom
werkgroepen, veelal bestaande uit ambtenaren met een wetenschappelijke
achtergrond, opgericht die de verbinding moesten vormen tussen
politiek en wetenschap. Maar, zo blijkt uit het onderzoek van De Jong,
uiteindelijk is de bijdrage van de ecologie zeer beperkt geweest.
De Jong: `Je zag bij de besluitvorming rond het vermestingsprobleem
dat politieke factoren de wetenschappelijke feiten gingen beïnvloeden.
Politici willen namelijk concrete, simpele oplossingen voor een
probleem. Hierdoor vernauwt de wetenschappelijke horizon.' De Jong
vindt dat een slechte zaak. `In het geval van de zuurstofloosheid is
er door de werkgroepen vooral naar de voedingsstoffen gekeken. Dit is
namelijk, beleidsmatig gezien, de oorzaak die je het gemakkelijkst kan
bestrijden. Andere mogelijke oorzaken werden genegeerd.' En dat
terwijl, zo is inmiddels gebleken, voedingsstoffen waarschijnlijk maar
een beperkte rol spelen bij het ontstaan van zuurstofloosheid. Er
spelen ook natuurlijke factoren mee - zoals de klimaatverandering -
waar je minder gemakkelijk wat aan kan doen. Bovendien bleek uit
onderzoek dat het probleem veel minder ernstig was dan oorspronkelijk
gedacht. `Er zijn sinds het begin van de jaren tachtig bijna geen
ernstige gevallen van zuurstofloosheid meer voorgekomen in de
Noordzee. Maar onderzoekers zijn er niet in geslaagd om aan te tonen
dat dit te danken is aan het beleid.'
Realistischer
De Jong stelt vast dat wetenschappelijk onderzoek, zeker naar zo'n
complex ecosysteem als de Noordzee, meestal meer vragen dan antwoorden
oplevert. `Politici en wetenschappers moeten daarom realistischer
worden. Politici moeten beseffen dat wetenschappers geen kant-en-klare
oplossingen kunnen bieden. En wetenschappers moeten daar eerlijker in
worden.'
Daarom pleit De Jong voor een andere werkwijze bij de besluitvorming
rond milieuproblemen: `Wetenschap kan maar een beperkt deel van het
probleem oplossen. Er moeten namelijk ook allemaal waardeoordelen
geveld worden. Want wanneer vinden we iets een probleem?' De Jong
vindt daarom dat we maatschappelijke groeperingen meer bij het proces
moeten betrekken, vooral bij de voorbereiding van politieke besluiten.
In het geval van het vermestingsprobleem hadden dat onder anderen
mensen uit de landbouw, visserij en natuurbescherming moeten zijn. `Je
kan dan waarschijnlijk geen daadkrachtig politiek besluit nemen, en
het beleidsproces zal stapje voor stapje gaan. Maar ik denk toch dat
dit beter is: je hebt minder kans op fouten en technocratische
oplossingen die de oorzaak van het probleem niet wegnemen.'
Curriculum Vitae
Folkert de Jong (Franeker, 1951) studeerde in 1983 af als bioloog aan
de Rijksuniversiteit Groningen. Van 1985 tot 1990 was hij werkzaam bij
de Werkgroep Noordzee en coördinator van de Seas At Risk Federatie,
een overkoepelend orgaan van milieugroepen uit de Noordzeelanden.
Sinds 1990 is hij adjunct-secretaris van het Internationaal Waddenzee
Secretariaat in Duitsland, een internationale overheidsinstelling die
als taak heeft de internationale natuurbescherming in de Waddenzee te
coördineren. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek bij de vakgroep
Mariene Biologie en de sectie Wetenschap & Samenleving. Zijn
promotores zijn prof.dr. W.J. Wolff en prof.dr. F. Colijn. Zijn
co-promotor is dr. H.J. van der Windt. De titel van zijn proefschrift
luidt: `Marine eutrophication in perspective. On the relevance of
ecology for environmental policy.'
Informatie
Folkert de Jong, tel. 0049-4421-910813 (werk), 0049-1608940474
(mobiel), e-mail dejong@waddensea-secretariat.org
Rijksuniversiteit Groningen