Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van Van der Vlies over zwangerschapsafbreking

Kamerstuk, 7-7-2006

Antwoorden van staatssecretaris Ross op kamervragen van het Kamerlid Van der Vlies (SGP) over zwangerschapsafbreking (2050615550).

Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht 1) over een onderzoek aan de Universiteit Utrecht naar de traumatische gevolgen van zwangerschapsafbreking naar aanleiding van prenatale screening?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Wat is uw visie op de bevindingen van dit onderzoek? Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor de negatieve kanten van prenatale screening?

Antwoord 2
Realistische voorlichting aan de zwangere acht ik van groot belang: daardoor worden zij en haar partner in staat gesteld weloverwogen een keus te maken. Om de kwaliteit van de voorlichting te garanderen, heb ik een subsidie ter beschikking gesteld voor een project voorlichting- en deskundigheidsbevordering waarin betrokken beroepsgroepen samenwerken onder coördinatie van het Erfocentrum. Daarbij staat voorop dat de zwangeren juist ook gewezen worden op de moeilijke beslissingen en de risico's die ze kunnen tegenkomen als ze het pad van de prenatale screening opgaan. Bij het eerste bezoek aan de zorgverlener wordt overigens eerst gepeild of de zwangere al dan niet geïnformeerd wenst te worden over de mogelijkheden van prenatale screening en diagnostiek.

Vraag 3
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het besluit om deel te nemen aan prenataal onderzoek bij zeer veel vrouwen geen weloverwogen besluit is?

Antwoord 3
In mijn brief van 15 september 2005 over de organisatie van prenatale screening heb ik aangegeven veel belang te hechten aan gestandaardiseerde informatievoorziening voor alle zwangeren. De beroepsgroepen hebben een organisatievorm voorgesteld waarbinnen veel aandacht is voor en controle op kwaliteit. Ik ga ervan uit dat dankzij de structurele aanpak van de voorlichting en deskundigheidsbevordering die door het project zoals hierboven genoemd gegarandeerd wordt, vrouwen en hun partner in de toekomst beter in staat worden gesteld een weloverwogen keuze te maken.

Vraag 4
Wat zijn de consequenties van dit onderzoek voor het beleid inzake prenatale screening en abortus?

Antwoord 4
De resultaten van dit onderzoek bevestigen mijn mening dat een structurele aanpak noodzakelijk is bij de voorlichting over prenatale screening, ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 2 en 3.

Wat betreft het abortusbeleid is er geen aanleiding om mijn beleid aan te passen. De Wet afbreking zwangerschap stelt eisen aan artsen over het gesprek met de vrouw. De arts heeft dus al de plicht om de beslissing van de vrouw tot een abortus goed te bespreken. Hierbij moet de arts overtuigd zijn dat deze keuze weloverwogen en zonder dwang is genomen. Daarnaast zal de arts oog moeten hebben voor mogelijke psychosociale problemen. Dit onderzoek is wat dat betreft een aansporing aan artsen om bij zwangerschapsafbrekingen na een prenatale test extra beducht te zijn voor mogelijke latere problematiek.

Vraag 5
Is inmiddels de toezegging tijdens het algemeen overleg over prenatale screening van 13 oktober 2005 uitgevoerd dat er bij het aanbieden van prenatale screening nadrukkelijk wordt gewezen op de levenskansen die kinderen met het Downsyndroom, of andere kinderen met een afwijking hebben, zonder dat eenzijdig de negatieve kanten worden benadrukt? 2) Op welke manier is of wordt hierover overleg gevoerd met de sector? Hoe wordt deze toezegging nagekomen?

Antwoord 5
Bij het voorlichtingsmateriaal dat op dit moment ontwikkeld wordt binnen het project voorlichting en deskundigheidsbevordering prenatale screening - waarin zoals gezegd de beroepsgroepen deelnemen - wordt hieraan aandacht geschonken, ook in de zin zoals in de vraag wordt bedoeld. Het project bevindt zich in de afrondende fase. De voorlichting maakt duidelijk dat aanstaande ouders zelf de keuze hebben tussen het afbreken van de zwangerschap en het goed voorbereid en geïnformeerd uitdragen van de zwangerschap ingeval er sprake zou zijn van een kind met een afwijking.

Vraag 6
Bent u bereid dit onderzoek te betrekken bij het nader onderzoek naar de psychische gevolgen van abortus dat de komende tijd plaats zal vinden? Worden bij dat onderzoek ook specifieke vragen opgenomen over de relatie tussen abortus en prenatale screening en de verwerking ervan?

Antwoord 6
Ik geef ZonMw opdracht voor een onderzoek naar het besluitvormingsproces rond abortus. Het doel van dit onderzoek is te komen met aanbevelingen waardoor de abortushulpverlening kan verbeteren. De ernst en omvang van de psychosociale problemen veroorzaakt door een abortus na prenatale indicatie worden hierin niet onderzocht. De studie waarop het genoemde krantenbericht is gebaseerd geeft overigens al veel inzicht in de specifieke problematiek van prenatale diagnostiek en verbeteringen in de hulpverlening. Ik heb wel aangegeven dat de hulpverlening voor risicogroepen in dit onderzoek extra aandacht moet krijgen.

1) Beslissen over ongeborene is traumatisch; Beëindigen van zwangerschap is `voor God spelen', de Volkskrant, 19 juni 2006. 2) Kamerstukken II, 29 323, nr. 18.