Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DP. 2006/657
datum : 07-07-2006
onderwerp : Feitelijke vragen Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Financiën ontvangt u hierbij de antwoorden op de vragen die door de vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn gesteld over het Investeringsbudget Landelijk Gebied (uw brief d.d. 1-6-2006, Kamerstuk 29576).


1.
Welke budgetten van welke ministeries gaan op in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)? Kunt u een uitputtend overzicht geven in drie kolommen, waarbij in de eerste kolom de begrotingshoofdstukken en paragrafen van de betreffende ministeries voor 2006 worden gegeven en deze vervolgens worden uitgesplitst in de tweede kolom met posten die nog des Rijks zijn? Kunt u in de derde kolom de posten weergeven, die worden overgeheveld naar ILG en dus onder de hoede van de provincies komen?

2.
Is op de toekomstige begrotingen van de betrokken ministeries precies zichtbaar welke bedragen overgeheveld worden naar het ILG?

Antwoord:
Bij de begroting 2007 zal ik een uitputtend en helder overzicht geven van de budgetten die in het ILG opgaan. De ILG-systematiek is zodanig gekozen dat de betrokken ministeries de budgetten die opgaan in het ILG jaarlijks overboeken naar de begroting van het ministerie van LNV. Hierdoor is jaarlijks het totale ILG-budget op de LNV-begroting inzichtelijk. In het ILG-overzicht bij de LNV-begroting zal ik met ingang van 2007 duidelijk herkenbaar aangeven van welk departement de budgetten afkomstig zijn.


3.
Hoe zijn de doelen die het Rijk heeft vastgelegd voor 2013 tot stand gekomen? Is dat in samenspraak met de provincies gebeurd? Is het bedrag afgestemd op de rijksdoelen die bereikt moeten worden?

Antwoord:
De doelen op het gebied van natuur (EHS) en recreatie (RodS) die het Rijk heeft gesteld voor de periode 2007-2013 zijn gebaseerd op de door het Rijk geformuleerde operationele doelstellingen zoals opgenomen in de Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2007-2013. Met behulp van een nulmeting met peildatum 1 januari 2005 zijn de landelijke restanttaakstellingen voor deze rijksdoelen bepaald.

Op basis van de restanttaakstellingen en de beschikbare middelen in de rijksbegroting zijn landelijk de prestaties voor de periode 2007-2013 bepaald. Vervolgens is een indicatieve provinciale verdeling gemaakt. MJP2 en het eindrapport Nulmeting zijn na samenspraak met onder meer de provincies tot stand gekomen. Omdat er wel verschillen van inzicht zijn over de indicatieve provinciale verdeling van de restanttaakstellingen is afgesproken dat dit in het kader van de bestuursovereenkomsten per provincie verder uitgewerkt zal worden.

De middelen die in het meerjarenprogramma genoemd zijn, vormen de rijksbijdrage.
De in het MJP2 opgenomen prestatie per doel is gebaseerd op het totaal beschikbare budget (rijksbudget en bijdragen derden) en de normkosten. In het bestuurlijk overleg met de provincies is met betrekking tot de normkosten voor inrichting afgesproken dat in de loop van het investeringstijdvak de normkosten technisch worden geëvalueerd. Veelal is de rijksbijdrage 50% van de normkosten. Een belangrijke uitzondering hierop is de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur waarvoor het Rijk een groter aandeel voor haar rekening neemt. De overige benodigde gelden zullen worden bijgedragen door onder andere provincies, gemeenten en private partijen. Ook wordt een beroep gedaan op de Brusselse fondsen.

Voor het doel milieukwaliteit EHS/VHR brengen provincies, conform afspraak uit het Uitvoeringscontract UC 2005/2006, in 2006 de gewenste milieucondities voor EHS/VHR in beeld en voeren zij een nulmeting uit. Dit levert een beeld op van de totale milieuopgave. Rekening houdend met beschikbare rijksmiddelen en rijksprioriteiten (aanpak verdroging en VHR-gebieden) stellen provincies vervolgens voor de periode 2007-2013 een maatregelenpakket samen waarmee wordt bijgedragen aan het realiseren van de milieuopgave. Op basis daarvan worden de beschikbare rijksmiddelen over de provincies verdeeld, rekening houdend met omvang van de milieuopgave, de mate waarin wordt aangesloten bij de rijksprioriteiten en de mate van concreetheid van uitvoeringsplannen. Afspraken naar aanleiding hiervan worden in de ILG Bestuursovereenkomst 2007-2013 vastgelegd. De provinciale uitwerkingen voor dit doel zullen tevens tot beter inzicht moeten leiden of er voldoende rijksmiddelen zijn om de rijksdoelen op dit onderdeel te realiseren.


4.
Zijn naast de andere bestuurslagen ook andere gebiedspartners betrokken bij het proces rond de totstandkoming van het ILG en de doelen die gesteld worden?

Antwoord:
Voor de realisatie van de in de ILG-overeenkomsten opgenomen rijksdoelen spelen naast provincies ook gemeenten en waterschappen een belangrijke rol. Al deze partijen zijn derhalve bij de voorbereiding van het MJP2 betrokken.
Het overleg met de andere gebiedspartners over de feitelijke realisatie van de rijksdoelen is een verantwoordelijkheid van de provincies. Het is immers ondenkbaar dat gebiedsgericht beleid wordt gerealiseerd zonder betrokkenheid van deze partijen.


5.
Zijn Rijk en provincies en eventueel andere betrokkenen het eens over de uitgangssituatie? Heeft er een nulmeting plaatsgevonden waar alle partijen achter kunnen staan, zowel in termen van doelen, als reeds behaalde resultaten, als de daarbij benodigde en beschikbare middelen? U wordt verzocht deze gegevens mee te zenden met de antwoorden.

Antwoord:
Door het Rijk is in samenwerking met de provincies een nulmeting uitgevoerd naar de taakstelling en de restanttaakstellingen per 1 januari 2005 voor de relevante operationele rijksdoelen van het MJP2. Een en ander is onderbouwd in het rapport 'Nulmeting restanttaakstellingen MJP2-doelen in het ILG' van 7 april 2006. Belangrijk resultaat van deze exercitie is dat er overeenstemming bestaat tussen Rijk en provincies over de landelijke cijfers voor de (restant)taakstellingen.
De landelijke cijfers uit het rapport zijn opgenomen in bijlage 2 van het MJP2. Over een deel van de restanttaakstelling zullen tussen Rijk en provincies prestatieafspraken worden gemaakt in de bestuursovereenkomsten die betrekking hebben op het investeringstijdvak 2007-2013. In het rapport Nulmeting is een indicatieve verdeling gemaakt van de (restant) taakstellingen over de provincies. De precieze verdeling zal in overleg met de provincies worden bepaald in het kader van de besprekingen over de afzonderlijke bestuursovereenkomsten.
De actuele cijfers per 1 januari 2007 kunnen pas begin 2007 worden geleverd. Aangezien over de te hanteren uitgangspunten en begrippen overeenstemming bestaat, is de actualisatie echter relatief eenvoudig door te voeren door op het uitgangspunt per 1 januari 2007 de gerealiseerde prestaties in 2005 en 2006 in mindering te brengen. Dit betekent wel dat op dit punt de bestuursovereenkomsten tussen de provincies en Rijk begin 2007 zullen moeten worden aangevuld. Voor het doel milieukwaliteit EHS/VHR verwijs ik naar de uiteenzetting daarover in het antwoord op vraag 3.


6.
Kunt u inzicht verlenen in de verschillen, die samen ruim EUR 1,5 miljard betreffen tussen het conceptbod van het Rijk en de som van de mogelijke offertes van de provincies? Hoe zijn deze verschillen ontstaan? Klopt het dat voor de uitvoering van de rijksambities een tekort van EUR 1,5 miljard is aan rijksmiddelen?

Antwoord:
Ja, de Commissie Verheijen heeft deze verschillen in opdracht van Rijk en provincies geanalyseerd. Zie hiervoor ook mijn brief aan u van 24 mei jl. De commissie heeft in eerste instantie gekeken naar de MJP2-thema's:

* Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

* Grondgebonden landbouw

* Recreatie om de Stad (RodS)

* Reconstructie

De commissie constateert voor deze thema's een verschil van 1,7 miljard euro en duidt dit verschil langs drie sporen:


1) Realisatietempo versus financieringstempo Uit de analyse komt naar voren dat een deel van het verschil (445 miljoen euro) kan worden verklaard uit het verschil tussen enerzijds het noodzakelijk geachte realisatietempo van de provincies om de einddoelen binnen de gestelde termijnen te kunnen halen (lineaire regressie) en anderzijds het financieringstempo van het Rijk. Concreet heeft dit betrekking op een verschil van 301 miljoen euro voor verwerving en inrichting van de EHS en 144 miljoen euro voor verwerving en inrichting van Recreatie om de Stad (RodS).


2) Provinciale opvattingen over kansen en knelpunten De commissie noemt een aantal opvattingen van de provincies die een deel van het resterende verschil kunnen verklaren. Dit betreft:
* de wens van een aantal provincies om, vanwege de behoorlijke grondmobiliteit en gematigde grondprijzen, extra in te zetten op grondverwerving;

* de wens van veel provincies om het zwaartepunt voor de verwerving van gronden voor robuuste verbindingen in de tijd naar voren te halen omdat dit beter aansluit op een integrale inrichting van gebieden waar reeds gronden zijn verworven voor nieuwe natuur;
* de inschatting van meerdere provincies dat er een hogere restanttaakstelling is voor inrichting van gebieden dan waar het Rijk van is uitgegaan;

* de constatering dat veel provincies uitgaan van hogere grondprijzen dan de normbedragen die door het Rijk zijn vastgesteld. De commissie schat in dat het verschil in gehanteerde grondprijzen voor verwerving EHS en RodS circa 300 miljoen euro bedraagt;

* de verwachting van een aantal provincies dat bij verkoop van overblijvend BBL-bezit per saldo verlies wordt geleden;
* de twijfel bij sommige provincies over de haalbaarheid van de omslag van 40% van verwerving naar beheer.


3) Bestuurlijke ambities
Een aantal provincies heeft hogere ambities en zet in op een versnelling van de realisatie van EHS en RodS in de periode 2007-2013. Provincie Noord-Brabant heeft hogere ambities voor de reconstructie en baseert haar budget behoefte voor reconstructie op het Krokusakkoord in plaats van het Regeerakkoord van Balkenende II. Dit leidt tot een verschil van 349 miljoen euro.
De commissie is van mening dat met de genoemde verklaringen voor verschillen in doelen en middelen tussen Rijk en provincies naar schatting 80% van het totale verschil van 1,7 miljard euro geduid wordt. Daarnaast speelt nog een aantal andere, soms provinciespecifieke problemen die het restantverschil mede verklaren.

In tweede instantie heeft de commissie ook gekeken naar de overige MJP2-thema's.
Op basis van de respons van acht provincies constateert de commissie een verschil van 460 miljoen euro. De commissie heeft dit verschil niet nader geanalyseerd. Wel constateert ze dat provincies hogere ambities hebben op het gebied van Nationale Landschappen en bodemsanering. Daarnaast zijn er verschillen ten aanzien van milieukwaliteit, verdrogingsbestrijding en water.

Het klopt niet dat er voor de uitvoering van de rijksambities een tekort is van EUR 1,5 miljard aan rijksmiddelen. Zoals uit bovenstaande blijkt is een groot deel van het verschil te verklaren uit inschattingen en hogere ambities van de provincies. Voor EHS betekent dit dat de middelen over de periode tot 2018 voldoende zijn, maar dat provincies deze in een eerder stadium beschikbaar willen hebben en dus een andere verdeling van middelen over de eerste en tweede ILG-periode voorstaan. Om nader inzicht te krijgen in de mogelijkheden van afronding van RodS in 2013, start ik een evaluatie.

Op 1 juni jl. zijn de biedingen van de provincies binnengekomen. Via het Rijkscoördinatieteam ILG wordt het totaal van biedingen vergeleken met het Rijksbod. In overleg met de provincies denk ik op 28 juni a.s. sluitende afspraken te maken met de provincies binnen het afgesproken bedrag van EUR 3,2 miljard.


7.
Welke mogelijke scenario's zijn er om de in de vorige vraag genoemde
1,5 miljard te overbruggen? Is het bijstellen van ambities middels de verschillende meerjarenprogramma's een optie? Zo ja, op welke beleidsdoelen en wie zou dat dan moeten doen? Is het bijstellen van beschikbare middelen een optie? Zo ja, van en door wie? Welke route kiest u?

Antwoord:
Het Rijk heeft in totaal circa 3,2 miljard euro beschikbaar voor de uitvoering van de ILG-overeenkomsten 2007-2013. In het MJP2 heeft het Rijk hiervoor een indicatieve verdeling van doelen en middelen over de provincies aangegeven. Met de provincies is in een bestuurlijk overleg afgesproken dat de gezamenlijke biedingen zullen sluiten op het bedrag van 3,2 miljard euro en dat zij hun ambities hiertoe zullen bijstellen. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de uiteindelijke prestatieafspraken aansluiten op de beschikbare rijksmiddelen. Het bijstellen van beschikbare middelen in tijd en volume is eveneens in beschouwing genomen. Dit heeft zowel betrekking op de ILG-periode 2007-2013 als op de periode daarna. Daarbij heb ik met de provincies gekeken naar de rijksmiddelen voor EHS, robuuste verbindingen, natte natuur, Recreatie om de Stad, Nationale Landschappen, reconstructie en water. In mijn brief aan u van 24 mei jl. heb ik hiervoor de grote lijnen aangegeven.


8.
Welke relatie is er tussen de hogere ambities van provincies en de rijksdoelen die zijn afgesproken? Het kan toch niet zo zijn dat hiervoor rijksmiddelen voor worden bijgelegd? Om welke hogere ambitie gaat het dan? Is het een juiste gang van zaken van om meer dan de rijksdoelen te honoreren?

Antwoord:
De relatie tussen de hogere ambities van de provincies en de rijksdoelen die zijn afgesproken is uiteengezet in het antwoord op vraag 6.
De vraag of extra rijksmiddelen worden bijgelegd zal nader worden verkend zoals aangegeven in mijn brief van 24 mei jl. (zie het antwoord op vraag 7). Centraal hierin is de vraag of het tempo van financiering dient te worden aangepast om de rijksdoelen in het gewenste tempo te kunnen realiseren.


9.
Waarom gaat de minister van LNV met zijn voorstel voor het ILG in tegen het advies van de minister van Financiën, die het onwenselijk acht dat er nog meer fondsvorming plaatsvindt en van mening is 'parkeerstichtingen', zoals het Groenfonds, beperkt zou moeten blijven?


13.
Waarom wordt het Groenfonds ingeschakeld als bankier? Is dat nodig? Wat zijn de voordelen? De budgetten kunnen toch ook gedeponeerd worden bij het ministerie van Financiën?

Antwoord:
Met de financierings- en verantwoordingssystematiek in het kader van het ILG wordt door het kabinet geen fondsvorming beoogd. Het ILG is dus in overeenstemming met de algemene lijn van de minister van Financiën ten aanzien van fondsvorming.

Wel zal de regering in 2006 in overleg met de Rekenkamer nagaan welke concrete wettelijke aanpassingen nodig zijn om meerjarige verantwoording over specifieke uitkeringen mogelijk te maken en daarbij tevens in overleg bezien hoe eventueel het vooruitlopen op die wettelijke aanpassingen in de comptabiliteitswet over 2006, en volgende jaren, gestalte kan krijgen.

Het Groenfonds wordt ingeschakeld vanwege een aantal redenen. De jaarlijkse voorschotten in het kader van het ILG worden per kwartaal gestort op de provinciale rekeningen bij het Groenfonds. Het Groenfonds bankiert voor deze ILG-gelden verplicht binnen het geïntegreerd middelenbeheer van het Rijk via een rekening-courant gekoppeld aan de Rijkshoofdboekhouding (het ministerie van Financiën). De gelden mogen alleen door de provincies aan het Groenfonds onttrokken worden ten behoeve van de realisatie van ILG-doelen. Het voordeel van deze systematiek is dat de gelden niet (tijdelijk) voor andere doelen kunnen worden ingezet; dat de provincies volledig verantwoordelijk zijn voor de realisatie van de prestaties, de uitputting van de ILG-gelden en de verantwoording daarover na 7 jaar; en dat tegelijkertijd toch binnen het geïntegreerd middelenbeheer van het Rijk wordt gebankierd.

De Algemene Rekenkamer heeft in het rapport bij het LNV-jaarverslag over 2005 voor het ILG de mogelijkheid van een begrotingsfonds geopperd. Bij een begrotingsfonds blijf ik als minister van LNV echter jaarlijks verantwoording afleggen over de besteding van de gelden en de realisatie van de prestaties en blijf ik direct verantwoordelijk voor de administratie hiervan. De ILG-filosofie gaat er juist vanuit dat deze verantwoordelijkheden aan de provincies toekomen. Zij krijgen de regie over de inrichting van het landelijk gebied, zij besteden de ILG-gelden en realiseren prestaties en leggen daar vervolgens verantwoording over af. Mijn voorstel dat ik samen met de provincies heb uitgewerkt, sluit naadloos aan op deze ILG-filosofie en is bovendien nauw verwant aan de systematiek die bij het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) naar tevredenheid is toegepast.


10.
Hoe wordt de planperiode van zeven jaar afgerekend? In totaliteit of in blokken van bijvoorbeeld twee jaar?

Antwoord:
Er wordt over de totaliteit van 7 jaren afgerekend, met in het midden een midterm review waarbij de partijen samen kunnen beslissen het nodige aan te passen. Daarnaast rapporteren de provincies jaarlijks over de voortgang aan het Rijk.


11.
Is de natuurdoelenkaart nog steeds in ontwikkeling?

Antwoord:
Zoals in de Nota ruimte aangegeven, ben ik samen met de provincies bezig om verder vorm te geven aan het begrip natuurkwaliteit, de doelen die op dat gebied gesteld worden, de wijze waarop het beleid wordt uitgevoerd en de monitoring van de ontwikkeling van de natuurkwaliteit. De ontwikkelingen in dit traject zullen invloed kunnen hebben op de natuurdoelenkaart.


12.
Waarom wordt het budget voor beheer van de EHS dat door Staatsbosbeheer wordt uitgevoerd, niet opgenomen in het ILG? Gaat dit buiten de provincies om? Waar is dit budget terug te vinden?

Antwoord:
Dit hangt samen met de status van zelfstandig bestuursorgaan en de daarmee samenhangende rijkssturing. De kerntaken van Staatsbosbeheer zijn vastgelegd in de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer beheert de bossen en natuurterreinen, die met het oog op definitieve veiligstelling zijn aangekocht door de rijksoverheid. Staatsbosbeheer beheert daarmee het nationale groene erfgoed. Specifiek kenmerk voor Staatsbosbeheer is dat het zich inzet voor de realisatie van rijksoverheidsbeleid en dat het ingevolge artikel 3 van die wet gehouden is te handelen overeenkomstig het geformuleerde rijksbeleid. Bij de totstandkoming van de wet is met de provincies afgesproken dat Staatsbosbeheer het terreinbeheer afstemt met de provincies. Met het oog op het belang van Staatsbosbeheer voor de realisatie van het rijksbeleid en de uitvoering van internationale verplichtingen zal Staatsbosbeheer ook in de toekomst vanuit het Rijk worden aangestuurd. Vanwege de blijvende, landelijke aansturing van Staatsbosbeheer door het Rijk heeft de provincie geen eigen verantwoordelijkheid bij de programmering van gelden en komt het rijksbudget voor beheer door Staatsbosbeheer niet in aanmerking voor overheveling naar het ILG.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman