De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
Doorkiesnummer Datum 7 juli 2006
Onderwerp Motie Kocer Kaya/motie Van Gent en Van der Sande
Op 27 april 2006 is tijdens het VAO over Voedselbanken door het Kamerlid Koçer Kaya een
motie ingediend, waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken tegen welke problemen
bijstandsmoeders aanlopen bij de overstap van uitkering naar werk (TK 2005-2006, 24 515, nr.
89).
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief d.d. 30 mei jl. geef ik, in het licht van de uitgangspunten
van de deregulering en derapportage in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB),
uitvoering aan de betreffende moties op basis van bestaand en lopend onderzoek. Sommige
van deze onderzoeken zijn representatief en statistisch van aard, andere bieden meer
beschrijvend kwalitatief materiaal van de problematiek van alleenstaande ouders.
Met deze brief doe ik tevens gestand aan de uitvoering van de motie, ingediend tijdens de
begrotingsbehandeling 2006 door de Kamerleden Van Gent en Van der Sande, waarin de
regering wordt verzocht onderzoek te doen naar de oorzaken van het grote aantal vrijstellingen
dat gemeenten verlenen gelet op het feit dat ongeveer 65 000 alleenstaande ouders een
vrijstelling van sollicitatieplicht hebben (TK 2005-2006, 30 300, nr. 65).
Eveneens zal ik ingaan op mijn toezegging na te gaan of een update van het onderzoek uit
1999 over o.a. de oorzaken van schulden (Problematische schulden: zicht op het onzichtbare,
1999 IVA) haalbaar is. Tijdens het algemeen overleg op 13 april jl. over voedselbanken merkte
kamerlid Van der Sande namelijk op, het nuttig te vinden als duidelijk wordt waar de schulden
van de klanten van voedselbanken vandaan komen.
1. Positionering van de doelgroep alleenstaande ouders in de bijstandspopulatie
Alvorens de kenmerken van alleenstaande ouders in de bijstand te beschrijven is het van
belang om de positie van deze doelgroep binnen de totale bijstandspopulatie te verkennen.
De bijbehorende tabellen zijn in de bijlage bij deze brief opgenomen.
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
Het aandeel alleenstaande ouders in de bijstand is tussen 2001 en 2005 afgenomen van 29%
naar 27% (tabel 1). Er zijn 87 850 alleenstaande ouders in de bijstand (op 31 maart 2005).
Het aandeel alleenstaande ouders dat uitstroomt uit de bijstand is tussen 2003 en 2004 minder
hard gestegen ten opzichte van de uitstroom van andere leefvormen (9% stijging bij
alleenstaande ouders en 13 % stijging over het geheel: tabel 4). Wat betreft de uitstroom naar
werk van alleenstaande ouders uit de bijstand is er wel een lichte toename in het jaar 2005
(22,6%; februari tot september 2005) ten opzichte van het jaar 2003 (tabel 5). In de tweede
helft van 2003 was de uitstroom naar werk onder alleenstaande ouders 21% (waarvan 89%
regulier en 11% gesubsidieerd)1. Bovendien verricht 12% van de alleenstaande ouders
(parttime) arbeid naast de uitkering (tabel 9). Dat is meer dan bij bijstandsgerechtigden in het
algemeen (9%). Ook is het aandeel alleenstaande ouders van degenen die starten met een
traject of gesubsidieerde arbeid licht toegenomen in 2004 ten opzichte van 2003 (tabel 2 en 3).
Van de alleenstaande ouders heeft 37% een startkwalificatie (niveau mbo2 en hoger), terwijl
dat bij alle bijstandsgerechtigden 35% is en bij echtparen 28%. Binnen de doelgroep
alleenstaande ouders heeft het grootste aandeel niveau 3 (niveau 3a en 3b in tabel 6).
Onder alleenstaande ouders is 42% van niet-westerse komaf, meer dan bij alle
bijstandsgerechtigden en bij alleenstaanden, maar minder dan bij gehuwden (tabel 7). Het
aantal alleenstaande ouders met een duur van meer dan vijf jaar in de bijstand (tabel 8) is
relatief minder dan bij de andere leefvormen: 37% versus 43% (alleenstaanden) en 45%
((echt)paren).
De gemeente heeft op grond van de WWB de opdracht om bij het tijdelijk ontheffen van een
alleenstaande ouder een afweging te maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en
naast andere redenen voor een ontheffing - de invulling die de ouder wenst te geven aan de
zorgtaak. Dit laatste aspect speelt naast de perceptie van de werkhervattingskans en de
opvattingen over arbeid en zaken als motivatie een belangrijke rol bij de arbeidsinschakeling
van alleenstaande ouders2. Of dit ook de oorzaken zijn voor het grote aantal vrijstellingen is
(nog) niet uit statistisch materiaal af te leiden. Wel is duidelijk dat het aandeel van
alleenstaande ouders in de bijstandspopulatie, en vermoedelijk daarmee ook het aantal
ontheffingen bij deze groep, is gedaald.
Het CBS heeft pas in de afgelopen maanden onderzoek kunnen doen naar de kwaliteit van
enkele per 2005 nieuw ingevoerde variabelen in de bijstandskenmerken-statistiek, waaronder
de ontheffing van de arbeidsverplichting. Het blijkt dat de vulling van de variabele "ontheffing
arbeidsplicht aanvrager" sterk verschilt per gemeente. De verschillen tussen de gemeentes zijn
1 Derde Voortgangsrapportage AvdT, december 2004.
2 SCP, Hoe het werkt met kinderen, Den Haag, maart 2006; Kremer, How Werlfare States Care: Culture, Gender
and Citizenship in Europe, Utrecht: Universiteit Utrecht, 2005.
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
te groot en onvoldoende verklaard om publicatie op landelijk niveau op dit moment statistisch
te kunnen verantwoorden. Het CBS stelt nader onderzoek in bij gemeenten en
softwareleveranciers om tot deugdelijke cijfers op dit punt te komen. Hiermee is een
doorlooptijd van enkele maanden gemoeid.
Wel kan ik de volgende indicatieve gegevens melden over het aantal ontheffingen van de
alleenstaande ouders. Op basis van het Verslag over de Uitvoering (VODU) 2004 bedraagt
voor de hele bijstandspopulatie het percentage ontheffingen 38%3. In de monitor van Divosa
van mei 2006 ligt dit percentage iets hoger. Daarin geven gemeenten aan dat 41% van het
WWB-bestand onder de 65 jaar een ontheffing van de arbeidsplicht heeft. In deze monitor is
gemeenten ook gevraagd naar de redenen van ontheffing. Omdat slechts een beperkt deel van
de gemeenten deze vraag heeft beantwoord, komt hieruit het indicatieve beeld naar voren dat
11% van de ontheffingen voortkomt uit zorgtaken voor kinderen. Omgerekend zou dit
neerkomen op een indicatief aantal van 15 000 personen die ontheven zijn van de
arbeidsverplichtingen vanwege zorgtaken. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat
alleenstaande ouders niet ook om andere redenen een ontheffing kunnen hebben zoals fysieke
en psychische belemmeringen.
De arbeidsparticipatie van moeders in Nederland is in vergelijking met andere Europese
landen laag. Uit een recent SCP-onderzoek4 blijkt echter dat steeds meer vrouwen het
moederschap alleen te beperkend vinden en dat ze steeds meer waarde hechten aan betaalde
arbeid. De opvattingen van vrouwen over de combinatie zorg en arbeid verschuiven dus, en dit
is terug te zien in het toenemende aandeel moeders dat blijft werken5.
Tussen 2001 en 2004 was er dan ook een forse toename van vrouwen op de arbeidsmarkt.
Opmerkelijk is dat de toename voor ruim een kwart op het conto van alleenstaande moeders
komt. In deze periode is het aantal alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt met 39 000
gestegen tot bijna 200 000 in 20046. Dat juist alleenstaande moeders vaker aan het werk gaan
komt sinds 2004 volgens het CBS door de invoering van de WWB, in het kader waarvan de
categoriale ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met kinderen beneden de
vijf jaar werd afgeschaft.
3 Ultimo 2004
4 SCP, Hoe het werkt met kinderen, Den Haag, maart 2006.
5 Idem.
6 CBS, 6 februari 2006.
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
2. Kenmerken van alleenstaande ouders die gebruik maken van voedselbanken
Uit het onderzoeksrapport Klantenanalyse voedselbanken7 blijkt dat de grootste groep die van
de voedselbanken gebruik maakt de alleenstaande ouders zijn. De eenoudergezinnen hebben,
naast paren met jonge kinderen en eenpersoonshuishoudens, een verhoogd armoederisico, dat
voor het belangrijkste deel ontstaat door kenmerken op het niveau van het huishouden (niet
werkzaam/een lage-statusbaan/jonge kinderen)8.
Uit een nadere analyse van het onderzoek Klantenanalyse voedselbanken die specifiek gericht
is op alleenstaande bijstandsmoeders blijkt dat de meeste alleenstaande ouders tussen 30-39
jaar oud (39%) zijn. Wat betreft etnische achtergrond is 41% Nederlands. Van de personen van
niet-Nederlandse afkomst zijn de Turkse en Surinaamse vrouwen het meest vertegenwoordigd.
De meeste vrouwen hebben als hoogste scholingsniveau basisonderwijs (42%); 12% van deze
vrouwen heeft hoger beroepsonderwijs genoten. Uit de analyse van alleenstaande ouders die
gebruik maken van voedselbanken blijkt dat het grootste aandeel meer dan vijf jaar (40%) of
juist kort (37% tot twaalf maanden) de bijstand ontvangen. Het grootste deel van deze
bijstandsmoeders heeft geen ondersteuning om weer aan het werk te gaan. Ook uit de
klantenanalyse van voedselbanken blijkt dat 11% van de alleenstaande ouders inkomsten uit
arbeid heeft.
Opmerkelijk is dat relatief weinig van hen gebruik maken van bijzondere bijstand of
kwijtschelding van gemeentebelastingen (tabel a).
Tabel a: Niet-gebruik van voorzieningen (%)
Bijzondere bijstand 62
Langdurigheidtoeslag 68
Huurtoeslag 4
Zorgtoeslag 9
Kinderbijslag 16
Kinderkorting 31
Alimentatie 96
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen 48
Fiscale teruggave bijzondere uitgaven tbu 55
Bron: Regioplan
Alleenstaande ouders die gebruik maken van voedselbanken geven aan te kampen met hoge
lasten en een structurele onbalans tussen inkomsten en uitgaven. Een hoog percentage (85%)
heeft schulden waarvan bij 51% de schuld meer dan 5 000 euro bedraagt. 39% zit in een
schuldhulpverleningstraject. Een heel groot aandeel (82%) heeft twee of meer
7 Regioplan, onderzoeksrapport Klantenanalyse voedselbanken, maart 2006.
8 SCP, CBS, Armoedemonitor 2005, Den Haag, november 2005.
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
hulpverleningsvormen. In de onderstaande tabel zijn de meest genoemde redenen weergegeven
voor het gebruik maken van voedselbank door alleenstaande ouders.
Tabel b: De meest genoemde redenen gebruik voedselbank (%).
De euro/inflatie 47
Gestegen kosten levensonderhoud (excl. 37
woonlasten)
Echtscheiding 34
Daling inkomen werkloosheid 30
Hoge woonlasten 33
Structureel te weinig lucht tussen uitgaven en 26
inkomsten
Gemak om lening te krijgen (leengedrag) 20
Bron: Regioplan
3. Kenmerken van alleenstaande bijstandsouders op basis van divers materiaal
In het kader van Agenda van de Toekomst hebben enkele gemeenten projecten opgezet die
zich specifiek tot de alleenstaande ouders in de bijstand richten. In het kader daarvan is een
onderzoek uitgevoerd onder circa 1550 alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar,
die in april 2004 bijstand ontvingen. Er zijn verschillen te zien tussen alleenstaande ouders
zonder enige werkervaring, ouders met werkervaring maar werkloos, en werkende
bijstandsouders. De werkende alleenstaande ouders zijn overwegend beter opgeleid dan de
andere twee groepen, zijn verhoudingsgewijs vaker van Nederlandse afkomst en zijn op een
latere leeftijd ouder geworden. De ouders zonder werkervaring zijn het laagst opgeleid, hebben
vaker meer dan één kind, hebben naar verhouding vaker een allochtone achtergrond en zijn op
een jongere leeftijd ouder geworden. De groep zonder werkervaring wijkt af van de groep met
werkervaring op de volgende punten: de ouders met werkervaring hebben verhoudingsgewijs
vaker één kind dan de groep zonder werkervaring, de groep zonder werkervaring is naar
verhouding vaker van allochtone afkomst dan de groep met werkervaring en tussen ouders met
werkervaring bevinden zich minder tienermoeders dan in de groep zonder werkervaring.
Uit een onderliggende rapportage bij het bovengenoemde onderzoek over gesprekken met een
beperkte groep (ca. 45) personen worden belemmeringen zichtbaar die voor de alleenstaande
ouders kenmerkend zijn. Daartoe behoort een laag opleidingsniveau, een beperkte of
verouderde werkervaring, negatieve ervaringen met werken en een sociaal isolement. Het
hebben van schulden en schuldsanering wordt ook onder de belemmeringen genoemd. Ook
spelen opvoedingsproblemen een rol. Een ander kenmerk van ondervraagde bijstandsmoeders
is geen of nauwelijks contact met de vader(s) van hun kinderen. Een problematische jeugd van
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
de alleenstaande ouder zelf kan ook een rol spelen. Psychische gezondheidsproblemen worden
ook als belemmering gezien.
Verder wordt als belemmering genoemd dat deze doelgroep voor een beperkt aantal uren
inzetbaar is. Degenen die wél een (deeltijd)baan hebben, zijn vaak in sectoren werkzaam waar
arbeidscontracten met een grotere omvang niet tot de mogelijkheden behoren. Ook wordt
aangegeven dat de uitbreiding van het urenaantal vrijwel alleen mogelijk is door het maken
van een overstap naar een andere werkgever en een andere functie.
Belemmeringen maar ook kansen
In het eerdergenoemde gemeentelijk onderzoek in het kader van de Agenda van de Toekomst
worden naast belemmeringen tevens kansen van alleenstaande ouders in kaart gebracht. Deze
kansen bieden perspectief om alleenstaande ouders op de juiste manier te benaderen en te
activeren.
De grote meerderheid van de alleenstaande ouders geeft aan niet tevreden te zijn met de
huidige situatie. De behoefte aan het hebben van sociale contacten is aanwezig bij de
doelgroep. Ook beroepswensen kunnen als kans worden gezien. Voorts hebben werkende
alleenstaande ouders een positievere arbeidsmotivatie dan ouders die volledig
uitkeringsafhankelijk zijn. De deeltijdwerkende ouders hebben verder een realistischer beeld
van de arbeidsmarkt.
Ook schuilen nieuwe kansen voor alleenstaande ouders in de juiste scholing: compacte
concrete arbeidsmarktrelevante scholing, al dan niet in combinatie met het opdoen van
daadwerkelijke arbeidservaring. Voor een perspectiefrijke aanpak is aansluiting bij de
interesses van de ouder, erkenning van verworven compenties, persoonlijke begeleiding en een
warme overdracht van belang; daarnaast kan een opleiding of stage met taalondersteuning en
de inzet van jobhunters een positieve bijdrage leveren.
4. Slot
De positie van alleenstaande ouders binnen de bijstandspopulatie ontwikkelt zich gunstig.
Hoewel de uitstroom lager is dan bij andere leefvormen is het aandeel van bijstandsouders in
de totale bijstandspopulatie afgenomen. Uitstroom naar werk is bij deze groep ook
toegenomen. Ten opzichte van andere groepen verricht de groep alleenstaande ouders meer
deeltijdarbeid en bovendien bezit deze groep vaker een startkwalificatie of hoger dan andere
groepen. Ook blijven alleenstaande bijstandsouders minder langdurig in bijstand dan de andere
bijstandsgroepen.
De arbeidsparticipatie van de alleenstaande ouders in de bijstand hangt niet af van één
specifieke belemmerende factor. Naast objectieve kenmerken van deze doelgroep zoals
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
opleiding en werkervaring zijn elementen zoals eigen perceptie over arbeid en zorg, motivatie
en omgeving van belang. Dit betekent dat voor het activeren van deze groep de gemeente
maatwerk moet verrichten met aandacht voor alle elementen. Ook wanneer betaald werk voor
een alleenstaande ouder op korte dan wel middenlange termijn buiten bereik is, kunnen deze
ouders een actieve rol vervullen in de maatschappij. Zowel het in kaart brengen van
mogelijkheden als het werken aan oplossingen maakt de opstap naar (regulier) werk mogelijk.
De gemeentelijke projecten met een experimentele activerende benadering van alleenstaande
ouders bieden een waardevol inzicht in deze doelgroep. Dergelijke gemeentelijke initiatieven
komen ook andere gemeenten ten goede: op basis van het beschikbare materiaal zijn
aanbevelingen af te leiden voor een effectieve activeringsaanpak door gemeenten van de
doelgroep. Dit materiaal wordt beschikbaar gesteld aan mijn ministerie en via een
projectenbank aan alle gemeenten.
De beleidsvrijheid die de gemeenten hebben bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand, de
middelen van het W-deel en de middelen voor schuldhulpverlening, bieden gemeenten alle
mogelijkheden om de doelgroep alleenstaande ouders met een op het individu toegespitste
benadering te activeren.
Ik vind het van belang dat gemeenten niet te gemakkelijk vrijstellingen geven, juist omdat dat
de afstand tot de arbeidsmarkt vergroot. Dit terwijl, in ieder geval op termijn, deze
alleenstaande ouders weer aan de slag moeten. Voorts is het naar mijn oordeel belangrijk
vrijgestelden ook nu al, eventueel met behulp van terugkeerbanen, weer richting arbeidsmarkt
te brengen. Uit de praktijk blijkt dat dit op een goede wijze kan. Bij wijze van voorbeeld noem
ik hier een project van de gemeente Rheden, waarin alleenstaande ouders worden gemotiveerd
effectief naar werk te zoeken.
De problemen waartegen bijstandsmoeders aanlopen bij de overstap van uitkering naar werk
heb ik hiermee behandeld. Over de aantallen vrijstellingen van alleenstaande bijstandsouders
zal ik uw Kamer, zodra gegevens van het CBS beschikbaar en betrouwbaar zijn, nader
inlichten.
Tenslotte wil ik ingaan op mijn toezegging om na te zullen gaan of een update van het
onderzoek mogelijk is naar de oorzaken van problematische schuldsituaties, conform het
onderzoek Problematische schulden: zicht op het onzichtbare, 1999 IVA. Uit dit onderzoek
blijkt dat schuldsituaties zelden veroorzaakt worden door één reden. Meestal gaat het om een
combinatie van verschillende oorzaken. Deze oorzaken zijn voor dat onderzoek ingedeeld in
twee groepen: de endogene en de exogene oorzaken. In het eerste geval gaat het om in de
persoon gelegen oorzaken, in het tweede geval is de schuldenproblematiek (mede) veroorzaakt
door factoren die buiten het bereik van de schuldenaar liggen.
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
Uit een lokaal doelgroepenonderzoek van de gemeente Dordrecht (2004) is o.a. gekeken naar
de oorzaken van schulden onder de schuldenaren. Ook uit dat onderzoek komt naar voren dat
de oorzaken van schulden divers zijn. Bijvoorbeeld een te hoog uitgavenpatroon in relatie tot
het inkomen, het niet op orde kunnen houden van de financiële administratie en attitude
(bewust overtreden van regels, een gat in de hand en vluchtgedrag), zijn de meest
voorkomende redenen als het gaat om het eigen gedrag van de schuldenaar (endogene factor).
Daarnaast worden de exogene oorzaken genoemd: plotselinge daling inkomen en misbruik
door anderen.
De uitkomsten van deze twee bovengenoemde onderzoeken vertonen op het punt van de
oorzaken van problematische schuldsituatie sterke overeenkomsten.
Bij het onderzoek Klantenanalyse Voedselbanken van Regioplan waarnaar ik eerder in deze
brief verwees, is aan de klanten ook gevraagd wat de achtergronden zijn van de financiële
problemen die ertoe hebben geleid dat men een beroep heeft gedaan op de voedselbank. Van
alle respondenten (niet alleen alleenstaande bijstandouders) noemden de meeste klanten als
oorzaak voor de financiële problemen de hoge woonlasten en lasten voor levensonderhoud.
Ongeveer 38% van de ondervraagden legde de nadruk op een structurele onbalans tussen
inkomsten en uitgaven. Een even groot deel gaf aan in de problemen te zijn gekomen door
werkloosheid. 26% gaf als reden aan het gemak waarmee een lening kon worden aangegaan of
bij postorder bedrijven kan worden gekocht.
Samenvattend kunnen volgens alle bovengenoemde onderzoeken de oorzaken voor financiële
problemen onderverdeeld worden in exogene en endogene factoren. Gelet hierop bestaat de
indruk dat een update van het onderzoek uit 1999 geen nieuwe resultaten zal opleveren. Nu in
het onderzoeksrapport over de Voedselbanken daarenboven ook is ingegaan op de
achtergronden van de financiële problemen van de respondenten meen ik dat voldoende
informatie beschikbaar is over oorzaken van schuldsituaties.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/49081
9
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid