SERV
Jozef II-straat 12-16
1000 BRUSSEL
Tel. (00 32) 2 209 01 11
Fax. (00 32) 2 217 70 08


Persbericht, 7 juli 2006

SERV en Minaraad adviseren samen over klimaatplan

SERV en Minaraad brengen samen advies uit over het ontwerp Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. Volgens de raden is op meerdere punten vooruitgang geboekt ten opzichte van eerdere klimaatplannen, maar bevat het ontwerpplan ook tekortkomingen.

U vindt de krachtlijnen van het advies als bijlage.

Het gezamenlijke advies van SERV en MiNa-Raad kunt u consulteren op de websites www.serv.be en www.minaraad.be.


----------
Meer info:

Christine Jacobs - 02/209.01.88 - cjacobs@serv.be

Ignace Decancq - 02/558.01.32 - ignace.decancq@minaraad.be;

Krachtlijnen van het advies

De SERV en de Minaraad werden om advies gevraagd over het ontwerp Vlaams Klimaatbeleidsplan 2006-2012. Gezien de samenwerking tussen de raden bij de organisatie van de Vlaamse Klimaatconferentie, werd ervoor geopteerd om over het ontwerpplan een gezamenlijk advies uit te brengen.

Volgens de raden is op meerdere punten vooruitgang geboekt ten opzichte van eerdere klimaatplannen, maar bevat het ontwerpplan ook belangrijke tekortkomingen.

Positief is bijvoorbeeld dat het ontwerpplan nieuwe of meer uitgewerkte horizontale hoofdstukken bevat, met name over innovatie, adaptatie, sensibilisering, flexibiliteitsmechanismen en de voorbeeldrol van overheden. Het introduceert meer maatregelen uit andere bevoegdheidsdomeinen dan leefmilieu en energie. Positief is tevens dat het ontwerpplan ingaat op de voorbereiding van het Vlaamse standpunt over het klimaatbeleid na 2012.

Het ontwerpplan getuigt verder dat het Vlaams klimaatbeleid ook op het terrein stilaan vooruitgang boekt en meer vorm krijgt. Zo wordt werk gemaakt van de uitvoering van de Europese richtlijn inzake energieprestaties van gebouwen, werd het Milieu-innovatieplatform (MIP) operationeel, werden via een piloottender de eerste stappen gezet inzake het gebruik van flexmex.

De drie belangrijkste tekortkomingen zijn volgens de raden:

(1) het gebrek aan transparantie waardoor de selectie van maatregelen, de verdeling van de inspanningen en zelfs de vraag of Vlaanderen haar klimaatdoelstelling zal halen, niet goed kunnen worden beoordeeld;

(2) het nog beperkte ambitieniveau, gelet op de vaststelling dat er in eigen regio meer wenselijk én mogelijk is aan maatregelen en beleid dan wat er in het ontwerp klimaatplan is opgenomen;

(3) de afwezigheid van aandacht voor de inspanningen die ook in Vlaanderen nodig zullen zijn na 2012.

De belangrijkste aanbevelingen van de raden situeren zich dan ook op die drie vlakken. Daarnaast bevat het advies aanbevelingen voor het verdere overleg over het Vlaamse klimaatbeleid in de schoot van de Vlaamse Klimaatconferentie.

Gelet op de krappe adviestermijn gaat het om een advies op hoofdlijnen. De organisaties vertegenwoordigd in SERV en Minaraad zullen hun specifieke bemerkingen op het ontwerpplan formuleren via consultatiepagina van de website van de Vlaamse Klimaatconferentie en/of op de bijeenkomsten van werkgroepen van de Klimaatconferentie die de Minister in de periode tussen 22 juni en 5 juli laat plaatsvinden, en waar de bespreking van het ontwerpplan op de agenda staat. De raden verwachten uiteraard dat ook die specifieke opmerkingen nog worden meegenomen bij de opmaak van het definitieve plan.

Transparantie vergroten

Het ontwerpplan is volgens de raden onvoldoende transparant. Op basis van de beperkte informatie in het ontwerpplan is het niet mogelijk om de verdeling van de inspanningen tussen en binnen de maatschappelijke sectoren te beoordelen, noch om binnen een sector in te schatten of de doelstellingen en potentiëlen die worden vooropgesteld voldoende ambitieus en haalbaar zijn. Het is evenmin mogelijk om een uitspraak te doen over de verdeling tussen inspanningen in eigen land ten opzichte van de inspanningen gerealiseerd via flexibiliteitsmechanismen.

Het gebrek aan transparantie heeft ook gevolgen voor de vraag of Vlaanderen wel effectief zijn klimaatdoelstelling zal kunnen halen. Volgens het ontwerpplan zou dat het geval zijn, maar de raden hebben vragen bij de gebruikte inschattingen van het BAU-scenario en van de reductiepotentiëlen van de maatregelen.

De raden vragen dan ook dat de transparantie wordt vergroot door het cijfermateriaal waarnaar het ontwerpplan verwijst (inschatting van de reductiepotentiëlen en de kosteneffectiviteit van de maatregelen, inzet van flexibiliteitsmechanismen...) publiek te maken en aan te vullen met informatie over de sociaal-economische effecten. Dat geldt zowel voor de geplande als voor de lopende beleidsmaatregelen. Enkel zo kan het noodzakelijke vertrouwen worden gecreëerd dat Vlaanderen ook effectief zijn klimaatdoelstelling voor 2008-2012 zal halen. Transparantie over de herkomst van de cijfers is ook noodzakelijk voor het debat over de selectie van maatregelen en de verdeling van de inspanningen. Een billijke verdeling is immers een essentiële randvoorwaarde voor het behoud van het draagvlak van de diverse maatschappelijke sectoren die elk een inspanning moeten leveren.

Naast meer transparantie, vragen de raden dat er werk wordt gemaakt van beleidsscenario's die aangeven hoe Vlaanderen zijn klimaatdoelstelling zal realiseren in diverse omstandigheden en hypothesen. Aangezien het gaat om de per definitie onzekere toekomst, is het immers nodig om rekening te houden met meerdere mogelijke scenario's.

Op realistische wijze het ambitieniveau versterken

Nog los van de discussie over de cijfers en de vraag of het plan wel in staat is om de Vlaamse klimaatdoelstelling te halen, is het ontwerpplan volgens de raden niet ambitieus genoeg.

Het draagt om te beginnen niet de 'sense of urgency' uit die de Vlaamse Klimaatconferentie kenmerkte. Verder is het ontwerpplan te veel een status questionis van het Vlaamse klimaatbeleid anno 2006. Het gaat om een opsomming van de klimaatgerelateerde initiatieven die reeds lopen of op stapel staan. Het ontwerpplan bevat weinig nieuwe maatregelen of nieuwe keuzes. Nochtans had de Vlaamse Klimaatconferentie heel wat nieuwe voorstellen opgeleverd en hadden de organisaties vertegenwoordigd in SERV en Minaraad op basis van die voorstellen een groot aantal aanbevelingen geformuleerd. Onder meer door opname van de maatregelen uit de Klimaatconferentie kan op realistische wijze het ambitieniveau van het ontwerpplan worden verhoogd.

Van die aanbevelingen is te weinig terug te vinden in het ontwerpplan. Belangrijke voorbeelden betreffen het beleid inzake energiegebruik in gebouwen - waarvan weinig of geen aanbevelingen uit de Klimaatconferentie werden overgenomen - en mobiliteit - waar de acties veelal beperkt zijn tot nader onderzoek. Net op die terreinen had de Klimaatconferentie een zeer groot aantal 'rijpe' maatregelen opgeleverd waarover een brede consensus bestaat en die op vrij korte termijn kunnen worden uitgevoerd. Gebouwen en huishoudens zijn bovendien maatschappelijke sectoren waar er een groot potentieel is aan emissiereducties en dat nog te weinig is aangeboord. Ook in andere delen zijn er meestal meerdere voorbeelden van aanbevelingen die niet zijn overgenomen, en waar de motivering daarvoor ontbreekt. De raden menen verder dat er kansen worden gemist door een nog te beperkte afstemming met of medewerking van andere beleidsdomeinen.

Volgens de raden is er dus méér nodig dan wat er in het ontwerp klimaatplan is opgenomen. De organisaties vertegenwoordigd in Minaraad en SERV wensen terzake alvast te onderstrepen dat zij achter die consensusaanbevelingen van de Vlaamse Klimaatconferentie blijven staan. Zij verwachten dat het definitieve plan die voorstellen overneemt, of dat minstens duidelijk wordt gemotiveerd waarom bepaalde voorstellen (nog) niet worden opgenomen.

Meer aandacht voor het potentieel aan binnenlandse maatregelen is ook in overeenstemming met het algemeen principe van de Vlaamse Klimaatconferentie dat alle in Vlaanderen beschikbare reductiemaatregelen die goedkoper zijn dan het gebruik van flexibiliteitsmechanismen gerealiseerd worden, zodat de inzet van flexibiliteitsmechanismen tot het noodzakelijke kan worden beperkt. Bijkomende inspanningen in de eigen regio zullen bovendien de verhouding tussen flexibiliteitsmechanismen en binnenlandse inspanningen verbeteren. Ruwe inschattingen van de raden zelf op basis van beschikbare data geven immers aan dat met het geplande beleid België wellicht een zeer aanzienlijk deel van zijn inspanningen zou realiseren met flexibiliteitsmechanismen.

De raden vragen verder dat het definitieve klimaatplan de informatie en visie over de inzet van flexibiliteitsmechanismen in het klimaatbeleid vervolledigt en een antwoord geeft op de strategische vragen die in het ontwerpplan onbeantwoord blijven: hoeveel emissiereducties zullen door België met flexmex gerealiseerd worden in verhouding tot binnenlandse maatregelen?; welke types flexibiliteitsmechanismen zullen concreet in welke hoeveelheden worden aangewend?; hoe zal de Vlaamse overheid de aankoop van flexmex-kredieten realiseren?; hoe zal de aankoop van flexmex-kredieten gefinancierd worden?

Beleid na 2012 nu al voorbereiden

Het is duidelijk dat er na 2012 nieuwe en meer verregaande emissiereducties nodig zullen zijn in het licht van de doelstellingen van het klimaatverdrag (voorkomen van schadelijke effecten, 2°C-doelstelling...), ook in Vlaanderen. De maatregelen die daarvoor nodig zijn, moeten nù al worden opgestart of voorbereid. Sommige van die maatregelen leveren wellicht geen emissiereducties op tegen 2012, maar zijn niettemin cruciaal om een ambitieus en daadkrachtig Vlaams emissiereductiebeleid na 2012 te kunnen voeren. Zij moeten dus mee onderdeel uitmaken van het klimaatbeleidsplan 2006-2012.

Dat is nu niet het geval. Het deel over het klimaatbeleid na 2012 handelt enkel over het internationale klimaatbeleid en de voorbereiding van de standpunten die Vlaanderen zal innemen ten aanzien van de vragen die zich op dat internationale niveau stellen.

De raden vragen dan ook dat in het klimaatbeleidsplan 2006-2012 in alle hoofdstukken wordt uitgegaan van verdergaande emissiereducties die nodig zullen zijn na 2012. Een effectief klimaatbeleid op langere termijn impliceert daarnaast ook echte visie op langere termijn en strategische beleidskeuzes die daaruit voortvloeien. Die kunnen uiteraard nu nog niet definitief vastgelegd worden. Maar het plan moet wel maatregelen bevatten om die keuzes zo snel mogelijk en op een onderbouwde en overlegde manier te kunnen maken. In dat verband herhalen de organisaties vertegenwoordigd in SERV en Minaraad hun vraag naar een 'transitiebeleid duurzame energiesystemen 2050' en een beleidsdomeinoverschrijdend plan "Energiezuinige gebouwen 2025", en naar een aangepast instrumentarium om op fundamentele wijze de huidige productie- en consumptiepatronen aan te pakken, met onder andere economische instrumenten en een beleidsontwikkeling waarin er een belangrijke plaats is voor toekomstverkenning, scenarioanalyse, visievorming, draagvlakontwikkeling enzovoort.

Dynamiek van de Klimaatconferentie herstellen

SERV en Minaraad waarderen uiteraard dat de Minister bevoegd voor Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur met de Vlaamse Klimaatconferentie het initiatief heeft genomen voor een breed overlegproces rond het Vlaamse klimaatbeleid, en dat ook de Vlaamse administratie daarin een actieve bijdrage heeft geleverd.

In die context waarderen SERV en Minaraad dat het ontwerpplan het engagement van de Vlaamse overheid herbevestigt om het overleg binnen verschillende werkgroepen onder de Klimaatconferentie voort te zetten en om ook daarnaast via de adviesraden en andere fora (bv. het MIP) overleg met de doelgroepen te organiseren. Zij waarderen tevens dat de communicatie daarover zal worden vergroot via de vernieuwde webstek van de Vlaamse Klimaatconferentie.

Niettemin wensen de raden hun bezorgdheden te onderstrepen. De Klimaatconferentie heeft bij de talrijke deelnemers hoge verwachtingen gecreëerd over het nieuwe klimaatbeleidsplan. Die worden nog onvoldoende ingelost door het ontwerpplan. Bovendien heeft de Klimaatconferentie door de vertraging in de goedkeuring van het ontwerpplan te lang stil gelegen. Volgens de raden zijn dan ook bijzondere inspanningen nodig om de dynamiek te herstellen. In dat verband is het alvast een goede zaak dat de Minister besliste om einde juni/begin juli enkele werkgroepen van de Klimaatconferentie bijeen te roepen om te reflecteren op het ontwerpplan, suggesties te formuleren en de eventuele verdere werkzaamheden te bespreken. Een belangrijke voorwaarde voor succes is uiteraard dat de opmerkingen terdege in overweging worden genomen en dat het verdere overlegtraject in de beste omstandigheden kan plaatsvinden.

In die context formuleren de raden in het advies tevens aanbevelingen om de kwaliteit van het verdere overlegproces te verzekeren. Zij verwijzen onder meer naar de aanbevelingen van de Klimaatconferentie, waarin een reeks aandachtspunten en principes voor het verdere traject werden aangeven. De raden menen ook dat het van bijzonder groot belang is dat de aangegeven verbeterpunten daadwerkelijk ter harte worden genomen.

Dé succesfactor om een constructieve dialoog te verzekeren, blijft de erkenning van de overheid van de noodzaak van die dialoog en de bereidheid om met open vizier over belangrijke beleidskeuzes in debat te gaan. In het verlengde daarvan moet het verdere traject er beter in slagen om de samenwerking op ambtelijk niveau tussen overheidsdiensten ook te vertalen in een breed politiek draagvlak en engagement.

Wetstraat 34-36, B- 1040 Brussel

Tel: 02 209 01 11, fax: 02 217 70 08

www.serv.be

Kliniekstraat 25, 4de verdieping, B-1070 Brussel

tel: 02 558 01 30, fax: 02 558 01 31

info@minaraad.be - www.minaraad.be