Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van De Pater-van der Meer over het signaleren van kindermishandeling en huiselijk geweld

Kamerstuk, 11-7-2006

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-K-U-2696014

11 juli 2006

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid De Pater-van der Meer over het signaleren van kindermishandeling en huiselijk geweld. (2050615650).

Vraag 1.
Kent u de artikelen "Weinig aandacht voor kindermishandeling in studie" en
"Arts ziet mishandeld kind niet".

Antwoord 1.
Ja.

Vraag 2.
Hebben u signalen bereikt vanuit de hulpverlening dat artsen kindermishandeling en huiselijk geweld onvoldoende signaleren?

Antwoord 2.
Ja.

Vraag 3.
Wat vindt u van de constatering van studenten, decanen en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) dat er te weinig aandacht wordt geschonken aan het signaleren van kindermishandeling in de opleiding?

Antwoord 3.
Ik heb begrepen dat uit recent onderzoek van medische studenten bij het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam blijkt, dat geneeskundige opleidingen te weinig aandacht besteden aan het herkennen van kindermishandeling. Ik vind het dan ook positief dat de decanen en de Landelijke Huisartsenvereniging hun verantwoordelijkheid in deze serieus nemen en meer aandacht voor het onderwerp tijdens de opleiding bepleiten.

Vraag 4.
Deelt u de mening dat het voldoende is dat huisartsen de benodigde kennis opdoen in nascholingscursussen?

Antwoord 4.
Ik ben van mening dat - in het verlengde van het antwoord op vraag 3 - er meer aandacht moet zijn voor het signaleren van kindermishandeling in de opleiding voor basisartsen. Daarnaast moet het mogelijk zijn voor alle artsen die met kindermishandeling geconfronteerd kunnen worden, om via nascholingscursussen de benodigde kennis op te doen c.q. bij te schaven.

Vraag 5.
Welke rol acht u voor uzelf weggelegd om het herkennen van huiselijk geweld door artsen te verbeteren, gegeven het feit dat artsen die getraind zijn in het herkennen van huiselijk geweld dit 4,5 keer beter doen dan artsen die dat niet zijn.

Antwoord 5.
De verantwoordelijkheid voor de invulling en uitvoering van het opleidingenpakket voor de geneeskundige opleiding is een zaak van de universiteiten in samenspraak met belanghebbenden en andere betrokken partijen. Het is met andere woorden niet aan mij om training te verplichten door bijvoorbeeld (het signaleren van) kindermishandeling, wat op dit moment een vrije keuze is, een verplicht onderdeel te laten worden van de studie geneeskunde. Wel wil ik in overleg treden met de betrokken partijen om het belang van dit onderwerp nog eens nadrukkelijk te onderstrepen.

Vraag 6.
Deelt u de mening dat de doelstellingen in het "raamplan 2001" wel gehaald moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dit nastreven, en op welke termijn acht u dit realiseerbaar?

Antwoord 6.
Het raamplan 2001 bevat de inhoudelijke eindtermen van de artsopleiding en is als zodanig op te vatten als een set van doelstellingen voor de initiële artsopleiding. Het is ontwikkeld binnen de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, met instemming van de gezamenlijke faculteiten Geneeskunde in samenspraak met de artsopleiding, belanghebbenden en andere betrokken partijen. Inhoudelijk vallen de eisen van het raamplan samen met de beroepsvereisten van de wet BIG voor het beroep van arts. Wie de doelstellingen van het raamplan niet realiseert, kan zijn opleiding niet afronden, en bijgevolg het beroep van arts niet uitoefenen.