MEMO/06/280
Brussel, 13 juli 2006
Een hervormd cohesiebeleid voor een veranderend Europa: regio's, steden en
grensstreken voor groei en werkgelegenheid
10 Vragen en antwoorden
1) Waarom heeft Europa een nieuw cohesiebeleid nodig?
Cohesie staat voor het streven van de lidstaten om in onderlinge
solidariteit met elkaar aan regio's te werken die aantrekkelijke
levens- en arbeidsomstandigheden te bieden hebben, veel aan innovatie
doen en goed kunnen concurreren. Cohesie komt alle regio's ten goede.
In de minst ontwikkelde regio's worden investeringen gedaan die anders
achterwege zouden blijven, terwijl in de meer ontwikkelde regio's
nieuwe economische mogelijkheden voor mensen en bedrijven ontstaan. De
Commissie doet er samen met de partners in de lidstaten en de regio's
alles aan om ervoor te zorgen dat elke in het kader van het
cohesiebeleid uitgegeven cent goed terechtkomt.
Sinds 1988 heeft de Europese Unie zo'n 480 miljard euro in de
'zwakste' regio's geïnvesteerd. Zo'n 70% daarvan is naar regio's
gegaan waar het inkomen nog geen 75% van het EU-gemiddelde bedraagt.
Het is de bedoeling dat in de periode 2007-2013 308 miljard euro in
het kader van het cohesiebeleid geïnvesteerd wordt. Nooit eerder is
hiervoor zoveel geld vrijgemaakt.
Wij hebben al veel bereikt. De kloof tussen regio's en landen, die de
ontwikkeling van de interne markt zou kunnen afremmen en verstorend
zou kunnen werken op de gemeenschappelijke munt, is al een heel stuk
kleiner geworden. Maar er blijft vooral na de toetreding van onze
nieuwe partners in 2004 nog veel te doen. De armste regio's, en vooral
de armste regio's in de nieuwe lidstaten, hebben op tal van gebieden
nog een lange weg te gaan. Er komen steeds meer niet-werkende ouderen
bij en zij worden steeds actiever en blijven langer leven.
Tegelijkertijd is het aantal werkenden dat voor hen moet opkomen aan
het afnemen. Een cohesiebeleid en een betere uitvoering daarvan zijn
dan ook nodiger dan ooit tevoren. Het cohesiebeleid wordt uiteengezet
in de nieuwe verordeningen voor de periode 2007-2013. De
uitgangspunten en prioriteiten voor de uitvoering ervan worden
beschreven in de communautaire strategische richtsnoeren.
2) Wat moet ik onder strategische richtsnoeren verstaan?
Bij de strategische richtsnoeren gaat het om een document van de
Commissie dat de nationale en regionale autoriteiten de helpende hand
biedt bij de modernisering van hun economie en de afstemming van hun
plannen op het Europese streven naar meer groei en banen van goede
kwaliteit. De richtsnoeren vormen een aanvulling op de verordeningen.
De verordeningen vormen het wettelijk kader. Zij zorgen ervoor dat
iedereen in overeenstemming met de Verdragen werkt en van dezelfde
beginselen uitgaat. De strategische richtsnoeren geven aan welke
investeringen politieke prioriteit hebben. Het gaat dus om twee
verschillende documenten die toch één onlosmakelijk geheel vormen.
De nieuwe strategische richtsnoeren zijn van groot belang omdat de
focus daarin zelfs nog sterker op groei en werkgelegenheid ligt. Zij
maken duidelijk dat de kennis- en informatiemaatschappij,
ondernemerschap, milieu en werkgelegenheid in ons streven naar
ontwikkeling nog meer nadruk moeten krijgen.
3) Wat is er zo bijzonder aan het cohesiebeleid?
Het cohesiebeleid van de EU functioneert door zijn unieke modaliteiten
en methoden beter en doeltreffender dan vergelijkbaar beleid elders
ter wereld. Door het cohesiebeleid hebben de arme regio's in Europa
een aanzienlijk deel van hun achterstand kunnen inlopen en zijn in
regio's met veel werkloosheid op grote schaal nieuwe arbeidsplaatsen
ontstaan. Dit is mede te danken aan het feit dat de financiële
middelen voor het cohesiebeleid over een periode van zeven jaar
stabiel zijn gebleven (wat uniek is) en daardoor langetermijnplanning
en -ontwikkeling mogelijk is. Maar het is ook te danken aan een
bijzondere manier van werken waarom tal van landen ons benijden.
Bijzonder aan deze manier van werken is dat de verantwoordelijkheid
voor de selectie en het management van de projecten bij de regio's
ligt. Nationale, regionale en lokale autoriteiten, ondernemingen en
niet-gouvernementele organisaties gaan doeltreffende partnerships met
elkaar aan. Bovendien worden projecten geselecteerd die in de pas
lopen met de prioriteiten en doelstellingen waarover van meet af aan
met de Commissie overeenstemming is bereikt. In de volgende periode
(2007-2013) staan de prioriteiten en doelstellingen vooral in het
teken van de agenda van de Europese Unie voor groei en werkgelegenheid
4) Wie heeft baat bij het cohesiebeleid?
De focus in het cohesiebeleid van de Europese Unie ligt duidelijk op
de armste regio's en landen. Ruim 80% van het geld zal naar de
zogenaamde 'convergentiegebieden' gaan. Dit zijn in hoofdzaak gebieden
waar het inkomen nog geen 75% van het Europese gemiddelde inkomen
(bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking) bedraagt.
Ongeveer de helft van de bevolking in Europa zal hiervan profiteren.
Datzelfde geldt ook voor de nieuwe lidstaten. 15,7% van het geld is
gereserveerd voor het 'regionaal concurrentievermogen' van andere
regio's in Europa die geen convergentiegebied zijn. Het is bestemd
voor groei- en werkgelegenheidsprojecten waardoor het hoofd kan worden
geboden aan moderniseringsprocessen in alle andere regio's. De rest
van het geld zal worden besteed aan 'territoriale samenwerking' tussen
grensregio's in Europa en netwerken.
Er is met andere woorden geld beschikbaar voor een groot aantal mensen
in heel Europa. Mensen en ondernemingen uit alle regio's kunnen
dankzij de interne markt gebruik maken van en meedingen naar de
economische mogelijkheden die door het cohesiebeleid ontstaan. De
geïnvesteerde miljarden geven de economie in heel Europa een unieke
stimulans en werken ook buiten de gebieden waar geïnvesteerd wordt
positief door. Van groot belang is ook dat de keuzes ter plaatse
worden gemaakt. Doorslaggevend daarbij is de vraag of de
projectvoorstellen in de pas lopen met de algemene criteria en
programma's die voor de regio zijn vastgesteld.
5) Is er wel genoeg geld om iets te veranderen?
Elk jaar weer worden duizenden projecten in alle lidstaten in het
kader van het Europese cohesiebeleid gefinancierd. De projecten dragen
ertoe bij dat achterstanden worden ingelopen, regio's beter kunnen
concurreren en nieuwe banen ontstaan. Zij worden door de nationale en
regionale autoriteiten in het kader van een strategische aanpak voor
de hele Europese Unie geselecteerd aan de hand van een analyse van de
behoeften en ontwikkelingsperspectieven van de regionale economie. De
effecten van de financieringsmaatregelen worden zowel door de
lidstaten als de Commissie gemeten. Uit evaluaties blijkt dat de kloof
tussen de armste regio's en het EU-gemiddelde in de periode 1988-2001
al een zesde kleiner is geworden. In Griekenland bijvoorbeeld is het
BBP door het cohesiebeleid tussen 1989 en 1999 met 10% gestegen. In
Portugal was dat 8,5%. Voor de periode 2000-2006 wordt in beide landen
een stijging van zo'n 6% verwacht. Tussen 2007 en 2013 zal het BBP
volgens recente onderzoeken in de nieuwe lidstaten met nog eens 7 tot
12% extra stijgen en zullen 2,5 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen
ontstaan.
Je hoeft niet lang in het verleden terug te gaan om te zien dat een
groot aantal projecten succes heeft gehad en dat daardoor wel degelijk
veel veranderd is. In de afgelopen twintig jaar is bijvoorbeeld het
transportsysteem in Spanje ingrijpend veranderd. Er zijn snelwegen
naar de regio's, hogesnelheidstreinen, en trams en metro's in de
steden gekomen. In Athene is de gloednieuwe luchthaven aangesloten op
een ondergrondse die door de Gemeenschap gefinancierd is. Door trams,
langere metrolijnen en een ringweg is de lucht weer schoner en de
hemel boven de stad weer blauwer geworden. Een ander goed voorbeeld
zijn de watervoorzienings- en afvalwatersystemen in steden in Polen,
Litouwen en Estland. En denk eens aan de impulsen die ondernemingen en
regionale technologieclusters in Zweden, Finland, Duitsland, Frankrijk
en Ierland hebben gekregen.
6) Hoe worden de uitgaven gecontroleerd? Hoe groot is het gevaar dat
de projecten niet goed worden gemanaged?
De verantwoordelijkheid voor management en controle ligt in feite voor
een groot deel bij de lidstaten. De Commissie eist dat hiervoor de
beste systemen en de beste mensen worden ingezet. Er zijn wel een paar
problemen geweest, maar daarbij waren geen grote bedragen in het
geding. Gaat er iets mis, dan wordt dit meestal zelf door de lidstaten
gesignaleerd. De Commissie en de lidstaten nemen in dat geval
maatregelen om het een en ander te corrigeren en het geld weer terug
te krijgen. Dat alles zo goed loopt, is onder andere te danken aan het
feit dat de Commissie samen met de nationale autoriteiten nagaat of de
regionaal gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen en er
sprake is van een gedegen uitgavenbeheer. Bovendien maken steeds vaker
allerlei mensen uit het bedrijfsleven en de ngo's deel uit van de
plaatselijke managementautoriteiten en monitoringcommissies. Ook dit
blijkt ertoe bij te dragen dat iedereen uiterst waakzaam is.
7) Hoe sluiten de projecten op ons dagelijks leven aan?
De burger heeft in zijn dagelijks leven in twee opzichten met de
projecten van het cohesiebeleid te maken. Ten eerste kunnen alle
actieve burgers - het zogenaamde maatschappelijk middenveld -
meewerken aan de voorbereiding, planning en uitvoering van de
projecten. Ten tweede gaan van doeltreffend geplande en uitgevoerde
projecten positieve effecten uit op de plaatselijke gemeenschap. Voor
de burger in Europa liggen de effecten van het cohesiebeleid met
andere woorden voor het oprapen.
De Commissie is altijd van mening geweest dat het cohesiebeleid alleen
zoden aan de dijk zet als gebruik wordt gemaakt van de ervaring ter
plaatse, de problemen regionaal in kaart worden gebracht en met de
plaatselijke gemeenschap om wie het uiteindelijk allemaal gaat aan
oplossingen wordt gewerkt. Dit moet in elk land weer anders worden
ingevuld, maar wij raden aan om zowel de centrale als de regionale
overheid nauw te betrekken bij de selectie en het management van de
projecten en ook de sociale partners, plaatselijke ondernemers, en
werkgevers- en werknemersorganisaties hierbij een rol te laten spelen.
Niet-gouvernementele organisaties die zich sterk maken voor specifieke
belangen, zoals het milieu of gelijke kansen, moet eveneens om actieve
medewerking worden verzocht.
Het is niet eenvoudig om al deze uiteenlopende groepen succesvol te
laten samenwerken. Sommige lidstaten en in het bijzonder de nieuwe
lidstaten staan hier dan ook huiverig tegenover. Maar samenwerking
tussen al deze groepen leidt niet alleen tot meer plaatselijke
democratie en participatie van het maatschappelijk middenveld. Er
zullen ook meer waardevolle projectvoorstellen worden gedaan die
werkelijk relevant zijn voor het plaatselijk niveau, terwijl in de
plaatselijke berichtgeving en publiciteit ook veel meer aandacht zal
komen voor de gefinancierde projecten.
8) Wat kan de Commissie verder nog doen om de regio's bij hun werk aan
de prioriteiten te helpen?
De Commissie bekijkt momenteel hoe zij de regio's aan nieuwe ideeën
voor de aanpak van hun problemen zou kunnen helpen en impulsen zou
kunnen geven voor vernieuwend werk en intensievere vormen van
samenwerking. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden voortgebouwd op onze
bestaande projecten voor de uitwisseling van ervaringen. In dat kader
komen regio's die op een vergelijkbare lijn zitten al in een heel
vroeg stadium van hun programmaontwikkeling bij elkaar om met elkaar
van gedachten te wisselen over bepaalde thema's en alle belangrijke
ideeën te verzamelen die tot vooruitgang kunnen leiden. De Commissie
zou dit soort bijeenkomsten door uitnodigingen naar Brussel en
gerichte adviezen actief kunnen ondersteunen.
De opgedane ervaringen kunnen vervolgens weer worden uitgewisseld en
in de nationale hervormingsprogramma's vloeien die meer tempo achter
het Lissabonproces beogen te zetten. De bij elkaar komende regio's
zouden thema's als energie-efficiëntie of de vertaling van de
resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar het midden- en
kleinbedrijf als aandachtspunt kunnen nemen. Maar het staat de regio's
geheel vrij om zelf te bepalen op welke thema's zij de nadruk willen
leggen.
9) Wat voor gevolgen hebben globalisering en verplaatsing van
bedrijfsactiviteiten voor het cohesiebeleid?
Elders of buiten Europa genomen beslissingen kunnen verschrikkelijke
gevolgen hebben voor plaatselijke gemeenschappen en regio's. Het
cohesiebeleid zelf was het antwoord van de EU op de neveneffecten van
eerst het Europese integratieproces en later de globalisering waardoor
wereldwijd een vrije markteconomie is ontstaan. Hierdoor getroffen
regio's hebben als doeltreffend en zichtbaar teken van solidariteit
tussen de lidstaten in het kader van het cohesiebeleid aanzienlijke
steun voor economische moderniseringsmaatregelen gekregen. Dit zal in
de volgende periode zo blijven. Maar alleen door het cohesiebeleid
kunnen wij niet voorkomen dat elders in de wereld beslissingen worden
genomen die alleen door harde economische cijfers ingegeven zijn.
Maar wij kunnen er in dat beleid wel aan werken dat regio's van meet
af aan aantrekkelijker worden voor externe investeerders. In het
eerste onderdeel van de strategische richtsnoeren staat dit in feite
ook centraal. Inmiddels hebben wij ook veel kennis verzameld die van
nut is bij onze hulp aan regio's die negatieve effecten ondervinden
van economische ontwikkelingen. Keer op keer blijkt weer hoe waardevol
dat is.
10) Hoe wordt informatie verstrekt?
Hier komt het vooral op de lidstaten zelf aan. Zij zijn er in eerste
instantie verantwoordelijk voor dat hun burgers informatie krijgen
over projecten die mede door de structuurfondsen worden gefinancierd.
Het cohesiebeleid behoort tot de weinige beleidsterreinen waar de
verplichting om voor publiciteit en informatie te zorgen bij de
lidstaten berust. De Commissie zorgt er van haar kant voor dat de
functionarissen die in de lidstaten informatie over het cohesiebeleid
verstrekken in contact met elkaar komen. Zij kunnen dan van gedachten
wisselen over vormen van publiciteit die werkelijk effect hebben. Het
Informatieteam Structuurfondsen is in feite een van de meest
dynamische en productieve werkgroepen waarmee wij samenwerken.
European Union